Waarheen met de landbouw in de E.E.G.? MECHANISATIENIEUWS LELY OPRAAPWAGENS 1969 Jaarverslag L. E. 1. Twee belangrijke vraagstukken waar de landbouw in de economische ontwikkelde landen mee wordt gecon fronteerd zijn de aanpassing van het aanbod van land- bouwprodukten aan de vraag en de aanpassing van de omvang van de bedrijven aan de sterk toegenomen be werkingscapaciteit per man. De onvoldoende aanpassing van het aanbod heeft geleid tot overschotten en de onvoldoende aanpassing van de bedrijfsgrootte tot het vraagstuk van de schaalvergroting. Het zijn deze problemen die ook in het merorandum over de hervorming van de landbouw in de E.E.G. (het z.g. Landbouwplan - 1980) een belangrijke plaats in nemen. Aldus de inleiding van een beschouwing in het jaarverslag 1968 van het L.E.J. waarin de direkteur Dr. A. Maris met medewerking van enkele L.E.J.-medewer- kers de „Mogelijkheden tot beïnvloeding van de produk- tieomvang en produktieoriëntatie in de landbouw in de E.E.G." onder de loupe neemt in een bijdrage van 59 pagina's waarvan de samenvatting en slotbeschouwing ruim 8 pagina's in beslag neemt! UITVOERIG wordt ingegaan op het tot dusverre ge voerde landbouw en -prijsbeleid, en het doel daar- vdn. Moet het gevoerde E.E.G.-prijsbeleid niet verant woordelijk worden gesteld voor de stijgende produktie in de E.E.G., hetgeen tot agrarische overschotten heeft geleid? De Europese Commissie heeft deze vraag bevestigend beantwoord, zonder evenwel de samenhang tussen prijs beleid en de bestaande agrarische structuur enerzijds en overschotten anderzijds voldoende aan te tonen. Ir. Maris wijst er in zijn beschouwing op dat men met het gevoerde landbouwbeleid, markt- en prijsbeleid, teelt- technische beleid en structuurbeleid verschillende doel einden tracht na te streven zoals: produktiviteitsverho- ging, redelijk inkomen, veilig stellen van de voedselvoor ziening, streven naar marktevenwicht enz. Ten aanzien van de E.E.G.-landbouwproduktie geeft het artikel de volgende cijfers: produktie vraag saldo (x l milj. ton) (x 1 milj. ton) (x 1 milj. ton) tarwe 35.0 31,9 3,1 voeder granen 41,2 52,9 11,7 vlees 10.8 11,4 0,6 suiker 7,2 6,8 0,4 zuivelprod. i) 81,9 73,1 2) 8.2 uitgedrukt in melkequivalent s) incl. verbruik als veevoeder, geschat. De Europese Commissie schat dat in de komende ja ren het jaarlijkse overschot aan boter met 40.000 ton per jaar zal stijgen. Voor 1971/1972 wordt het jaarlijkse overschot aan boter geschat op ruim 200.000 ton en de totale voorraad op 750.000 ton. I N het artikel worden achtereenvolgens een aantal factoren behandeld die in eerste instantie in aan merking komen om de omvang en samenstelling van de produktie te beïnvloeden. IN het Brusselse memorandum wordt gesteld dat een hervorming van de landbouwstructuur zal leiden tot een minder intensieve produktie en dat op gemoderni seerde bedrijven het aanbod beter zal reageren op de vraag. Door het weer functioneren van het prijsmechanis me zal een marktevenwicht kunnen worden bereikt en zullen overschotten worden voorkomen; aldus het memo randum. Uit onderzoekingen blijkt echter dat op modern op gezette, aanzienlijk vergrote bedrijven in het groottetraject dat ook in het Brusselse rapport wordt genoemd de produktie binnen een bepaalde produktierichting eerder zal worden geïntensiveerd dan beperkt. Deze conclusie wordt bevestigd door de ontwikkelingen die de Ameri kaanse landbouw te zien geeft. De vergroting van de be drijven aldaar is gepaard gegaan met verbeteringen in de teelttechniek met als gevolg een sterke stijging van de produktie. Dat de werking van het vrije-marktmechanisme bij een gemoderniseerde landbouw wel in staat zou zijn het aan bod op de vraag af te stemmen en tevens de produktie- factoren een redelijke beloning te verschaffen lijkt niet aannemelijk. Een drastische hervorming van de bedrjjfs- groottestructuur zou op den duur kunnen leiden tot 2 miljoen bedrijven in plaats van de 6 miljoen die er nu zijn. Op welke gronden kan men nu verwachten dat het marktmechanisme bij 2 miljoen aanbieders wel in staat zal zijn marktevenwicht te bereiken en bij 6 miljoen aan bieders niet. Oow de modern vergrote landbouwbedrijven zullen toch de produktie-vergrotende nieuwe teelttechnie ken toepassen zonder zich aan het collectieve markteffect hiervan te storen. Iedere boer zal immers proberen zijn inkomen te vergroten door de produktiviteit op te voe ren. Aangezien door een hervormingv van de landbouw structuur de typische kenmerken van de agrarische pro duktie niet zullen verdwijnen, is er ook geen aanleiding om te verwachten dat een gemoderniseerde landbouw wel in staat zal zijn op zichzelf een markt- en prijsbeheersing te realiseren. Wei zou het misschien mogelijk zijn door middel van een publiekrechtelijk stelsel van produktie- quoteringen per bedrijf de produktie beter af te stemmen op het verbruik. Maar dit is niet meer vrijwillig en heeft ook weinig te maken met een modernisering van de be drijfsstructuur! UIT PRODUKTIENEMING V AN GROND GEEN OPLOSSING IS het uit-produktie-nenien van grond nu in West- Europa een belangrijk middel om de produktie- uitbreiding af te remmen? In het Landbouwplan-1980 wordt voorgesteld om in de komende 10 jaar 5 miljoen ha landbouwgrond aan de agrarische produktie te ont trekken. Om twee redenen moet men in West-Europa voorzich tig zijn met het op grote schaal uit produktie nemen van grond. In de eerste plaats is er in de Westeuropese land bouw een tekort aan grond t.o.v. de produktiefactoren arbeid en duurzame kapitaalgoederen en in de tweede plaats is de totale produktiecapaciteit in de E.E.G.-Iand- bouw nog niet te groot, maar is het veeleer zo dat het gebruik van de capaciteit niet optimaal is. Bovendien is het uit-produktie-nemen van grond een maatregel die moeilijk ongedaan is te maken. In verband met de voed seltekorten in de wereld, die weliswaar nog niet tot een koopkrachtige vraag leiden, is o.L voorzichtigheid ge boden. Wanneer in de toekomst evenwel mocht blijken dat andere maatregelen om de produktie te beperken te weinig effect hebben, zullen maatregelen om grond uit produktie te nemen toch ernstige overweging verdienen. In ieder geval is er geen enkel bezwaar tegen om grond te bestemmen voor niet-agrarische doeleinden die maat schappelijk gezien een hogere prioriteit hebben. Bij de wijze waarop grond uit produktie wordt genomen zal het van groot belang zijn om ervoor te zorgen dat de des betreffende gebieden leefbaar bljjven. Er zal dus indu striële werkgelegenheid gecreëerd moeten worden en/of recreatieve voorzieningen. Deze laatste kunnen van groot belang zijn in die gebieden waar de industrialisatie om bepaalde redenen moeilijk van de grond is te krijgen. Het kan dus economisch verantwoord zijn om grond uit de produktie te nemen en het is ongetwijfeld ook een werkzaam middel om de produktie te beperken, maar kwantitatief gezien zal het voor de nabije toekomst geen grote bijdrage leveren tot produktiebeperking. AFREMMEN GEBRUIK VAN GROND- EN HULPSTOFFEN IN tegenstelling tot arbeid en grond is het afremmen van het toenemend gebruik van grorid- en hulpstof fen zelden overwogen als middel om de produktie te be perken. En toch heeft het toenemende gebruik daarvan gecombineerd met betere rassen en veeslagen veel tot de produktie-uitbreiding en tot een verbetering van de pro duktiviteit bijgedragen. Het zou uiteraard economisch niet verantwoord zijn om verbeteringen in de teelttechniek die leiden tot een produktiviteitsverhoging en veelal tot produktievergroting tegen te houden. Wel is er een grens gesteld aan de hoeveelheid grond- en hulpstoffen die kunnen worden gebruikt; een grens die bepaald worttt door de grenskosten en grensopbrengst welke weer af hankelijk zijn van de prijsverhoudingen tussen eindpro- dukten en produktiemiddelen. In dit verband dienen wij ons af te vragen of als ge volg van het gekozen systeem van prijspolitiek in de E.E.G. deze prijsverhoudingen niet te veel ten gunste van de eindprodukten zijn gewijzigd.' HEFFING OP VEEVOEDERGRONDSTOFFEN GEWENST HET betrekking tot het gebruik van veevoer lijkt dit het geval te zijn. De vraag komt naar voren.'of naast de heffing op granen die er reeds is, ook niet een heffing op eiwitrijke veevoedergrondstoffen gewenst is. Na onderzoekvan de voor- en nadelen van zulk een maatregel menen wij te mogen concluderen dat een hef fing op eiwitrijke grondstoffen voor veevoer een doel matig gebruik van de agrarische produktiecapaciteit en van veevoer zal bevorderen, ten voordele van de E.E.G.- volkshuishouding. Een voldoende reden dus om deze maatregel ernstig te overwegen. In de praktijk van het landbouwbeleid kunnen echter handelspolitieke bezwaren tegen zo'n heffing wel eens zwaarder wegen dan de eco nomische voordelen. Of een prijsverhoging van het vee voer ook als instrument kan dienen om het evenwicht tussen produktie en verbruik op de zuivelmarkt blijvend te herstellen, menen wij te moeten betwijfelen. Een be perkt effect in gunstige zin is echter tijdelijk zeker te verwachten. Andere belangrijke oorzaken waardoor de produktie is toegenomen en blijft toenemen worden er evenwel niet door weggenomen. Uitvoerig wordt ingegaan op het grootste zorgenkind in de E.E.G. de overvloedige melkproduktie, op de mo gelijkheden om de melkveestapel door afslachtingsregelen in te krimpen en de vleesproduktie te stimuleren. De eerste maatregel kan wellicht op korte termijn verlichting brengen maar op langere termijn alleen voorzover grond aan de melkveehouderij zou worden onttrokken. De vleesproduktiestimulering biedt meer perspectief, waar door tevens een bijdrage kan worden geleverd tot de op lossing van de zuiveloverschottenproblemen! Tenslotte overweegt Dr. Maris nog de mogelijkheden van een produktiequotering per bedrijf. In beginsel be hoeft deze vorm van quotering niet tot een regionale ver starring van de produktie te leiden, mits de produklie- quota verhandelbaar worden gesteld. Praktische bezwaren kunnen evenwel de doorslag geven bij het al-of-niet-in- voeren van zulk een vrij ingrijpende maatregel. Te den ken valt b.v. aan het omvangrijke administratieve- en controleapparaat dat voor een quoteringsstelsel nodig zal zijn. Zou een dergelijke methode van produktiebeperking voor een land als Nederland heeds enorme uitvoerings moeilijkheden met zich mede brengen, voor het gehele E.E.G.-gebied lijkt een dergelijke maatregel vooralsnog onuitvoerbaar. Vandaar dat deze mogelijkheid tot pro duktiebeperking in dit artikel niet besproken werd. Firanken Van Weel te Roermond, onder meer importeur van de Dely opraapwagens, deelt ons mede dat de nieuwe serie, genaamd Europa Joker, keuze biedt uit een aantal typen, waarvan de laadcapaciteit reikt van 17 m8 (Europa Joker K) tot 24 m3 (Europa Joker L). Als extra grote wagen bestaat naast deze reeks nog een speciale uitvoering (Europa Joker G) met een laadcapaciteit van maar liefst 35 m3. Dit laatste type is als tandemasser uit gevoerd en biedt verder in alle opzichten dezelfde technische uitrusting als alle andere wagens uit de serie. De Europa Joker A met e§n capacteit van 22 m3 kan tegen meerprijs uitgerust worden met een hydraulische trekboomheffing, waarmee de vrije ruimte onder de pick-up aanzienlijk ver groot kan worden, van bijzonder belang bij het maken van rijkuilen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 9