De grond,
het gewas en de
zomer 1969
1
Ir. J. A. H. HAENEN.
Rijkslandbouwconsulent
Westelijk Noord-Brabant.
lyE landbouwkundige waarde van de grond
wordt voor een groot deel bepaald door de
water - luchthuishouding van de grond. Gronden
met een klei- en zaveldek van 80 cm of meer leve
ren in ons klimaat voldoende vocht om droogte
perioden zonder een belangrijke opbrengstdepres
sie te overbruggen. Hoe dunner het kleidek (bij
diepe grondwaterstand) des te sneller zullen de
gewassen in perioden met weinig regenval ver
drogen, daar de capillaire opstijging in een zan
dige ondergrond gering is.
BIJ SLECHTE ONTWATERING
EERDER WATEROVERLAST EN DROOGTE
IN de zandige ondergrond onder het kleidek
kunnen vrijwel geen wortels doordringen. Het
doorwortelbare deel van het profiel wordt hier
door verkleind en de hoeveelheid voor het gewas
beschikbare vocht neemt af. Per dm klei of zavel
kan uit het hangwater ongeveer 15 mm vocht aan
het gewas worden geleverd.
Op een goed ontwaterde grond met een kleidek
van 80 cm kan het gewas haar wortelstelsel over
deze 80 cm goed ontwikkelen. Bij het aanbreken
van een droogteperiode kan het gewas beschikken
over een voorraad vocht van 120 mm (8 x 15 mm).
Als dezelfde grond slecht ontwaterd is, kan het
gewas bijv. slechts tot een diepte van 50 cm wor
tels ontwikkelen. Nu heeft het gewas, als een
droogteperiode begint, slechts de beschikking over"
een voorraad vocht van 75 mm (5 x 15 mm). Hc'.
is duidelijk dat een goede ontwatering van de
grond niet alleen in een nat jaar maar zeker ook
in een droog jaar van grote betekenis is. Verder
moet nog opgemerkt worden dat bij een slechte
ontwatering de gewassen in het voorjaar pas laat
gezaaid kunnen worden, waardoor een gedeelte
van de groeiperiode niet kan worden benut. Deze
slecht ontwaterde grond heeft gauw wateroverlast
en is bovendien aanmerkelijk gevoeliger voor
droogte.
Het hier beschreven beeld komt ook voor op
slecht ontwaterd zandbouwland dat er helaas nog
maar al te veel is. Deze zandgrond is 's winters
nat en met de voorjaarwerkzaamheden kan hier
pas laat worden begonnen. Bij een betrekkelijk
kortdurende droogteperiode begint het gewas al
droogteverschijnselen te vertonen. Kortom ook
hier is een goede ontwatering van de allergrootste
betekenis.
HET WEER, DE ONTWATERING
EN DE ONTWIKKELING VAN HET GEWAS
VOORJAAR 1969 strekte het zaai- en pootsei-
zoen zich uit over 6 a 7 weken. Begin mei
was vrijwel alles onder zaad, hoewel er toch nog
diverse percelen aardappelen moesten worden ge
poot. Het goed ontwaterde bouwland leverde bij
deze werkzaamheden de minste moeilijkheden op
en hier was de boer aanmerkelijk vroeger klaar.
Aan de vele en wisselvallige regenbuien kwam
begin juni een einde. Van 9 tot 16 juni was het
flink warm. Vanaf 21 juni vielen er enige buitjes
(1 5 mm per bui), die zeer welkom waren.
Rond 26 juni begon het warme en droge weer
pas voor goed. Dit duurt tot nu toe voort en is
alleen onderbroken geweest van 7 t/m 11 juli
regenachtig en één dag met veel storm Vol
ledigheidshalve moet hier wel vermeld worden
dat er plaatselijk wel eens neerslag variërend
van een buitje tot flink onweer met hagel is
gevallen. Op slecht ontwaterde percelen en dus
ook daar, waar verdichte lagen in het bodempro
fiel voorkomen, was de afvoer van de overtollige
neerslag in mei en begin juni naar de ondergrond
gestagneerd. Zodoende konden de gewassen slechts
tot een beperkte diepte hun wortelstelsel ontwik
kelen. Het hierop volgende hete weer met weinig
neerslag heeft een grote aanslag gepleegd op het
voor de plant in de bodem aanwezige vocht. Het
is duidelijk dat de gewassen naarmate de ontwate
ring op de betreffende percelen slechter is, eerder
zijn gaan verdrogen. Dit komt omdat het voor de
planten beschikbare bodemvocht er navenant be
perkter is.
DE WATERBEHOEFTE
IS NIET VOOR ALLE GEWASSEN GELIJK
HOOR conservenerwten, gras voor zaadwinning
en pootaardappelen is de waterbehoefte ge
heel anders dan die voor consumptieaardappelen
en suikerbieten. In grote lijnen kunnen we zo een
onderscheid maken tussen vroegrijpende en laat-
rijpende gewassen. Grosso modo is het verant
woord te stellen dat de laatrijpende gewassen het
er in de kg-opbrengst meer bij zullen laten zitten
dan de vroegrijpende gewassen. In de prakijk
wordt wel eens beweerd dat het geen kunst is om
in een goed jaar een hoge opbrengst te halen. Hier
wordt dan meteen aan toegevoegd dat het pas een
kunst is om in een slecht jaar tot hoge opbrengsten
te komen. Aan deze bewering valt niet te tornen.
Dit jaar zijn er ook percelen, waar de gewassen
een hoge opbrengst hebben gegeven respect, zul
len geven. Een en ander gaan we eens na bij het
aardappelgewas.
DE AARDAPPELEN IN 1969
70ALS reeds eerder is gesteld, zijn er dit voor-
jaar ook nog erg laat aardappelen gepoot. We
mogen wel aannemen dat het op de betreffende
percelen wegens de bodemomstandigheden niet
mogelijk was vroeger te poten. Het opbouwen van
de aardappelruggen doet men liefst in zo weinig
mogelijk bewerkingen bij voorkeur in één bewer
king. Op deze „late" percelen waren en de toe
stand van de grond (vooral op de wat zwaardere)
en de weersomstandigheden ongunstig voor het
verkrijgen van mooie egale kruimelige ruggen.
Op zulke laat gepote percelen had het aardaüpel-
gewas eind juni een grote achterstand in ontwik
keling.
Toch waren er eind juni ook wel goed ontwik
kelde percelen aardappelen. Deze percelen hebben
een goede ontwatering (een voldoende diep vocht-
houdend profiel) en de grond had een ,?oede struk-
tuur. Het land klaar leggen, het poten en de ver
dere cultuurmaatregelen zyn hier met de vereiste
zorg uitgevoerd. Het aardappelgewas zal op zulke
percelen een heel wat hogere opbrengst geven en
daarbij ook een betere sortering dan op de hier
boven geschetste late percelen.
Zoals het zich laat aanzien hebben de late per
celen nu ook de meeste last van de beruchte door
was.
Bij. de pootaardappelteelt wordt er speciaal naar
gestreefd om een vroeg gewas te hebben. Immers
in verband met het gevaar voor infectie met virus
ziekten, wordt de groei van het pootaardappelge-
was vroegtijdig abrupt gestopt. Het aardappelloof
wordt dan geklapt, doodgespoten of doodgebrand.
De kg-opbrengst van het vroegrijpend gewas
pootaardappelen zal dit jaar relatief niet zo ver
in kg-opbrengst achterblijven als bij het later rij
pende gewas consumptieaardappelen het geval zal
zijn.
DE NIEUWE AFWIJKING
IN DE AARDAPPELEN
DIJ de gegeven beschouwing over de groei van
de aardappelen in deze zonnige zomer, moet
ik ook even stilstaan bij de „aardappelkrul". Bij
deze afwijking heeft het gewas gekrulde, strak-
staande topbladeren. Deze maken, wanneer men
ze met de hand beweegt, een „rammelend" geluid.
Wetenschappelijk is nog niet definitief vastgesteld,
waardoor dit afwijkende symptoom in het aard
appelgewas wordt veroorzaakt. De hoofdverdachte
in deze „geruchtmakende affaire" zijn de bladlui
zen. De indruk bestaat namelijk dat de aardappel
percelen, waar begin juli of enige tijd eerder de
luizen zijn bestreden, vrij zijn van dit afwijkende
symptoom. Het is wel overbodig te stellen dat de
„aardappelkrul" de kg-opbrengst zal drukken,
omdat de niet aangetaste aardappelpercelen lan
ger door blijven groeien.
HET DROGE WEER,
HET GRASLAND EN DE GROENBEIVIESTER
DIJ een goed beweidingssysteem inscharen in
kort jong gras en na het verweiden meteen
stikstof strooien heeft men voor het vee gedu
rende een langere periode meer weidegras dan by
een minder goed systeem van beweiding. Bij in
scharen in te lang of oud gras is de grasstoppel
immers veel minder vitaal. Bij een tijdige bewei
ding blijft de stoppel vitaal en de dauw kan dan
voor een belangrijk deel voorzien in de waterbe
hoefte van de grasmat, waardoor de gestrooide
kunstmeststikstof ook haar groeizaam werk kan
doen. Stop dus niet met het stikstof strooien op
percelen grasland, die nog niet zijn verdroogd.
De ondervruchten, die onder dekvrucht vandaan
komen en de pas gezaaide of nog te zaaien stop
pelgewassen zullen het bij het aanhouden van dit
droge weer zwaar krijgen te verduren. Toch moe
ten we bedenken dat een straffe zomer zeker zo
veel goeds doet aan de bodemstruktuur als een
strenge winter. Het is wellicht wat geforceerd te
stellen dat een droge zomer op zich evenveel
waard is als een goed groenbemestingsgewas. De
veldwerkzaamheden hebben verder een vlot ver
loop en waar nodig kunnen lastige wortelonkrui
den nu ook mechanisch worden bestreden. Over
de schade van droogte wordt veel gesproken, doch
in ons land is de schade van wateroverlast in de
landbouw vele malen groter. Mocht er aan de ont
watering iets haperen, maak dit dan zo spoedig
mogelijk in orde.