Record uitvoer van aardappelen Naast voordelen kan de toepassing van luchtbe- vochtiging ook nadelige konsekwenties hebben. Luchtbevochtiging zal n.l. het grootste effekt heb ben in de tijd dat de knollen het meeste vocht af staan, d.w.z. in de le maand na de oogst. Het direkt na de oogst droogblazen van onze aardappelen acht ten wij echter één van de voorwaarden om van een goede bewaring verzekerd te zijn. Tijdens dit droog blazen mag derhalve geen luchtbevochtiging wor den toegepast. Daarmede zou men pas mogen be ginnen nadat de partij drooggeblazen is. Op dat moment zal de temperatuur bij pootgoedbewaring nog vrij hoog zijn (1015° C). Het is zeker dat luchtbevochtiging dan een sterke uitbreiding van zilverschurft en mogelijk ook nog van Rhizoctonia zal geven. Elke pootgoedteler weet dat hij dat voorkomen moet. Eerst wanneer de bewaartemperatuur in de buurt van 45° C is gekomen, is de uitbreiding van deze ziekten ook bij een hoge r.v. gering. Maar dit houdt in dat eerst na half oktober luchtbevochti ging verantwoord zou zijn. Ook bij de bewaring van consumptie-aardappelen moet men op een uitbreiding van zilverschurft be dacht zijn en wel in verband met het uiterlijk van de knollen na het wassen en kleinverpakken, te meer daar deze aardappelen nu veelal wat warmer bewaard worden. Wij betwijfelen of luchtbevochtiging bij warme bewaring (712° C) aanbeveling verdient; wij hebben op dit gebied echter geen ervaring. De ademhalingsaktiviteit van deze warm bewaarde aardappelen is echter vrij groot; hierbij komt vrij veel water vrij. Bovendien worden deze aardappe len, om ze op de juiste temperatuur te houden, ook maar weinig met buitenlucht geventileerd. Het is dan ook geen wonder dat men bij warme bewaring dikwijls juist last van teveel vocht heeft (conden satie). Bovendien is het de vraag of de kiemrem- mingsmiddelen bij konstant hoge r.v.hun werk zaamheid wel bewaren. Resumerend kan gesteld worden dat naast de voordelen van luchtbevochtiging in de vorm van geringere gewichtsverliezen, minder drukplekken en vermoedelijk ook minder blauw, en ook de kans bestaat op meer problemen met condensatie en uit breiding van zilverschurft en Rhizoctonia. Het komt ons voor dat gezien de kosten en de gevaren die aan luchtbevochtiging verbonden zijn, enige voorzichtigheid betracht dient te worden. Veeleer pleiten wij voor het nemen van maatrege len om ook zonder deze apparatuur een goede be waring te verkrijgen. Daarbij dient aan de volgen de punten aandacht te worden geschonken: 5. interne ventilatie zal bij ernstige condensatie onvoldoende helpen; voer deze vochtige lucht af b.v. met behulp van een straalkacheltje met ventilatoar. 6. door ompolen van de verttilator kan men de vochtige lucht van boven naar onder zuigen; dit dient afgewisseld te worden met perioden met gewoon ventileren. Er bestaat echter een kans dat bij deze methode in het midden een vochtige plek ontstaat, die men tijdens de bewaring moei lijk kan vaststellen en eerst gewaar wordt bij het leeghalen van de cel. Tabel 1. De gemiddelde gewichtsverliezen in op verschillende laaghoogten bij geen (A) en wel (B) luchtbevochtiging. Bewaring bij 35° C. Ras: Bintje. Per laaghoogte 3 monsters. Laaghoogte in 1963/'64 i) 1964/'65 m A B A B 0.25 4,0 2.8 3.7 2.9 0.50 3,6 2.8 3.1 2.2 1.0 3.5 2.2 2.7 2.0 1.50 3.2 2.6 2.8 1.8 2.0 3.0 3.3 2.6 2.7 2.50 3.2 2.6 2.3 1,8 3.0 2.9 2.9 2.7 1.7 Gemiddeld 3.3 2.7 2.8 2.1 Laaghoogte in matig/zwaré drukplekken 1963/'64 1964/'65 A B A B A B A B 0.25 41 35 64 24 4 0 11 15 0.50 42 31 51 23 8 1 1 16 1,00 25 19 39 19 1 2 6 5 1.50 25 17 32 12 1 0 I 7 2,00 23 11 11 7 1 1 1 11 2.50 15 4 10 2 1 0 1 9 3,00 1 0 1 0 0 0 1 9 Gemiddeld 25 17 30 12 2 0.5 4 10 4. ventileer niet langer dan strikt nodig is. benut de goede perioden voor koeling; zet de ventilator af zodra de buitentemperatuur stijgt, ventileer (behalve bij droogblazen) zo mogelijk wanneer de lucht een grote vochtigheid bezit, dus bij mist of regen. ventileer regelmatig even intern, zodat de voch tige lucht boven de aardappelen naar onder ver plaatst wordt. Na opwarming tot 12° C. Tabel 3. Aantal gr. water/m8 lucht bij relatieve luchtvochtigheden van 100, 80 en 70 bij enkele temperaturen. Temperatuur relatieve luchtvochtigheid lucht 100 80 70 15° C. 10° C. 5° C. 2° C. 9.2 6.3 4.7 39 7.1 5.2 3.9 3.0 6.3 4.6 3.3 2.7 Het CBS publiceert onderstaande indexcijfers 1969 van de prijzen van landbouwprodukten 1), (Over- jan. febr. mrt apr. mei eenkomstige maand 1962/1964 100): Akkerbouwprodukten 108 106 101 110 Tarwe 111 111 111 112 Gerst 118 120 119 118 jan. febr. mrt ajMR mei Graanstro 95 93 99 97 1968 Groene erwten Bruine bonen 143 82 150 77 147 70 156 72 Akkerbouwprodukten 96 96 82 81 Ongerepeld vlas 107 105 103 99 Tarwe 111 112 112 113 Klei-aardappelen 89 78 77 104 Gerst 112 116 117 116 Zaai-uien 95 60 59 Graanstro 80 78 79 77 Groene erwten 96 99 98 102 1969 Bruine bonen 43 38 38 40 jan. febr. mrt apr. mei Ongerepeld vlas Klei-aardappelen zaai-uien 115 63 52 115 46 35 116 34 64 113 28 Veehouderijprodukten Rundvee 2j 128 147 128 150 128 149 128 147 128 146 Vette kalveren 2) Nuchtere kalveren 2) 139 119 138 125 141 134 144 132 133 122 Veehouder ijproduk ten 117 118 118 114 116 Varkens 2): 6885 kg 129 132 138 140 143 Rundvee 2) 134 134 132 131 129 86—90 kg 130 134 140 142 146 Vette kalveren 2) 124 128 137 141 132 91—100 kg 131 133 140 143 147 Nuchtere kalveren 2) 112 115 116 120 125 Slachtpluimvee 94 94 93 92 92 Varkens 2): 6885 kg 112 113 115 115 117 Oude hennen 2) 97 88 86 82 87 86—90 kg 111 113 116 114 117 Melk (3,7 vet) 121 119 118 120 120 91—100 kg 113 113 115 114 117 Kippe-eieren 113 110 126 116 110 Slachtpluimvee 92 93 92 M. 92 Oude hennen 2) 98 85 83 78 79 Af bedrijf, ongeacht eventuele nabetalingen. Melk (3,7 vet) 3) 117 118 115 109 113 8) Slachtvee. Kippe-eieren 105 98 103 114 121 8) Berekende zuivelwaarde. De Nederlandse aardappelexport over de maand juni heeft zoals eerder gemeld 46.000 ton bedra gen, waardoor de totale export van de oogst 1968 op 610.000 ton is gekomen. Een hogere export is nooit eerder voorgvkomen. De tot nog toe hoogste export werd van oogst 1955 bereikt t.w. 576.000 ton waarvan toen 240.000 ton naar Engeland ging. Hieronder polgt een overzicht van het produkt- schap voor aardappelen van de export sinds 1958 toen de E.E.G. in werking trad. Uitvoer per landengroep consumptie- en industrieaardappelen x 1000 ton Exclusief verlies door spruiting. Tabel 2. Gemiddeld percentage knollen met matig/ zware drukplekken en blauw op verschih lende laaghoogten in de bij tabel 1 behoren de partijen bij geen (A) en wel (B) lucht bevochtiging. matig/zwaar blauw 1963/'64 1964/'65*) naar rest buiten E.E.G. Europa Europa totaal oogst 1958 128 266 64 458 1969 141 51 40 232 1960 148 16 73 237 1961 160 56 59 275 1962 133 167 84 384 1963 119 10 87 216 1964 310 74 96 480 1965 198 42 47 287 1966 270 99 60 429 1967 345 63 72 480 1968 500 59 45 604 geschatte uitvoer tot 1 juli; inmiddels bleek het totaal 610.000 ton. Dé nieuwe oogst is dit jaar laat op gang geko men. Op de grootste veiling t.w. Grootebroek werd pas op 18 juni een dagaanvoer van 100 ton bereikt, tegenover vorig jaar op 13 juni. De prijzen waren aanmerkelijk beter dan in 1968. Doorsneeveiling-prijzen Grootebroek in 1968 in 1969 op 13 juni 33,(138 ton) 18 juni 20,(267 ton) 23 juni ƒ20,(208 ton) 27 juni ƒ22,(106 ton) 30 juni ƒ24,95 ton) Uitvoer van nieuwe aardappelen is er niet, af gezien van ca. 80 ton die naar Zweden zijn gegaan. ƒ64,— (17 ton) ƒ41,— (111 ton) 40,— (170 ton) ƒ33,— (180 ton) ƒ34,— (150 ton) Van de Nederlandse tarweoogst 1968, volgens de oogstraming van ihuet C.B.S. 680.000 ton, is na af trek van zaaizaad en verliezen 650.000 ton voor verhandeling beschikbaar gekomen. Volgens ge gevens van het produktschap voor granen, zaden en peulvruchten werd daarvan ongeveer 28 pro cent geleverd aan consumptiemaalderijen; 21 pro cent uitgevoerd naar landen buiten de E.E.G.; 18 procent uitgevoerd naar E.E.G.-staten; 18 procent bestemd voor veevoer; min 12 procent of 82.000 ton ingeleverd. Ongeveer 3 procent vond nog geen bestemming. Bij oogst 1967 was de verdeling: con sumptiemaalderijen 30 procent, uitvoer buiten E.E.G. 42 procent, uitvoer naar E.E.G.-landen 21 procent, veevoeder 7 procent, geen inlevering. Gezien de overschotsituatie voor verschillende graansoorten in de E.E.G. acht het produktschap het ook in ons land dringend noodzakelijk, dat erop korte termijn een regeling komt waardoor opslagruimte voor ingeleverde voorraden wordt gecreëerd. Voorstellen dienaangaande van het pro duktschap worden op het ministerie van landbouw intern bestudeerd. De voorstellen houden in dat het bedrijfsleven gelegenheid krijgt, optiecontrac ten te sluiten met het V.I.B., het Nederlandse in terventiebureau. Omdat de thans beschikbare op slagruimte in ons land onder bepaalde omstandig heden ontoereikend is zouden die contracten al leen moeten gelden voor nog te bouwen opslag- ruimte of voor opslagruimte die thans niet voor de opslag van granen, zaden ën peulvruchten worden gebruikt. Het V. I. B. zou zich moeten, verplichten, vooraf vastgestelde bewaartarievén te betalen, de contractant zou op af-roep binnen een bepaalde termijn de ruimte beschikbaar moé ten stellen voor de opslag van interventievoor- raden. Volgens de berekeningen van het produktschap hebben de Nederlandse maalbedrijven in het sei zoen 1968/69 ongeveer 19,5 procent inlandse tarwe in hun o.m. voor de brood bereiding bestemde meel en bloem gedaan. In het vorige seizoen was dat; 27 procent. In de periode 21 juli 1968 tot en met 18 mei ging er in het meel en die bloem 47 procent zachte trawe: 21 procent Nederlandse, 26 procent Franse en Belgische.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 7