10
Er is nog toekomst voor ée
Nederlandse fruitteelt als
drastisch in de gehele E.E.G.
wordt gesaneerd.
dien omdat nieuwe aanplant bij voorkeur op „verse" grond moet plaats hebben.
Voor zeer veel van de huidige bedrijven is het een ernstig knelpunt dat men niet
kan uitbreiden en bij vervanging kampt men met een forse terugslag in de pro
duktie en tevens veelal met een slechtere groei wegens bodemmoeheid.
Enkele wijzen in dit verband op de voordelen van de combinatie akkerbouw-fruit-
teelt. Andere voeren daar tegen aan, dat vergroting van de fruitteeltoppervlakte
op een gemengd bedrijf tegelijk een verkleining van het landbouwareaal betekent,
terwijl ook voor de akkerbouw schaalvergroting een eerste eis is. Als minimum
bedrijfsgrootte werd door sommige 6-8 ha, door andere 8-10 ha genoemd voor
de nabije toekomst.
Enkele andere conclusies:
1. Een fruitbedrijf moet modern van opzet en zodanig van omvang zijn, dat een
ondernemer hierop volledig werk vindt en ook zijn machines voldoende ren
dabel kan maken. Het uitgangspunt moet zijn een maximale produktie van
goede kwaliteit per manuur.
2. Een tweemansbedrijf (12-15 ha) verdient de voorkeur boven een éénmans-
bedrijf (5-8 ha). De positie van de ondernemer op het éénmansbedrijf is
kwetsbaar; deze kan verstevigd worden door het afsluiten van een arbeids
ongeschiktheidsverzekering en afspraken voor burenhulp. De voordelen van
zeer grote bedrijven (groter dan 20-25 ha) zijn twijfelachtig.
3. Zeer goede grond is vanzelfsprekend noodzakelijk. Gemakkelijk bewerkbaar
met machines is een eerste voorwaarde, daarom liefst één rechthoekig per
ceel en zeker geen versnipperd bedrijf met een aantal verspreid liggende,
onregelmatig gevormde percelen. Arbeidsbesparing zal in de toekomst nog
belangrijker worden dan thans het geval is.
b. de ondernemer
WAN de ondernemer moeten zeer hoge eisen worden gesteld. Het moet niet
alleen een prima vakman zijn, doch hij moet tevens de wat moeilijk te defi
niëren „ondernemerskwaliteiten" bezitten. Zo ongeveer kunnen de meningen
worden samengevat.
Slechts een paar werkgroepen gingen in op de vooropleiding. De meningen hier
over waren enigszins verdeeld, hoewel de indruk is dat een meerderheid toch
wel voelt voor middelbaar niveau.
4. Zo mogelijk als opleiding MULO of HBS, daarna Middelbare of Hogere Tuin
bouwschool. Nadien eventueel een jaar op een bedrijf werken in een ander
gebied, bijvoorbeeld in het buitenland. Vooral in de toekomst zal een goede
vooropleiding nodig zijn, zodat men naast vakkennis ook over algemene kennis
en inzicht moet beschikken. Ook bij een (onverhoopte) beroepsverandering
biedt een goede vooropleiding meer en betere kansen.
c. de financiële omstandigheden
VRIJWEL unaniem kwam men tot de slotsom, dat de financiering een 6teeds
zwaardere opgave vormt, omdat de bedrijven groter en kapitaalsintensiever
worden. Grond speciaal kopen met geleend geld om daarop een nieuw fruitbedrijf
te stichten wordt door de meesten niet of nauwelijks verantwoord geacht, afge
zien van de vraag of men de financiering „rond" zou kunnen krijgen.
Door een paar werkgroepen wordt dit ongeveer als volgt toegelicht:
10 ha goede grond, gunstig gelegen, komt met extra drainage, overdrachtskosten,
e.d. op zeker ƒ150.000. Vervolgens investeringen in fruitopstand en machines
nog eens 200.000. Met tenslotte eventueel nog een woning en bedrijfsgebouw,
komt men zuinig berekend op ca. 400.000. Zelfs voor een „welgesteld" man
met bijvoorbeeld 200.000 eigen vermogen betekent dit nog een last van bijvoor
beeld 25.000 per jaar aan rente en aflossing.
In het algemeen stelt men daarom dat de grond bij voorkeur reeds eigendom
moet zijn, dan wel langdurig gepacht moet worden met toestemming om in te
planten.
Het percentage eigen vermogen dat dan minimaal nodig geacht wordt voor finan
ciering van de opstand, loopt zeer sterk uiteen, namelijk van 25 tot 60%, met een
meerderheid van ca. 50%. Enkele merken op dat het percentage eigen vermogen
dat nodig is, in feite wordt bepaald door het Borgstellingsfonds.
Afgezien van familie, die eventueel leent om te „helpen", ziet men buiten het
Borgstellingsfonds weinig mogelijkheden om vreemd vermogen aan te trekken.
Eén werkgroep zinspeelt op de N.V.-vorm, doch anderen menen dat de fruitteelt
niet (meer) aantrekkelijk is als beleggingsobject.
Al met al kwam men dikwijls tot de conclusie dat het vooral voor jongeren, die
in de regel over weinig eigen vermogen beschikken, vrijwel onmogelijk wordt een
nieuw bedrijf te stichten van een redelijke omvang. Wel was men van mening dat
vakbekwame jonge telers hiervoor toch de kans moesten krijgen, maar men kon
geen goede oplossing voor de financieringsproblemen aangeven.
Als gewenste rente voor het eigen vermogen werd veelal 4-6% opgegeven; één
werkgroep noemt 10%, met de aantekening dat voor de grond het percentage
lager mag zijn.
d. de landbouwpolitiek
*-NKELE citaten:
1 De ondernemer moet vooral kennis van zijn vak hebben en in de tweede
plaats economisch inzicht. Hij dient op de hoogte te zijn van wat zich buiten
zijn bedrijf voordoet en daarbij kritisch zijn ingesteld. Verder dient de wil tot
samenwerking onderling en in organisatieverband aanwezig te zijn.
2 De ondernemer moet vakbekwaam zijn en liefde voor het vak hebben. Tevens
moet hij een ruime blik hebben en een goed organisator zijn. Hij moet genegen
zijn 6 dagen per week te werken en ook 's avonds nog overuren te maken,
als het nodig is.
3. Voor wat de opleiding betreft kan volstaan worden met een Lagere Tuinbouw
school, eventueel met aanvullende vaktechnische scholing in de geest van de
fruitteeltvakschool of het leerlingstelsel. De praktijk is de besté leerschool.
LI IEROP werd reeds bij vraag I ingegaan. Enkele werkgroepen verwezen kort-
weg naar de lezing van de ZLM-voorzitter op de Fruitteeltdag te Goes.
Ir. Prins had volgens hen uitstekend vertolkt wat redelijkerwijze van de overheid
verwacht mag worden.
Verder werd in het algemeen de nadruk gelegd dat de landbouwpolitiek er op
gericht moet zijn aan de agrarische beroepsbevolking mogelijkheden te bieden
voor een redelijk bestaan. Het ondernemersklimaat moet gunstiger worden. Bij
herhaling werd gepleit voor gelijke concurrentievoorwaarden, ook wat betreft de
belasting. Deze is ook speciaal voor de fruittelers thans ongunstig. Door een
werkgroep werd als voorbeeld gesteld dat een nieuwe fruitaanplant thans ca.
f 20.000 per ha aan investeringen vraagt. Bij afschrijving in 20 jaar is dat 1.000
per ha per jaar. Over 20 jaar kost een nieuwe opstand bij handhaving var\ het
huidige inflatietempo echter 35.000 a 40.000, plus de kosten voor het rooien
van de oude opstand en grondontsmetting. Dat is dus meer dan het dubbele van
thans. Aangezien de eventuele winst in die 20 jaar produktie voor het overgrote
deel naar de fiscus gaat is het niet mogelijk om voldoende voor de hoge kosten