LANDBOUWSCHAP
Rapport over de
agrarische productiewaarde
rondom het Sloegebied
VAN HET
De Europese graanmarkt
en de monetairesituatie
totaal 4239 2826
TUINBOUW
(Vervolg van pag. 5)
RUNDVEEHOUDERIJ
De veebezetting inclusief paarden en schapen
per ha grasland is voor dit gebied berekend op 3
stuks grootvee-eenheden. De totale veebezetting
berekend op:
veebezetting in g.v.e.
aantal omschrijving norm totaal'
942 melkkoeien 1.0 942
942 jongvee 01 jaar 0.3 283
1884 jongvee/mestvee 12j. 0.6 1130
471 mest vee bovén 2 jaar 1.0 471
Totale produktie per jaar per ha:
1 melkkoe a 1600 melk
1 nuchter kalf a 200
3V2 stuks jongvee/mestvee a 500 groei
Totaal per ha grasland
Voor 942 ha grasland wordt de totale produktie
942 x ƒ3550 - ƒ3.344.100.
In dit rapport is geen rekening gehouden met
schade aan niet aan de grond gebonden produktie-
eenheden zoals die van mestvarkëns, fokzeugen,
leghennen, slachtkuikens en mestkalveren. Voor
deze produktietakken, overwegend in gebouwen
bedreven, wordt het krachtvoer van'elders be
trokken. n
Voor het areaal
gende indeling en
pit- en steenvruchten
362
8000
kleinfruit
11
9000
groente open grond
136
5500
groente onder glas
2,7
90000
tuinbouwzaden
9
2000
gladiolen
(en sporadisch tulpen)
17,3
10000
Totaal Tuinbouw
538
tuinbouwgewassen is de vol-
uitganspunten aangehouden
2.896.000
99.090
748.030
243.000
18.000
173.0C9
ƒ4.177.000
KAPITAALSCHADE
Naast de schade die kan worden toegebracht
aan de jaarproduktie bestaat er voor de veehou
derij de mogelijkheid, dat de veestapel zal wor
den aangetast en dat dieren móeten worden afge
voerd. Het is duidelijk dat er niet alleen schade
aan de produktie ontstaat door een lagere melk-
gift of trage groei, maar dat het produktie-appa-
raat zelf wordt aangetast.
Voor de schatting van de waarde van de vee
stapel die zich binnen dit gebied bevindt kan men
uitgaan van de veebezetting in grootvee-eenheden.
Bij deze veebezetting, nader omschreven bij de
berekening van de produktie vow de veehouderij,
kan de waarde per grootvee-eenheid gesteld wor
den op 1400,De totale kapitaalwaarde van de
rundveestapel (exklusief mestkalveren) bedraagt
942 ha x 3 g.v.e. x 1400 3.956.400.
1600
200
1750
3550
-de totale produktiewaarde van de landbouw in
het bedreigde gebied 19.959.850;
deze totale produktiewaarde voor de drie sek
toren voor akkerbouw 12.438.750; veehouderij
ƒ3.344.100; tuinbouw ƒ4.177.000;
de totale rundveestapel inklusief paarden en
schapen in dit gebied 'n waarde van 3.956.000.
Voor het commentaar op-.deze cijfers ver
wijzen wij naar het kort verslag van het
Dagelijks Bestuur.
SAMENVATTEND BEDRAAGT
De Commissie Buitenland en Integratie van het
Landbouwschap heeft in haar vergadering van 16
april 1969 gesproken over oan. de druk op de Neder
landse graanmarkt tengevolge van de betrekkelijk
goedkope aanbiedingen vanuit Frankrijk. De bespre
king vond plaats aan de hand van enkele notities van
de Hoofdafdeling Akkerbouw. De Commissie Buiten
land en Integratie kwam tot de volgende conclusies:
1. Een belangrijke oorzaak vin de huidige situatie
export. Deze maatregel moet voor granen zo spoe-
is de kredietfaciliteit van de Franse regering bij
dig mogelijk ongedaan worden gemaakt. (Inmid
dels is op 21 maart 1969 de termijn van de kre
dietfaciliteit door de Franse regering terugge
bracht van 180 tot 60 dagen).
2. Het wantrouwen in de Franse franc is de dieper
liggende oorzaak van de huidige moeilijkheden.
Dit kan alleen efectief worden bestreden wanneer
de monetaire problemen in de Raad van de E.E.G.
aan de orde worden gesteld en wanneer een geza
menlijk beleid wordt uitgewerkt. (De Europese
Commissie heeft hiervoor voorstellen ingediend).
3. Een devaluatie van de Franse franc zou geen ein
de maken aan het huidige lage prijsniveau voor
granen; integendeel moet dan verwacht worden
dat de E.E.G.-richt- en interventieprijzen dalen.
(Over de gevolgen bij eer. devaluatie van de Fran
se franc zal de Raad van Ministers een besluit
ploetert nemen; in de betreffende verordening is
alleen het geval geregeld wanneer alle lid-staten
tegelijk en in dezelfde richting de waarde van hun
t
valuta wijzigen. Vermindert de Franse franc in
waarde t.o.v. de rekeneenheid, dan zouden de
Franse landbouwprijzen overeenkomstig stijgen;
om dit ten dele te voorkomen, zal de Franse rege
ring om een daling van de E.E.G.-prijzen uitge
drukt in rekeneenheden kunnen vragen. Overigens
blijkt hieruit dat een eenzijdige devaluatie tot
grote problemen voor de E.E.G.-landbouwmarkt
leidt).
4. Ook de veredelingssector ondervindt bij export
naar Frankrijk nadelig effect van het wantrouwen
in de Franse franc; hoewel er geen officiële deva
luatie is, gaat er toch een dalende invloed op de
prijs en/of afzet op de Nederlandse agrarische
export uit.
5. Bij export in de graansector kunnen de Franse
exporteurs op een waardedaling van de Franse
franc speculeren omdat de zekerheid bestaat dat
de- Nederlandse graanprijzen niet onder de inter
ventieprijs zullen dalen.
6. Het opleggen van een importheffing-zou het einde
betekenen van de vrije interne graanmarkt en zeer
schadelijk voor de Nederlandse agrarische export
zijn. Een eventuele suggestie in deze richting moet
dan ook worden afgewezen.
7. Een verhoging van de exportrestituties (ten op
zichte van derde landen) voor Frans graan zou
strijdig zijn met de Internationale Tarwe Overeen
komst en een concurrentievervalsing tussen graan
van die E.E.G.-landen op de wereldmarkt nog ver
groten. Ook deze maatregel biedt dus geen soulaas.
8: Een tijdelijke verhoging van de Franse interven
tieprijs zonder verhoging van de richtprijs zou er
toe kunnen leiden dat het Franse graan, in meer
dere mate in Frankrijk ingeleverd zou worden
i.p.v. in West-Duitsland en ons land; de export
restituties zouden niet hoger worden. De door
voering hiervan zal wel op grote Franse tegen
stand stuiten, terwijl hiermede ook afbreuk wordt
gedaan aan het stelsel van gemeenschappelijke
landbouwprijzen, waaraan volgens de betreffende
verordening (802/68, art. 7) geen afbreuk mag
worden gedaan.
9; Op grond van het voorgaande kan slechts worden
herhaald dat een afdoende oplossing slechts ge
vonden kan worden in een nauwere samenwerking
op monetair gebied binnen de E.E.G.
WIJZIGING VAN DE REGELING
VOOR MAGERE SUIKER?
Tijdens een op 20 maart 1969 gehouden vergade
ring van de Commissies Suikerindustrie en Bieten
aangelegenheden van de Ned. Suikerraad is gespro
ken over het voornemen van de Europese Commissie
om te komen tot een wijziging van de regeling voor
de magere suiker.
Bij de bestaande regeling voor de suiker is het zo,
dat alleen de binnen het kader van het maximum
quotum geproduceerde hoeveelheid suiker op het
E.E.G.-markt kan worden afgezet, waarbij de positie
op de markt van vette en half vette suiker is gelijk
geschakeld door een produktieheffing op de halfvette
suiker. De hoeveelheid suiker die het maximum-quo
tum overschrijdt, mag niét op de gemeenschappelijke
markt wordèn afgezet, maar moet op basis van de
wereldmarktprijs worden verkocht.
De voorgenomen wijziging houdt in dat ook de
magere suiker het karakter van gemeenschappelijke
suiker krijgt en dat op de totale hoeveelheid magere
suiker een heffing wordt opgelegd, gelijk aan de
grootste restitutie bij export van suiker naar derde
landen of aan de hoogste denatureringspremie.
Vergeleken met de huidige eigen verantwoordelijk
heid van het bedrijfsleven voor de prijszetting^ van
magere suiker op basis van de wereldmarktprijs, zou
dit een aanzienlijke verslechtering van de positie van
de magere suiker betekenen.
Waneer dit systeem voor het seizoen 1968/'69 zou
zijn toegepast, zou de heffing (gelijk aan de hoogste
restitutie) circa 67,30 per 100 kg zijn geweest en
zou deze suiker nog een restwaarde hebben gehouden
van f 14,75 per 100 kg. Het verlies op de magere
suiker zou hiermede optimaal worden. Als achter
grond van dat voornemen geldt stellig de overweging
dat Brussel de export naar derde landen in de hand
wil houden. De hoeveelheid magere suiker benadert
echter bij lange na niet de hoeveelheid die de E.E.G.,
ook wanneer de Gemeenschap aan de Wereldsuiker-
overeenkomst zou deelnemen, op de wereldmarkt kan
afzetten.
Het gehele „probleem" van de magere suiker is in
Nederland gelocaliseerd. Nederland is n.l. de enige
lid-staat die in het seizoen 1968/'69 magere suiker
heeft geproduceerd, te, weten circa 35.000 tofi.
Bij de bespreking van dit onderwerp werd het
standpunt ingenomen dat de restitutie geen maatstaf
is voor het verschil tussen de gemeenschapsprijs en
(Zie verder paf.