Voorlopig regt over „plan Mansholi u De regering is vast besloten haar bijdrage te leveren aan de zware krachtproef waarvoor het ge- iheenschappelijk landbouwbeleid gesteld wordt, aansluiting zoekend bij de realiteit en gedragen «joor een constructieve gezindheid ten aanzien van «Je verdere uitbouw van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Aldus ongeveer eindigt de bij de memorie van toelichting op de begroting van het ministerie van Landbouw en Visserij gevoegde Oota, waarin minister Lardinois het voorlopig oor deel van de regering uiteenzet over het Memoran dum van de Europese Commissie inzake de „Her vorming van de Landbouw in de Europese Econo mische Gemeenschap", het z.g. Plan-Mansholt. De minister onderstreept de betekenis van het memorandum-Mansholt. Het heeft de discussies over de in de nabije en verdere toekomst te volgen Europese landbouwpolitiek en de kring der gedach- tenwisselingen aanzienlijk verruimd. Als discussie basis voor de heroriëntatie van het beleid en voor het overleg over de toekomstige landbouwstruk- tuurpolitiek kan het Memorandum een gewichtige funktie vervullen. IVE nota gaat uitvoerig in op de in het struktuur- memorandum gegeven analyse van de situatie in de landbouw en de middelen die daarin worden aangegeven ter verbetering van de produktiestruk- tuur, het onttrekken van grond aan de produktie, verbetering van de afzetstruktuur en het herstel van het marktevenwicdt in bepaalde sektoren op kortere termijn. In de nota wordt achtereenvolgens ingegaan op de bedrijfsvergroting, het vertrek uit de landbouw en de begeleidende maatregelen. BEDRIJFSVERGROTING De maatregelen voor hen, die in de landbouw blijven, concentreren zich op de vorming van be drijven die, zoals al eerder werd opgemerkt, qua oppervlakte grond de huidige realiteit vele malen overtreffen. Het verlenen van steun neemt bij de nieuwe maatregelen een belangrijke plaats in. De normen die de Commissie noemt voor de op*- pervlakte en de produktie-omvang van de moder ne landbouwbedrijven, lijken op zichzelf niet on redelijk. Echter is vergroting van de bedrijfscapa- citeit door intensivering van de produktie, c.q. ver schuiving naar intensieve produktierichtingen, alsmede specialisatie een weg, die dreigt vast te lopen op het absorptievermogen van de markt. Mede om die reden wordt het grote belang verbon den aan bedrijfsvergroting, vooral ook in de zin van opper vlakte vergroting, volledig onderschreven. Evenwel mag aan de normen die de Commissie noemt niet een te absolute betekenis worden toe gekend. Zij berusten op een voornamelijk techni sche grondslag die sterk gebonden is aan een be paalde fase van de technische ontwikkeling. Van wezenlijker belang is de noodzakelijke omzetcapa- citeit per bedrijf en per man. Daarenboven is het toekomstbeeld da£ men zich van het landbouwbe drijf moet maken aanzienlijk gevarieerder dan het Memorandum suggereert. De wegen, die thans in de praktijk worden gevolgd en die goede perspec tieven bieden voor de toekomst, zijn in belangrijke mate anders gericht. Naast vergroting van de bedrijfsoppervlakte een ontwikkeling derhalve in het horizontale vlak en wel in de eerste fase van de voedselproduktie moet grote waarde worden gehecht aan de toe nemende integratie van het landbouwbedrijf in de vertikale bedrijfskolom. Naarmate het landbouw bedrijf een kapitaalintensiever karakter aanneemt en de landbouwproduktie in engere zin steeds meer éen enkele, weliswaar belangrijke, schakel gaat uit maken van een veel omvangrijker produktieproces in de sfeer van be- en verwerking, doet de nood zaak tot vertikale integratie van deze schakel in het geheel van de produktie- en voedselvoorzie ningsketen zich steeds krachtiger gevoelen. Enerzijds heeft het kapitaalintensieve landbouw bedrijf een grote behoefte aan een stabiele afzet. Anderzijds hebben de zo in omvang en betekenis toegenomen verwerkende industrie- en grootwin kelbedrijven, inkoopcombinaties en vrijwillige fi liaalbedrijven veel belang by een stabiele voorzie ning van landbouwprodukten van zowel hoge als constante kwaliteit. De praktijk wijst uit, dat in een aantal sektoren het landbouwbedrijf in stijgende mate contractuele bindingen aangaat met be- en verwerkingsbedrijven en, al dan niet via deze laat ste, met de moderne concentraties in de distributie- sektor. Dezelfde banden worden aangegaan met toelever ingsbedry ven van grond- en hulpstoffen en leveranciers van uitgangsmateriaal. Deze re laties aan de afzet- en toeleveringszijde vallen in de praktijk veelal samen in één enkele contrac tuele relatie, namelijk indien het toeleverend be drijf tevens optreedt als afnemer van het agrari sche produkt. Deze ontwikkeling heeft een lange voorgeschie denis en wordt mede beïnvloed door een voort schrijdend afstoten van funkties door het land bouwbedrijf naar derden. In de lange reeks van etappes op deze weg zijn de opkomst van landbouw kredietinstellingen, van fok- en melkcontrolever- enigingen, verzekeringsinstellingen, boekhoudbu- reaus alsmede keurings- en gezondheidsdiensten reeds lang bestaande voorbeelden. Van meer recen te datum zijn de loonbedrijven en werktuigen coöperaties die in ons land reeds in omvangrijke schaal een aantal bewerkingen in het landbouw bedrijf en de daarbij behorende investeringen heb ben overgenomen. Het ziet er naar uit, dat deze processen zich zul len voortzetten, en dat dit mede gevolgen heeft voor de bedrijfsstruktuur, in die zin, dat zij o.m. kunnen leiden tot partiële bedrijfsvergroting. Naast het afstoten of vervangen van funkties van de landbouw vindt een groeiende samenwerking tussen landbouwbedrijven plaats. Dit doet zich voor- wanneer sommige bedrijven zich richten op het verschaffen van basismateriaal (plant- en fokma- teriaal) ten behoeve van andere bedrijven die zich toeleggen op de volgende fasen van produktie. Sa menwerking komt ook hoe langer hoe meer voor op het gebied van het gezamenlijk gebruik van werktuigen. Indien deze samenwerking intensieve vormen aanneemt ontstaat er een overgangsvorm die kan leiden tot samenvoeging van bedrijven. In dit geval is een versterkte afvloeiing van arbeid noodzake lijk ten einde de voordelen hiervan ten aanzien van de organisatie van de arbeid te kunnen consoli deren. Tegenover het ontstaan van nieuwe vormen van samenwerking, resp. uitbreiding van de bestaande, past een positieve instelling. Ook bij de beantwoo- ding van de vraag of, en zo ja in hoeverre, samen werkingsvormen voor steun door middel van over heidsbijdragen in aanmerking komen moet reke ning worden gehouden met uiteenlopende ontwik kelingen die op dit terrein reeds zonder overheids steun plaatsvinden. Het bestuur van het Ontwik- kelings- en Saneringsfonds, daarbij geadviseerd door de Landelijke Raad voor de Bedrijfsontwik keling, heeft dit onderwerp in beraad. Het Memorandum schenkt aan de integratie van het landbouwbedrijf in het geheel van de produk- tiekolom slechts zijdelings aandacht. Het roert een verwante problematiek aan, waar het hande lend over de marktstruktuur verwijst naar voor stellen over producentenorganisaties. Echter bij deze laatste ligt het zwaartepunt in hoofdzaak bij de bundeling van de ondernemers in de eerste scha kel in het horizontale vlak, terwijl ook hier unifor miteit in de opzet en het gebruik van stimulerende maatregelen/subsidies kenmerkend zijn voor de opvattingen die bij de Commissie leven. De ontwikkeling van het landbouwbedrijfsleven in ons land laat echter een beeld zien van vertikale banden met de verwerkende industrie en handel, waardoor betere aanpassing van het aanbod aan de vraag, vaste relaties met loonbedrijven, werktui gencoöperaties en bedrijfsverzorgingsdiensten en een zekerheid voor de levering van produkten. In nauwe samenhang met het onderwerp bedrijfs vergroting wordt tevens ingegaan op de verwach tingen, die het Memorandum uitspreekt over de positieve bijdrage de de bedrijfsvergroting zou kunnen hebben op het herstel van het markteven wicht. Een belangrijk uitgangspunt van het Com- missiedokument is, dat de vorming van belangrijk grotere bedrijven de ondernemers beter in staat zou stellen op adequate wijze te reageren op de ver anderingen in vraag- en aanbodverhoudingen, c.q. in prijsrelaties, op de markt. De juistheid, van deze opvatting moet ernstig be- twijfeld worden. Er is geen reden te veronderstel- len, dat de agrarische ondernemer op het grote be- drijf ook inderdaad méér „marktbewust" zal pro duceren. Zelfs ivanneer het aantal van circa 6 min bedrijven, dat thans in de Gemeenschap aanwezig is bijv. tot één derde of zelfs één vierde verminderd zou worden, is dit aantal nog altijd zó groot, dat elk van de individuele producenten zonder meer niet anders zal reageren. Daarenboven is de bepleite bedrijfsvergroting een rechtstreeks gevolg van de groeiende bewer- kingscapaciteit per man. Uit dien hoofde groeit het aantal ha, c.q. het aantal dieren, dat per arbeids kracht bij het produktieproces kan, maar ook moet worden betrokken om voor de arbeid volledig em plooi te kunnen vinden en het inkomen te maxima liseren. Ook om deze reden mag in het bestaande produktieplan van de bedrijven geen extensivering worden verwacht. Daarentegen zou bedrijfsvergroting, in combina tie met een versterkte en ook over meer sektoren van de agrarische produktie verbrede vertikale in tegratie van het landbouwbedrijf met de volgende schakels van de produktiekolom, een faktor van betekenis kunnen zijn om tot evenwichtiger markt verhoudingen te komen. Enige aanpassing in het prijsbeleid zou zulks nog kunnen bevorderen, met name in die zin, dat dan deb etrokken bedrijfs kolom een ruimere verantwoordelijkheid wordt toegekend ten aanzien van de afzet, hetgeen tevens de overheidsbijdragen zal verminderen. Tenslotte word opgemerkt, dat de Commissie in onmiddellijke samenhang met het onderwerp be drijfsvergroting enkele passages wijdt aan faktoren van juridische en fiskale aard, die voor het land en tuinbouwbedrijf van betekenis geacht moet wor den. Ten deze dient in het bijzonder grondige aandacht te worden besteed aan de vraag in hoeverre de be staande wetgeving van de Lid-Staten belemmerend werkt bij de aanpassing van de bedrijfsstruktuur. In het bijzonder zal hierbij het fiskale beleid in de overweging betrokken moeten worden, onder meer met betrekking tot het wegnemen van belemme ringen van fiskale aard bij sanering en bedrijfs- overdracht. AFVLOEIING Van doorslaggevende betekenis voor het schep pen van ruimte tot aanpassingen in de landbouw is de aanwezigheid van voldoende vervangende werk gelegenheid in andere sektoren van de samenleving. Of aan deze voorwaarde gemakkelijk voldaan zal kunnen worden is een vraag, die niet bij voorbaat met stelligheid kan worden beantwoord. Het scheppen van werkgelegenheid buiten de landbouw is slechts zeer ten dele een onderwerp van landbouwpolitieke aard. Het is niettemin een wezenlijke voorwaarde voor de veronderstelde exodus uit de landbouw. Het moet daarom worden betreurd dat juist dit aspekt van de voorgestelde operatie in het Memorandum slechts summier i# aangeduid en nauwelijks uitgewerkt. De betrekke lijk vrijblijvende uitspraken in het Memorandum bieden vooralsnog een onvoldoende grondslag voor een definitief oordeel. Betreffende het nuttig effekt van vele stimu lerende maatregelen, waarvoor de Commissie een lans breekt, lijkt voor een deel een positief oordeel voor de hand te liggen, n.l. ten aanzien van die maatregelen, welke een globale werkingssfeer be zitten en de mobiliteit van de arbeid verder kun nen vergroten. Andere moeten daarentegen worden af gewezen, en wel met name die vormen van steun, die gericht zijn op individuele bedrijven, in casu de omvangrijke steunbedragen die bepleit worden voor de bedrijfsvergroting. Indien het vertrek uit de landbouw zal plaatsvinden in de omvang en in het tempowelke in het Memorandum worden aangenomen, dat aan veruit de gewichtigste voor waarde voor een versnelling in de groei van de be drijfsomvang is voldaan. Echter ook, en vooral om meer principiële rede nen, lijkt tegen deze laatste vorm van steunmaat regelen een afwijzende houding noodzakelijk. Een enkel woord moge dit standpunt verduidelijken. De snel wassende stroom van steunmaatregelen in verschillende westerse landen een verschijn sel dat in het bijzonder ook in de Gemeenschap aan de dag treedt en zich niet tot de landbouw beperkt moet ons op zichzelf reeds tot grote voorzich tigheid manen bij het invoeren van nieuwe, c.q. het uitbreiding geven aan reeds bestaande vormen van steunverlening. Dit is te meer geboden waar op het gebied van het mededingingsbeleid de Gemeen schap er niet in geslaagd is paal en perk te stellen aan de groeiende subsidiestroom, noch ook om deze in geregelde banen te leiden. Op deze wijze moet men vrezen, dat de bescherming aan de grenzen^ die in de afgelopen periode met zoveel moed, maar tevens met zo gunstige gevolgen, is afgebroken, in andere vorm door middel van subsidies weer wordt opgebouwd. Hier ligt een urgent en belangrijk werkterrein voor gemeenschapplijke aktie. Daarenboven moet worden overwogen, dat het verlenen van subsidies ten behoeve van de bedrijfs vergroting enerzijds en het afremmen van de pro duktie in de verschillende sektoren waar het marktevenwicht bedreigd wordt anderzijds, twee

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 12