9Czlm
vraagpunt 1968/1969
De toekomst
van de
Nederlandse fruitteelt
Li.
A. van Oosten, rapporteur
VERANTWOORDING
f~\E fruitteelt in West-Europa kampt de laatste jaren met grote pro-
blemen, in hoofdzaak als gevolg van de overproduktie van fruit
fn de E. E. G. Daarbij bevindt de Nederlandse fruitteler zich in een
extra nadelige posiie, wegens concurrentievervalsende maatregelen in
andere E. E. G.-lidstaten en door verschillen in belastingheffing. Tevens
vormt de bedrijfsstructuur een zwak punt en wordt een snelle toepas
sing van betere teeltmethoden (bijv. kleine bomen) bemoeilijkt door
het meerjarig, statisch karakter»van de fruitteelt. Dikwijls is een jonge
aanplant, die bijv. ƒ18.000 aan investering heeft gevraagd, al econo
misch verouderd vóór de volle produktie is bereikt.
CR is over dit alles al veel gesproken en geschreven, vooral ook
L door personen die slechts zijdelings met de fruitteelt te maken
hebben. Thans laten we echter degenen aan het woord die het meest
bij dé gang van zaken betrokken zijn, namelijk de „gewone fruittelers".
Het ZLM-vraagpunt over de toekomst van land- en tuinbouw werd na
melijk iets gewijzigd om het speciaal op de fruitteelt af te stemmen
en aan de praktijk werd verzocht over dit vraagpunt een mening te
geven.
r\OOR alle kringen werd medewerking verleend, behalve door de
kringen Langstraat en Midden- en Oost-Brabant, waar de fruit
teelt van beperkte betekenis is. Per kring werd de vragen beantwoord
door 1 of 2 afzonderlijke werkgroepen, die meestal bestonden uit 5 te
lers. In enkele gevallen werd daarbij samengewerkt met kringen of
afdelingen van de N. F. O. In het onderstaande is getracht een samen
vatting van de meningen te geven.
Vraag I
Verwacht U dat het zelfstandig fruitteeltbedrijf in de toe
komst nog voldoende mogelijkheden zal bieden om aan
de stijgende inkomensbehoefte te voldoen?
EENSTEMMIG was men van mening dat de situatie momenteel verre van roos
kleurig is. De fruitteelt is over het algemeen verliesgevend. Zelfs jonge,
moderne bedrijven van voldoende omvang zijn veelal niet of nauwelijks rendabel
Binnen de werkgroepen was een klein aantal leden zo pessimistisch dat ze weinig
hoop meer hadden voor de toekomst.
Verreweg de meesten zagen echter nog wel mogelijkheden, mits zowel de over
heid als het bedrijfsleven er de schouders onder zetten.
Er werd o.a. opgemerkt dat de Nederlandse fruitteler sterk wordt benadeeld door
de subsidies - in andere E.E.G.-landen. Dat wreekt
zich vooral bij lage prijzen, zoals de laatste jaren het geval was. De overheid
moet aan die ongelijke concurrentie snel een einde maken. Daar. jarenlang aan
dringen op afschaffing van subsidies elders weinig resultaat had. is het voor de
hand liggend dat nu niet langer wordt gewacht, doch dat de Nederlandse teler
alsnog dezelfde voorrechten krijgt als zijn collega's in andere E.E.G.-landen.
Mede ter compensatie van het opgelopen nadeel dat de laatste jaren in E.E.G.-
verband werd opgelopen, zou de overheid bovendien extra steun moeten verlenen
om de komende moeilijke periode te overbruggen, want als gevolg van het hier
toegepaste belastingstelsel heeft de Nederlandse fruitteler ook in de betere jaren
geen kans gekregen om reserves te vormen.
Het bedrijfsleven moet streven naar verbetering op afzetgebied. Ook mo^f alle
aandacht worden besteed aan de bedrijfsstructuur; vele bedrijven zijn te klein.
Tevens moeten de mogelijkheden benut worden die de moderne plantsystemen
(kleine bomen) bieden, omdat dit tot kostprijsverlaging kan leiden.
LIIERONDER volgen enkele typerende opmerkingen, ontleend aan de diverse
rapporten:
l. Er Is nog toekomst voor de Nederlandse fruitteelt, als drastisch wordt ge
saneerd, niet alleen in ons land, doch in de hele E.E.G. De rooipremie moet
daarm internationaal worden toegekend. De import van fruit uit landen buiten
de E.E.G. moet worden geweerd. De subsidies moeten in alle E.E.G.-landen
gelijk worden gesteld, zo ook de belastingfaciliteiten.
2 Door ons als fruittelers moet worden gestreefd naar een verdere verlaging
van de kostprijs en door samenwerking naar een actiever afzetbeleid. De
overheid zou daarbij alles in het werk moeten stellen om de oneerlijke con
currentie ten opzichte van andere landen teniet te doen en door de maat
regelen ter sanering, zoals rooipremie, zo mogelijk nog uit te breiden.
3. Er blijft fruitteelt in ons land, doch er zullen veel telers afvallen. Mede daar
om is een betere beëindigingsregeling dringend gewenst. Men moet rekenen
dat in de toekomst de bedrijfsgrootte minimaal 10 ha zal moeten bedragen en
de produktie per bedrijf minstens 250.000 kg. Bij een totale landelijke fruit-
produktie van ca. 50 miljoen kg zullen er dus waarschijnlijk op langere termijn
slechts een paar duizend fruitbedrijven in ons land overblijven en in Zeeland
slechts enkele honderden.
4 Het is thans al moeilijk om in de fruitteelt evenveel te verdienen als in de
industrie en dat zal in de toekomst nog moeilijker worden. Als zelfstandig
fruitteler moet men hard werken en veel meer uren maken als in de meeste
andere bedrijfstakken om een gelijk inkomen te behalen. Wie dat er niet voor
over heeft kan beter een ander beroep kiezen.
5 In zijn algemeenheid moet het ondernemersklimaat gunstiger worden gemaakt,
bijv. beter en vooral gunstiger financieringsmogelijkheden. Herziening van het
belastingstesel is dringend nodig. De sociale voorzieningen van de zelfstan
dige fruitteler moeten gelijk zijn aan die van een werknemer.
6 We hebben vertrouwen in de Nederlandse fruitteelt, mits de concurrentievoor
waarden snel gelijk worden. De moderne beplantingen bieden goede mogelijk
heden voor een verdere kostprijsverlaging en de ligging van ons land is ze
gunstig ten opzichte van de transportkosten, dat we een eerlijke concurrentie
het hoofd moeten kunnen bieden.
Vraag II
Welke eisen dienen naar Uw mening in de toekomst te
worden gesteld aan:
a. het bedrijf
b. de ondernemer
c. de financiële omstandigheden (financiering, investe
ring. eigen vermogen, rendement)
d. de landbouwpolitiek
a. het bedrijf
ALS o i. belangrijkste punt werd door verscheidene werkgroepen naar voren
gebracht, dat het bedrijf niet alleen thans van voldoende omvang moet zijn.
doch tevens mogelijkheden moet hebben of krijgen om te „groeien". Dat acht
men noodzakelijk, omdat de schaalvergroting door moet kunnen gaan en boven-