Uitwerking op
korte termijn
memorandum
Europese commissie
15
Ia -verschillende organen van
het Landbouwschap zijn de
afgelopen weken de bespre
kingen voortgezet over een
uitwerking van het Plan-
Mansholt. Voor bespreking in
het Bestuur van het Land
bouwschap werd een discus
sienota opgesteld waaraan het
onderstaande door ons ont
leend wordt.
MET plan-Mansholt is nu enkele maanden oud
maar de discussie erover is in de organen van
de Gemeenschap nauwelijks op gang gekomen.
Een belangrijk obstakel is de huidige onzekere
politieke situatie: zowel in Frankrijk als in West-
Duitsland staan verkiezingen voor de boeg. Het is
echter buitendien niet te verwachten dat over het
gehele plan-Mansholt tegelijk besluiten zullen
worden genomen. Veeleer is het waarschijnlijk
dat bepaalde onderdelen uit het plan worden ge
licht en apart in de Raad ter discussie zullen wor
den gesteld. Zo zouden bij de vaststelling van het
prijsbeleid voor melk en rundvlees, welke vóór
1 juli moet plaats vinden reeds bijzondere maat
regelen overwogen kunnen worden al óf niet
direct ontleend aan de voorstellen uit het memo
randum" van de Commissie.
De belangstelling van de Raad zal allereerst uit
gaan naar de maatregelen die onmiddellijk samen
hangen met het marktevenwicht; hierbij heeft na
melijk iedere lid-staat een direct belang. In de
eerste plaats wordt gedacht aan slachtpremies voor
melkvee en aan mestpremies voor rundvee. Voor
deze onderwerpen zijn ook reeds ontwerp-ver-
ordeningen in het memorandum opgenomen.
De andere onderwerpen die in het plan-Mans
holt worden genoemd, zijn bedoeld als maatrege
len op middellange termijn, welke in hoofdzaak
in de sfeer van subsidies liggen.
STRUCTUURVERBETERINGSSUBSIDIÉS
DEEDS nu vindt deze subsidiëring door de E.E.G.
van structuurverbeteringen plaats. Voor het
oriëntatiedeel is voor 1969 285 miljoen r.e. beschik
baar. Hiervan is 125 min r.e. afgezonderd, waarvan
72 gereserveerd is voor „speciale doeleinden" in
verband met het plan-Mansholt en 53 voor nog te
bepalen Italiaanse projecten en een varkenstelling.
De overblijvende 160 min r.e. gaan naar projecten
van produktie- en marktstructuur. Voor de be
steding van deze gelden bestaat nog geen gemeen
schappelijk beleid. De z.g. gemeenschapsprogram
ma's die daarvoor twee jaar geleden in ontwerp
zijn ingediend, zijn nooit door de Raad behandeld.
Het is onduidelijk wat het lot van deze program
ma's zal zijn. Intussen worden de gelden wel be
steed; de Commissie wijst subsidies toe op basis
van projecten welke door de landen worden in
gediend.
De lid-staten krijgen op deze wijze ongeveer
het bedrag terug dat zij in het oriëntatiedeel van
het Fonds hebben gestort. Nederland ontvangt
8 dit is in 1969 46 min gulden, waarvan
overeenkomstig de Nederlandse voorstellen
23 min gulden naar de ruilverkavelingen gaan
en een even groot bedrag naar de marktstructuur.
IIET voorgaande laat zien hoeveel geld reeds bij
de E.E.G. aanwezig is om voor structuurpoli
tiek te worden gebruikt. Zonder verzwaring van
de lasten zouden bedragen in deze orde van groot
te 't volgende jaar ter beschikking kunnen komen.
Wil het overigens mogelijk zijn dat de E.E.G.
na 1 januari 1970 subsidies uitkeert, dan zal de
bestaande financieringsverordening verlengd moe
ten worden. Ook de gemeenschappelijke financie
ring van de markt- en prijspolitiek is ervan af
hankelijk of deze regeling na 1 januari '70 wordt
voortgezet en op welke wijze dat gebeurt. De Euro
pese Commissie heeft voor de nieuwe financie
ringsverordening nog geen voorstel ingediend.
Naast subsidies kan de Gemeenschap ook rege
lend optreden door beperkende bepalingen op te
leggen ten aanzien van steunmaatregelen van de
lid-staten; hiervoor is echter nodig dat de discus
sie over de mededingingsregels weer wordt opge
vat.
INVLOED OP NATIONAAL BELEID
UET is overigens denkbaar dat ideeën uit het
plan-Mansholt ook invloed gaan uitoefenen
op het nationale landbouwbeleid zonder dat nog
van E.E.G.-regelingen sprake is. Gedacht is bij
voorbeeld aan een nationale structuurpolitiek wel
ke in meerdere mate rekening houdt met het be
staan van overschotten. Maatregelen ter verbete
ring van de produktiemethoden zouden zodanig
moeten zijn dat er zo min mogelijk een toename
van de produktie uit voortvloeit, teneinde het
marktevenwicht niet verder te verstoren.
Marktevenwicht is één van de hoofddoeleinden
van de landbouwpolitiek en het is onafhankelijk
van de E.E.G. ook een Nederlands belang dat
daarmede ernstig rekening wordt gehouden. Bij
het hanteren van instrumenten van landbouw
politiek zal men zich steeds moeten afvragen of
het marktevenwicht zinvol gediend kan worden.
Dit is zeer duidelijk het geval bij de rooipremie
voor verouderde boomgaarden: dat betekent een
ontlasting van de markt, daarnaast schept deze
tevens een belangrijke voorwaarde voor een struc
tuurverbetering van fruitbedrijven. Bij ruilver
kavelingen en stimuleringssubsidies uit het Ont-
wikkelings- en Saneringsfonds kan het markt
evenwicht niet het meest nabij gelegen doeleind
zijn. Daarbij gaat het immers om het verbeteren
van de economische en technische voorwaarden
van de agrarische produktie; zoals reeds vele ma
len is betoogd, kan een effectieve verbetering van
de structuur alleen worden bereikt indien de af
vloeiing van arbeidskrachten (zelfstandigen en
loontrekkenden) versneld doorgaat. De structuur
politiek (niet alleen voor de landbouw maar ook
voor andere produktietakken) zal de voorwaarden
moeten scheppen voor een afvloeiing met behoud
van een aanvaardbare sociale en economische po
sitie van de betrokkenen. Dit kan geschieden door
een (verbeterde) saneringsregeling en door rede
lijke vergoedingen bij uitkoop b.v. ten behoeve
van een ruilverkaveling; ook aan nieuwe vormen
van afvloeiing kan gedacht worden bijvoorbeeld
het afsluiten van z.g. beheerscontracten waarbij
agrariërs in natuurbeschermingsgebieden een ver
goeding krijgen om deze gebieden in de huidige
staat te houden waarbij het streven naar een mo
dern landbouwbedrijf door de betrokkenen be
wust wordt opgegeven.
HET UIT DE PRODUKTIENEMEN
VAN GROND
|\E grond vormt- een probleem apart. In het
plan-Mansholt wordt het onttrekken van
marginale grond aan de agrarische produktie voor
gesteld. Moet dit voor ons land aanleiding zijn om
b.v. bij ruilverkavelingen minder grond een agra
rische bestemming te geven teneinde tot het
marktevenwicht bij te dragen? Allereerst moet
opgemerkt worden dat het uit produktie nemen
van marginale grond slechts een kleine bijdrage
tot het marktevenwicht zal zijn. Verder zal het al
tijd los van het plan-Mansholt van belang
zijn om na te gaan of de kosten welke aan ver
betering van de bodem en de verkaveling worden
besteed in de goede richting worden aangewend;
het is in ons land niet vanzelfsprekend dat alle
grond een agrarische bestemming krijgt en indien
b.v. de recreatie beter gediend kan worden dan
de landbouw op bepaalde gronden en indien de
betrokken instanties en de gebruikers bereid zijn
hieruit de financiële consequenties te trekken, dan
kan de grond deze andere bestemming ook krij
gen.
Zoals reeds gesteld is, zou via beheersovereen
komsten door de huidige agrariërs aan een nieuwe
bestemming van de grond mee kunnen worden
gewerkt.
Gebieden die een agrarische functie zullen be
houden, zullen ook zodanig moeten worden inge
richt dat wat de bedrijfsgrootte e.d. betreft een
produktie tegen lage kostprijs en een redelijk in
komen mogelijk is; de bijdrage tot het markteven
wicht van deze bedrijven is niet gelegen in de om
vang van de produktie (deze zal immers per be
drijf en per produktie-eenheid toenemen) maar
in eën zo groot mogelijke kostprijsverlaging bij
een redelijk inkomen. Voor deze bedrijven zal
veel grond nodig zijn en hierover kan alleen be
schikt worden wanneer vele agrariërs bereid wor
den gevonden de landbouw te verlaten en er vol
doende financieringsmiddelen gevonden worden
om de grond bij de vergrote bedrijven te trekken
(zie ook nota van het Landbouwschap over de
Grondbank).
KONTINGENTERING
UAN verschillende zijden wordt over een ko-n-
tingentering gesproken van de melkproduk-
tie:
de Franse minister van Landbouw wil een kon-
tingentering per fabriek uit te voeren door een
heffing aan de producent op te leggen welke
bij overschrijding van een bepaald te leveren
kwantum niet wordt terugbetaald
de Duitse minister van Landbouw denkt aan
een lagere prijs voor alle E.G.G.-producenten
indien de totale produktie een bepaald maxi
mum overschrijdt.
Bij het Franse voorstel wordt afgezien van de
leveranties buiten de fabriek om en deze regeling
zou onder meer ons land ernstig benadelen.
De Duitse gedachte zou zijn te verwezenlijken
door op alle melk die een bepaald centraal punt
passeert een heffing op te leggen die terugbetaald
wordt al naar gelang de totale produktie uitvalt.
Wanneer dit centrale punt de fabriek is dan geldt
het zelfde nadeel als bij het Franse voorstel.
De gedachte van een heffing op de aangevoerde
hoeveelheid melk heeft het voordeel dat de finan
ciering voor de overheid wordt verlicht zonder
dat de consumentenprijzen dalen; is de produktie
betrekkelijk klein dan komt dit ten gunste van de
producent. Hier staat echter tegenover dat men
te maken heeft rqet een trendmatige toename van
de produktie; „meevallers" in de vorm van kleine
jaarprodukties zullen uitzonderingen zijn. Zoo
men nu een heffing opleggen overeenkomstig de
Duitse suggestie dan is het zo goed als zeker dat
deze niet wordt terugbetaald en men heeft dan
met een reële prijsdaling te maken. Deze situatie
is te vergelijken met de Nederlandse toen eind
vijftiger jaren de veehouders door een beperking
van de garantie een deel van de toename van de
melkproduktie voor hun financiële verantwoor
delijkheid namen waaruit door de technische voor
uitgang een toenemende produktie en een blijven
de prijsverlaging resulteerde met alle economische
en politieke gevolgen van dien,
PRODUCENTENHEFFING?
IYE discussie over een heffing ten laste van de
producent kcxmt in eën merkwaardig licht te
staan wanneer tegelijk gesproken wordt over een
verlaging van de boterprijs. Deze verlaging zou ge
compenseerd moeten worden door een verhoging
van de prijs voor melkpoeder; dit zou betekenen
hogere subsidies voor het gebruik van melkpoeder
voor veevoerdoeleinden. Zou daarnaast nog een hef
fing bij levering aan de producent gelegd worden
dan is het systeem nodeloos ingewikkeld gemaakt.
Indien men de financieringslast toch ten dele bij
de producent wil leggen dan kan men zulks ook
doen door bij enige verlaging van de boterprijs de
interventieprijs voor mager melkpoeder niet te ver
hogen; de lage opbrengstprijs voor de melk werkt
dan door naar alle producenten of zij de melk via
een fabriek afzetten of niet.
Elke kon tingent ering houdt voor ons land het ge
vaar in datt onze produktie meer aan banden gelegd
wordt dan elders. Dit kan gebeuren via nationale
kontingenten maar ook door kontingenten die min
der ruimte geven naarmate het een goed ontwik
kelde en goed georganiseerde produktie- en afzet-
apparaat betreft. Wanneer in verband met het toe
komstige prijsbeleid voor de rundveehouderij over
kontingentering wordt gesproken dan is voor de
Nederlandse producenten de keuze niet kontingen
tering of prijsverlaging maar kontingentering èn
prijsverlaging. Het is duidelijk dat deze laatste
mogelijkheid voor ons land niet aanvaardbaar is.
SLACHT- EN MESTPREMIES
AAN hetgeen reeds in de discussienota van het
Landbouwschap hierover naar voren is ge
bracht kan toegevoegd worden dat een mestpremie
voor vrouwelijke kalveren vanwege het opbrengst;-
verschil met stierkalveren kan worden overwogen;
gedacht kan worden aan een premie van vijf en
zeventig gulden.
UIT DE PRODUKTIE NEMEN
VAN ANDERE PRODUKTIEFACTOREN
WAT gesteld is voor melkkoeien geldt ook voor
andere produktiefactoren die specifiek zijn
voor de voortbrenging van produkten in overschot!
Gedacht kan worden aan een E.E.G-.rooipremie
voor fruitbomen. Dit zou gepaard moeten gaan met'
de afschaffing van nationale subsidies voor de aan-|
plant van boomgaarden. Wellicht zou men hier de
eis achterwege kunnen laten dat degene die gebruik
maakt van de rooipremie met de fruitproduktie
stopt; de marktsituatie houdt op het ogenblik geen?
stimulans voor verdere aanplant in. Wel zal, evenalsj
bij de slachtpremie, deze rooipremie een maatregeS
van korte termijn moeten zijn; zet-men deze premie
over een langere periode door dan gaat de produktie
er zich op instellen en gaat er een structuurver-
beterende werking van uit die slechts ten dele of
in het geheel niet bijdraagt tot herstel van het
marktevenwicht.
Evenals bij slachtpremies zou de mate van ge
meenschappelijke finanaciering afhnkeijk moeten
zijn van de uitwerking van de regeling. Naarmate
de regeling werkelijk tot het algemene markteven
wicht bijdraagt, zou de financiering ook gemeen
schappelijk kunnen zijn.
SANERINGSREGELINGEN
OP MIDDELLANGE TERMIJN
VOOR de gezondmaking van de E.E.G.-landbouw
is het van groot belang dat het 'aantal werk
krachten drastisch vermindert. Men kan zich ech
ter afvragen of iedere lid-staat er belang bij heeft
dat ook in andere landen aan oude agrriërs de
gelegenheid wordt geboden de landbouw te ver
laten. Neemt de bevolkingsdruk binnen de land
bouw af dan zal zulks vaak tot een verbetering van
de concurrentiekracht leiden. Zou ons land 'n grote
financiële bijdrage leveren aan de saneringsrege
lingen van andere landen dan zou het daarmede
volgens deze redenering de eigen concurrentie
kracht ten opzichte van die landen verzwakken.
In ieder geval kan worden geconstateerd dat de
aard van een afvloeiingsregeling samenhangt met
het algemene sociale klimaat in het betrokken ge
bied. Gezien de enorme kosten van een E.E.G.-
saneringsregeling en de noodzaak van een regio
naal aangepaste uitwerking, zou de E.E.G. zich in
ieder geval moeten bepalen tot een gedeeltelijke
financiering van nationale saneringsregelingen. Op>
deze wijze worden de lid-staten gestimuleerd der
gelijke regelingen in te voeren. Het deel van een-
nationale saneringsregeling door de E.E.G. betaald,'
(Zie verder pagina 20)