Grote en kleine E.E.G.-zaken vragen dringend voortgang X Deze week 3 BEDRIJVEN IN MOEILIJKHEDEN r\ E prijsstop is voor zeer vele bedrijven een prijs- klem geworden. Aldus schrijft „De Nederland se Onderneming" het weekblad van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen in het nummer van 13 juni j.l. Uit de praktijk blijkt dat een derge lijke prijsstop allerlei bedrijven in grote moeilijk heden moet brengen. Voor vele ondernemingen zijn de prijzen van grond- en hulpstoffen gestegen. Ex terne kosten dus. Maar deze kunnen op grond van de ministeriële maatregel niet worden doorbere kend. Hoezeer wij ook rekening willen houden met het politieke spanningsveld, waarin dé minister zich ten aanzien van de prijzen bevindt, aan de feitelijke si tuatie kan en mag niet voorbijgegaan worden. Er moet een beleid mogelijk zijn dat ongelukken in het bedrijfsleven voorkomt. En dat beleid zou er van uit dienen te gaan dat externe kostenstijgingen in de prijzen kunnen worden doorberekend, waarbij ook de zogenaamde rentabiliteitsregel in ere hersteld wordt. Politieke omstandigheden mogen dan de aanlei ding hebben gegeven tot de prijsstop, maar ook de politiek zal moeten erkennen dat er een gevaarlijke situatie ontstaat wanneer bedrijven gedwongen worden het eindprodukt te verkopen tegen prijzen die lager zijn dan de kostprijs. De voorbeelden zijn er te over en het is mede om die reden dat wij erop aandringen ten spoedigste de prijsstop op te heffen. Aldus ,,De Nederlandse Onderneming". Een commentaar dat ons deed denken aan de be antwoording van ons vraagpunt 1969/70 waarin dê afdelingen van de ZLM zich afvroegen hoe het be staat dat in een tijd van kostenstijging op kosten stijging men voor de land- en tuinbouw durft te pra ten over prijsbevriezing of prijsverlaging. Geen en kele onderneming, kan bij stijgende kosten en gelijk blijvende prijzen het hoofd boven water houden, aldus de afdelingen. Voor de Nederlandse industrie is de opheffing van de prijsstop slechts een kwestie van (kortere of langere) tijd en kan men weer gaan doorbereke nen. Voor onze land- en tuinbouw ziet het er min der rooskleurig uit en moet maar weer afgewacht worden wat er t.z.t. uit de E. E. G. bus komt, onge acht externe kostenstijgingen laat staan rentabili- teitsregels I BI. (Vervolg van pag. 1.) Het is noodzakelijk om op zo kort mogelijke termijn bijv. te beginnen op 1 januari of 1 februari 1970 de slachtpremieregeling in werking te stellen. Inderdaad, er zijn veel bezwaren die ik ken en misschien nog wel meer die ik niet ken. Maar al met al is dat de enige maatregel die op korte termijn kan worden ingevoerd en die op korte termijn ook wel iets kan bijdragen tot oplossing van het probleem van de stijgende melkproduktie zonder exhorbitant veel geld te kosten. Ik hoop dat de ministers van land bouw, ook die van Frankrijk, een dergelijk besluit nog op het einde van deze maand durven te nemen; de voorbereiding van de toepassing zal immers nog we! enige tijd vergen. VLASREGELING Een ander typisch voorbeeld van de misère waarin wij verkeren is dat van het reglement voor vlas. Van het begin af aan, dus al rond 1960, is over een ge meenschappelijke politiek voor vlas gesproken. Men zou kunnen denken dat een reglement voor zo'n een voudig produkt ook een eenvoudige zaak is maar dan heeft men het mis. Vlas kon n.l. niet vooroplopen omdat de principes waarop de gemeenschappelijke markt gebaseerd zou worden (richtprijzen en varia bele invoerheffingen) bij' vlas niet zou werken. Er moest dus een speciale regeling voor worden getrof fen en dat kon blijkbaar niet. Wel voor olijfolie en oliezaden waar de zaak ook afwijkend geregeld is. maar vlas is te onbelangrijk om dat snel af te doen. Ondertussen bemoeien de regeringen van Frankrijk, België en Nederland zich nog op eigen houtje met vlas. Het kost hun dus wel tijd en moeite en ook geld, maar om het gezamenlijk eens te worden kost blijk baar te veel moeite en te veel tijd en te veel geld. Dat laatste is trouwens lang niet zeker. Het zal toch wel zo zijn dat de politiek van de afzonderlijke landen aangepast is aan de andere produktiemogelijk- heden van de vlasverbouwende bedrijven dus het hoeft echt niet méér te kosten. Een paar jaar geleden leek het er op dat wij niet ver meer van een gemeenschappelijk vlasbeleid af waren maar om een of andere reden ligt een voorstel hierover ergens op de tafel van een of andere ambte naar van de Europese Commissie, misschien wel op die van de heer Mansholt zelf en ontbreekt tot nu toe de tijd om het bij de Ministerraad in te dienen. Nu de Benelux-regeringen hebben besloten alle grenskontroles op te heffen lijkt het vrij' moeilijk dat deze landen nog afzonderlijke regelingen kunnen ma ken. Er is nog wel een overgangsperiode, maar het is bijv. de vraag hoe een verwerkingspremie, zoals wij die kennen, onder deze omstandigheden kan worden gehandhaafd. Op het ogenblik moet n.l. de exporteur de bonnen inleveren ter verkrijging van de export vergunning die hij weer nodig heeft om de grens te kunnen passeren. Als de grenskontrole vervalt dan lijkt het niet veel zin meer te hebben een export vergunning aan te vragen om dan de bonnen te kun nen verzilveren. Het tegenovergestelde geldt voor België waar men een verschillende premie heeft op in eigen land geteeld en geïmporteerd vlas. Ook dat lijkt moeilijk te handhaven. De laatste tijd gaan in België stemmen op om in plaats van de opslagregeling die men vroeger kende te komen tot een systeem met een maximum en een minimum lint-prijs. Bij een minimum lintprijs wordt het vlas door een soort fonds ingenomen terwijl als de lintprijs boven het maximum stijgt het fonds zijn voorraad gaat spuien. Dat zou een systeem zijn dat enigszins lijkt op dat wat wij voor granen hebben. Vooral als het bestuur van het fonds niet alleen auto matisch bij de minimumprijs zou inkopen en bij de maximumprijs verkopen, maar ook tussendoor zou proberen de markt te beïnvloeden, heeft dit systeem aantrekkelijke kanten. Het grootste ongeluk dat de vlaswereld n.i. kan overkomen is een tekort aan vlas lint! De prijzen zouden zodanig oplopen dat de teelt zich het volgende jaar weer enorm zou uitbreiden. Dat zou weer leiden tot een voorraad die jaren op de markt blijft drukken. Het zou veel vlassers, die op het punt staan het bedrijf te beëindigen, kun nen verleiden nog weer door te gaan en het zou de afzet van linnen bepaald niet bevorderen. WERKWIJZE VERBETEREN Uit deze paar voorbeelden blijkt de noodzaak dat wij in Brussel naast de ontwikkeling van de grote lijnen die van de kleinere dingen niet uit het oog ver liezen. Er dient een procedure te worden gevonden waarbij de lopende zaken sneller worden afgehandeld, Als lopende zaken zie ik dan zaken waarom de pro ducent en de handel vragen en ook die waartoe de markt aanleiding geeft. Hiermee zouden dan diegenen niet worden overbelast, die de grote lijnen moeten vaststellen. Het is vooral duidelijk dat er te veel zaken zijn waar nu de Ministerraad tijd die eigenlijk niet te vinden is voor beschikbaar moet stellen. In de nationale regeringen zien de ministers al tijd kans zaken als de bovengenoemde te regelen,. In de E.E.G. kan men dat blijkbaar nog niet. Als men nu de voorbeelden voor zich heeft, hoe zo iets geregeld kan worden, waarom is het da» in de E.E.G. zo moeilijk „SCHOLENGEMEENSCHAP" BESTE ONDERWIJSVOORZIENING VOOR PLATTELAND De heer RehwinkeL, de bekende Duitse voorman van de landbouw, verklaard zich een week of drie geleden te Brunswijk duidelijke voorstander van een leerplicht tot aan het 16e levensjaar. Hij wees, voor het Land-Pedago- gisch kongres dat in Brunswijk werd gehouden, een spe ciale uitzonderingstoestand voor het Duitse platteland ten opzichte van de stedelijke situatie in Duitsland van de hand. TOT 15 JAAR Het is daarbij van belang te bedenken dat momenteel al de situatie op het gebied van het onderwijs in Duits land zo is dat er een leerplicht tot 15 jaar bestaat. Tot de 10e jarige leeftijd gaat het kind naar de lagere school die dus vier jaar duurt om daarna te kiezen tussen drie mogelijkheden van algemeen voortgezet onderwijs, het Gymnasium, de zgn. Realschule (H.B.S.) en Haupt- schule. Van een keuze voor een beroepsgerichte opleiding op 12-jarige leeftijd zoals in Nederland met het beroeps onderwijs nog steeds het geval is, is in Duitsland geen sprake. De konferentie in Brunswijk die een overweldigende be langstelling genoot sprak zich zeer duidelijk uit voor de zgn. Gesamtschule, wat wij dus scholengemeenschap zou den noemen. Een schoolvorm dus waarin al het alge meen voortgezet onderwijs is betrokken. Daardoor zou de scheiding tussen de drie eerdergenoemde schoolvor men komen te vervallen. Op de leeftijd van 16 tot 19 jaar zou dan de beroepsopleiding plaats moeten vinden, terwijl daarin ook de bovenbouw voor het voortgezet wetenschappelijk onderwijc een plaats zou kunnen krijgen. OP HET PLATTELAND Tal van voorbeelden werden gegeven die duidelijk maakten dat ook in minder dichtbevolkte gebieden goed voortgezet onderwijs mogelijk is. Daartoe heeft men bij voorbeeld in bepaalde streken het voortgezet onderwijs gekoncentreerd in een centrum. Met bussen worden morgens en 's avonds de kinderen naar een dergelijk scholenkomplcx vervoerd. Soms over afstanden van meer dan één uur rijden. Aan een dergelijk scholencomplex kunnen tal van faciliteiten worden verbonden zoals een gymnastiekzaal, een zwembad, sportterreinen, een aula en zelfs een woonwijk voor de leerkrachten. Het lijkt ons dat een dergelijke aanpak inderdaad leidt tot de beste onderwijsvoorzieningen ook in de plattelandssituatie ZWEEDSE VOORBEELDEN Zweedse voorbeelden gaven aan dat in een dergelijke opzet waarbij sprake is van een volle schooldag met een korte middagpauze ook de beste apparatuur beschikbaar kan komen voor goed opgezet onderwijs. T.V., radio en grammafoon maken evengoed deel uit van de school- voorzieningen als de schoolbibliotheek en het school- vervoer. Op deze wijze maakt de onderwijshervorming deel uit van een sociale hervorming. Wellicht dat dit in de toekomst oojt voor het Neder landse platteland het overdenken waard is. DE LANDBOUWVRIJSTELLING jN het Vakstudie-Nieuws van 12 juni lazen wij 2 arresten van de Hoge Raad over de landbouw vrijstelling, die wij maar direct aan onze lezers willen doorgeven. Wat er onder de landbouwvrijstellingwordt verstaan is wel bekend. Het gaat om de bepaling dat winst, die een landbouwer behaalt bij verkoop van grond, waarop hij zélf het landbouwbedrijf uit oefent, niet met inkomstenbelasting wordt belast. Als hij grond met verlies verkoopt is dat verlies niet aftrekbaar. De vrijstelling bestaat al sedert de invoering van de wet inkomstenbelasting 1914, dus al 45 jaar. De eerste 30 jaar zijn er geen moeilijk heden over dit voorschrift geweest. In de laatste 15 jaar zoveel te meer. Dat past in deze tijd, waarop ieder ander en wij PRATEN over vereenvoudiging l De gevallen lagen als volgt. JJET eerste betrof een boerderij van 40 ha die de pachter in januari 1965 kocht voor 200.000, (Het was ergens in het noorden van het land). In april 1965 dus ongeveer 3 maanden later, verkocht hij de boerderij weer voor f270.000,Hij werd weer pachter want met de nieuwe koper sloot hij een pachtcontract voor 12 jaar tegen een 'pachtprijs van f 10.500,per jaar. De „oude" pachtprijs was nogal wat lager n.l. maar 7.700,per jaar. De inspecteur belastte vopr de inkomstenbelas ting de met de transactie behaalde winst. In beroep gaf het Gerechtshof Leeuwarden de inspecteur ge lijk en ook hoger beroep bij de Hoge Raad hielp de boer niet. De behaalde winst bleef belast. De landbouwer had als grief tegen de uitspraak van het Hof aangevoerd dat het verschil dus de aan koopprijs en de verkoopprijs van de grond altijd onder de landbouwvrijstelling dient te vallen. De Hoge Raad besliste dat onder de landbouwvrijstel ling alleen valt een verandering in de waarde die in het economisch verkeer aan de grond kan wor den toegekend. Zo'n waardeverandering behoeft niet te volgen uit de omstandigheid dat bij ver kopen van de grond korte tijd na elkaar verschil lende prijzen zijn betaald. Aldus de Hoge Raad. De procedure zou anders verlopen zijn als de boer had kunnen aantonen dat de grond in waarde was gestegen door bepaalde oorzaken, zoals b.v. plotse linge vraag voor vestiging van een industrie, of iets dergelijks. Dergelijke omstandigheden waren hier blijkbaar niet aanwezig. ,r HET tweede geval liep ook goed af voord,e fiscus. Daar kocht een pachter een boerderij, krachtens zijn voorkeursrecht en verkocht die di rect met winst door. Hij bleef pachter. De nieuwe koper was een veilingsvereniging die plannen had op de grond na een bepaalde tijd (10 of 15 jaar) ge bouwen te stichten. De pachter stelde dat als de behaalde winst belast zou zijn, dit als liquidatie winst beschouwd zou moeten worden. De winst werd belast verklaardmaar dat 't liquidatiewinst was wou er niet in. Het is ook ons niet duidelijk hoe dit het geval zou kunnen zijn. J~)E 2 gevallen laten weer eens zien dat de fiscale gevolgen van aan- en verkopen van landbouw grond belangrijk kunnen zijn. Ook in andere geval len dan die van koop en verkoop door een pachter, kan er sprake zijn van belaste winst. Dus, verkoop geen grond zonder eerst informatie te hebben ge vraagd over de fiscale gevolgen. Overigens heeft deze zaak ook een andere kant. Naar onze mening zal een pachter die grond moet kopen en die deze moet doorverkopen met verlies en pachter blijft, dat verlies kunnen aftrekken voor de inkomsten belasting, in ieder geval kunnen afschrijven in het aantal jaren dat de pacht nog loopt. Dat is in het verleden ook al eens beslist, maar geldt o.i. nu nog sterker dan toen. PAAUWK.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 3