13 vormen van aktie zijn, die allerminst in eikaars verlengde liggen. Tenslotte moet in de overweging worden betrok ken, dat bij het met subsidies richting geven aan de investeringsaktiviteiten van het bedrijfsleven, de overheid onvermijdelijk betrokken raakt bij verantwoordelijkheden, die in eerste instantie bij het bedrijfsleven thuis behoren. Bij het met behulp van omvangrijke publieke middelen stuwen van de bedrijfsstruktuur in een van overheidswege be paalde richting dreigt de normale „waterscheiding" tussen verantwoordelijkheden van bedrijfsleven en overheid te worden overschreden. VOORGESTELDE MAATREGELEN De maatregelen, die in het Memorandum worden aanbevolen hebben voornamelijk tot strekking: een impuls in het leven te roepen voor eigena ren/exploitanten om het bedrijf te staken; de grond te laten toevloeien aan de tot stand te brengén grote produktie-eenheden. Voor 'dit doel worden enerzijds ten behoeve van de eigenaren/exploitanten struktuurpremies in uit zicht gesteld, terwijl anderzijds de toewijzing van gronden aan de grote landbouwbedrijven onder eontrole van overheidsinstanties wordt geplaatst. Een complementair belang, dat de Commissie tracht te dienen is het beperken van de afvloeiing van kapitaal uit de landbouw. Vooral tegen de zoge naamde startsubsidies voor de oprichting van grote produktie-eenheden en de daaruit voortvloeiende moderne landbouwbedrijven bestaan ernstige be denkingen. Reeds verschillende malen werd in deze nota stelling genomen tegen een te zeer van boven af gedirigeerde ontwikkeling van de bedr ij fsstruk tuur. Bij een voldoende afvloeiing van de beroeps bevolking uit de landbouw kan en moet een grote mate van ruimte worden gelaten aan partikuliere initiatief om de noodzakelijke aanpassingen naar eigen inzicht te bewerkstelligen. Daarbij moet een voldoende mobiliteit van de grond voor hen, die in de landbouw blijven, van grote betekenis worden geacht, opdat een gegeven de stand van de tech nische ontwikkeling zo rendabel mogelijke ex ploitatie van het bedrijf bewerkstelligd kan wor den. Dit geldt niet alleen voor de grond in handen van eigenaren-gebruikers, doch evenzeer voor de gepachte grond. PACHT De pacht is een aantrekkelijk financieringsmid del, dat waard is een belangrijke plaats in het land bouwbeleid te blijven innemen. De huidige pacht- «vetgeving is achter geënt op de sociale situatie van ie dertiger jaren. Het is uit dien hoofde noodzake tijk de vraag onder ogen te zien of deze wetgeving flog past in een tijd die gekenmerkt wordt door economische groei en daaruit voortvloeiende nood zaak tot vergrote mobiliteit van produktiefaktoren. Overwogen moet worden hoe de „pacht" voldoen de aantrekkelijk kan blijven voor verpachter om dit instituut te behouden voor de pachter. Daarbij voegt zich de opgave de positie van de pachter zo danig te beschermen, dat deze op basis van zijn pachtkontrakt voldoende veiligheid bezit om de noodzakelijke investeringen te verrichten, zonder dat een bescherming wordt gehandhaafd die be staande slrukturen conserveert. Er bestaat alle aan leiding de destijds gemaakte belangenafweging tussen pachter en verpachter aan de gewijzigde omstandigheden te toetsen. Voorkomen moet wor den, dat de mobiliteit van pachtgrond tot een mini mum wordt gereduceerd. Het gaat in deze kwestie ogenschijnlijk bijna om de „quadratuur van de cir kel", om een delicaat probleem, dat langs wegen van geleidelijkheid zal moeten worden opgelost. Het ligt in het voornemen om een eerste bescheiden stap te doen door een wetsontwerp tot partiële wij ziging van de Pachtwet in te dienen bij de Staten- Generaal. Dit ontwerp zou het continuatierecht be treffen en ertoe strekken in principe continuatie boven de 65 jaar tegen de wil van de verpachter in uit te sluiten. Het stemt voorts tot voldoening dat het bedrijfsleven zelf het probleem van de pacht integraal in studie heeft genomen in een werk groep. De resultaten van deze studie mogen met belangstelling tegemoet worden gezien. Wellicht kunnen zij aangrijpingspunten bieden voor volgen de stappen, die tot een aanpassing van de pacht- wetgeving kunnen leiden. BE-EINDIGINGSPREMIES Voor een globale vergelijking van de in het Memorandum gesuggereerde regeling met die wel ke hier te lande bestaat kan men een onderscheid maken tussen enerzijds de uitkeringen ineens bij bedrijfsbeëindiging en de periode inkomenstoesla gen onderzij ds. De beëindigingspremies die het Memorandum noemt komen uitsluitend ten goede aan landbou wers-eigenaren. Voor de bepaling van de hoogte van deze premies baseert de Commissie zich op de pachtwaarde van de grond. Zoals reeds eerder ver meld, bedragen de premies achtmaal de pachtwaar de bij beëindiging en het beschikbaar stellen van de grond voor de verwezenlijking van het pro gramma „Landbouw 1980", terwijl by ter beschik king stellen van de grond, anders dan door ver koop, voor een periode van 18 jaar een uitkering in het vooruitzicht wordt gesteld gelijk aan de kon tante waarde van de pacht voor de eerste negen jaar op basis van 3 pet-rendement. In het Nederlandse systeem worden de uitkerin gen ineens bij bedrijfsbeëindiging niet beperkt tot grondeigenaren. Een tweede verschil is dat voor de hoogte niet de pachtwaarde van de grond bepalend is, maar de leeftijd van de ondernemer en de om vang van zijn bedrijf. Bij beëindiging vóór het be reiken van de 50-jarige leeftijd wordt een bijdrage ineens verstrekt die, afhankelijk van de bedrijfs omvang, varieert van 5.000 tot 20.000. Deze bij drage neemt met het stijgen van de leeftijd af en wel zodanig, dat bij beëindiging na het bereiken van de 64-jarige leeftijd de vergoeding 30 pet be draagt van de eerdergenoemde uitkeringen. Een eerste opmerking waartoe deze vergelijking aanlei ding geeft is, dat de beperking tot grondeigenaren, die in het stelsel van het Memorandum ligt beslo ten, voor ons land weinig aantrekkelijk voorkomt. Bovendien roept een uitkering, onafhankelijk van de leeftijd, het bezwaar op, dat daarmee enerzijds de vervroegde beëindiging niet wordt gestimu leerd en anderzijds een premie wordt gegeven aan oudere ondernemers die waarschijnlijk ook zonder premie tot beëindiging zouden overgaan. In het Nederlandse uitkeringssysteem valt de gerichte strukturele werking Op. Yoltedigheidshalve zy opgemerkt, dat by be drijfsbeëindiging tevens gebruik kan worden ge maakt van specifieke maatregelen van het Ontwik- kelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw, zo als die voor het rooien van verouderde boomgaar den in geval van bedrijfsbeëindiging en het oprui men van economisch verouderde kassen, terwijl andere, overeenkomstige maatregelen in beraad zijn. Wat betreft de periodieke inkomenstoeslagen noemt het Memorandum de volgende jaarlijkse be dragen: Voor 55- tot 60-jarigen een progressief te ver hogen bedrag van ƒ2400 bij 55 jaar tot maxi maal 3600 bij 60 jaar, welk bedrag daarna tot de 65-jarige leeftijd constant blijft. Voor hen die 65 jaar en ouder zijn een bedrag dat het nationale ouderdomspensioen zonodig aanvult tot 3600 per jaar. In Nederland zijn de periodieke uitkeringen waardevast en bedragen thans: Voor 50- tot 65-jarigen een jaarlijks te ver hogen bedrag van 1800 bij de leeftijd van 50 jaar tot 3.000 by 64 jaar. Aan hen die 65 jaar en ouder zijn worden uit keringen verleend op basis van de A.O.W., die voor ongehuwden thans ƒ3600 en voor gehuw den 5.000 bedragen. De uitkeringen die in het Commissiedokument worden genoemd, liggen wat hoger dan in ons land. Daartegenover staat dat de werking van deze laat ste op een lagere leeftijd begint, namelijk bij 50 jaar in plaats van 55 jaar, -en na het bereiken van de 65-jarige leeftijd plaats maakt voor de A.O.W.- uitkeringen dan de maximale uitkering, vermeld in het Memorandum Een voor Nederland nieuw element bevat het Memorandum in zoverre tevens loontrekkenden en medewerkende gezinsleden, die een zekere periode op het bedrijf werkzaam zijn gweest, bij bedrijfs beëindiging voor een uitkering in aanmerking zou den komen. Deze gedachte verdient, wat de loon trekkenden betreft, positieve waardering. Bij de uitwerking zal uiteraard rekening moeten worden gehouden met de in iedere Lid-Staat geldende so ciale wetgeving. Overigens zal het aantal van hen, die van een dergelijke uitkeringsregeling zouden kunnen profiteren, niet erg groot zijn. Daarnaast dient daarom evenzeer waarde te worden toege kend aan andere maatregelen die de afvloeiing en beroepsovergang, in het byzonder van oudere werknemers, te bevorderen. Zoals bekend is hier over onlangs advies gevraagd aan de Raad voor de Arbeidsmarkt. Een nauwkeurige algemene vergelijking tussen het Nederlandse complex van uitkeringen bij be drijfsbeëindiging en die welke in het Memorandum worden voorgesteld, is zonder meer niet mogelijk gezien de nogal uitlopende systemen. Als gevolg van het struktureel gerichte Nederlandse systeem en het meer op de hoge leeftijdsklassen gerichte in komens vormende systeem van de Commissie, zijn de uitkeringen voor jongeren in Nederland belang rijk hoger. De Europese voorstellen kunnen uit een oogpunt van kosten in relatie tot het beoogde struktuurver- beterende effekt niet effektief worden genoemd. Tenslotte zij opgemerkt, dat voor de hier aan de orde zijnde regelingen een gemeenschappelijke fi nanciering niet voor de hand ligt. Het gaat hier om uitkeringen van sociale aard, die in sommige Lid staten wél, in andere niet of in mindere mate voor komen. Verschillen op dit gebied behoren tot de nationale verantwoordelijkheid van de Lid-Staten. De met deze maatregelen verbandhoudende inko mensoverdrachten vormen in genen dele een offer voor de nationale economie als geheel. Een over heveling van financiële middelen tussen Lid-Sta ten ligt daarom niet voor de hand. Wel wordt in gestemd met een doeltreffende coördinatie van het onderhavige beleid in E.E.G.-verband. HET ONTTREKKEN VAN GROND AAN DE PRODUKTIE Hoewel de Commissie alleen reeds van de ver mindering van de agrarische beroepsbevolking, te zamen met de bedrijfsvergroting, betere mogelijk* heden verwacht voor het herstel van het markt evenwicht, wordt tevens een reduktie van de fakto» grond van betekenis geacht. Mits het vertrek uit de landbouw in voldoende mate voortgaat, is er, naai het oordeel van de Commissies, voldoende ruimt® om de beide competitieve doelstellingen bedrijfs vergroting en enige areaalbeperking in de voor* gestelde mate te verwezenlijken, In concreto kome* de opvattingen van de Commissie neer op verdere uitbreiding van de oppervlakte cultuurgrond ware achterwege te laten, voor zover deze met behulp van overheidssteun plaatsvindt en het in de ko mende tien jaar circa 5 min van de 70 min ha, der halve ruim 7 pet aan de agrarische produktie ont trekken van grond. Een eerste principiële vraag die zich voordoet, is of de vermindering van het areaal cultuurgrond de vormen moet aannemen van een nieuw, doelbewust gehanteerd, instrument in de landbouwpolitiek. Als alternatief is denkbaar, dat de verkleining van het landbouwareaal wordt ingepast in het bestaande beleid, die van stadsuitbreiding, recreatie, wegen bouw en wel op een zodanige wijze, dat daarbij anders dan thans nog wel het geval is een min der zuinig gebruik wordt gemaakt van cultuur gronden. Een tweede aspekt dat de aandacht verdient is de vraag, of de areaalvermindering zich bij voor keur moet voltrekken ten aanzien van de produk- tieve gronden of zoals het Commissie Memoran dum stelt gericht moet zijn op de arme gronden. Vermindering van de produktieve gronden zal uiteraard een groter effekt hebben op de produk- tie-omvang; onttrekking van de minder produk tieve grond zal daarentegen enig kostprijsverla gend effekt kunnen hebben. Zou bijv. de inkrim ping van de oppervlakte cultuurgrond voorname lijk in het verlengde van stadsuitbreiding, wegen bouw en recreatie komen te liggen, dan zou op een betrekkelijk toevallige wijze zowel produktieve als minder produktieve gronden aan de landbouw wor den onttrokken, afhankelijk van verschillende ook niet-agrarische overwegingen. Een volgende vraag is, of het uit produktie nemen van cultuurgrond voornamelijk per bedrijf zou moeten geschieden, dan wel betrekking zou moeten hebben op grotere regio's. De eerste oplossing is niet aantrekkelijk. In dit verband zijn met name van belang de ervaringen, die in de Verenigde Sta ten zijn opgedaan met het z.g. „soiibank''-program ma. Dit programma was erop gericht met behulp van subsidie per bedrijf een deel van de oppervlak* te buiten produktie te houden. De ervaring heeft uitgewezen, dat de ondernemer de subsidie incas seerde en deze alsmede de vrijgekomen tijd besteedde voor een intensievere bewerking van hel in produktie gebleven resterende deel van het be? drijf. De totale v-roduktie-omvang nam daardoo* niet of nauweliiks af. «Zie verder uag. 154

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 13