Dagelijks Bestuur ZLM
vergaderde
Schijn en
werkelijkheid
bij bedrijfsuitkomsten
K. N. L. C.
Deze week.
3
(Vervolg van pagina 1)
TUINBOUW
l\E heer P. J. J. Dekker verwees voor zijn over
atzicht van de tuinbouw naar het verslag van de
kort geleden gehouden vergadering van de Tuin-
bouwcommissie. De bespreking van het rapport
„Toekomstperspectief Nederlandse fruitteelt" werd
aangehouden tot de volgende D.B.-vergadering.
GRONDHNANCIERING
rDE aan de hand van het rapport van de door
het Landbouwschap ingestelde werkgroep en
een secretariaatsnota van de ZLM, beraadde het
Dagelijks Bestuur zich uitvoerig over het vraag
stuk van de grondfinanciering. Deze financierings
problemen doen zich met name voor bij bedrijfs-
overdracht en bij de aankoop van gronden door de
pachters met gebruikmaking van zijn voorkeurs
recht. Financiering door middel van hypotheek ver
oorzaakt in die gevallen een last die vaak nauwe
lijks opgebracht kan worden. Verwacht moet wor
den, dat deze financieringsproblemen in de komen
de jaren zullen toenemen.
De in het rapport van de werkgroep grond-finan
ciering uitgewerkte voorstellen om te komen tot de
instelling van een grondbank moeten dan ook posi
tief worden gewaardeerd als een bijdrage in de dis
cussie om een oplossing van dit voor vele onder
nemers knellende probleem te komen. Met name
de hoogte van de te berekenen canon speelt daarbij
echter een belangrijke rol. Deze zal zodanig dienen
te zijn, dat het pachtprijspeil daardoor niet wordt
gefrustreerd. Een canon van 4 zoals genoemd,
achtte de vergadering niet aanvaardbaar. Op de
pachtprijs moet dan een dreigende werking worden
verwacht, wat alleen maar zou leiden tot verplaat
sing van de moeilijkheden. Dit terwijl de rentabili
teit van de bedrijven een dergelijke last niet toe
staan. Een grondbank, vooral gezien het feit, dat
grond een veilig en in waarde stijgend beleggings
object zal blijven, zal een methode kunnen zijn om
een nieuwe kategorie beleggers aan te trekken die
meer belangstelling heeft in de waardevastheid dan
het jaarlijks rendement. Langs die weg zal 'n grond
bank ook aan kunnen sluiten bij het pachtprijs-
bel eid.
REORGANISATIE WATERSCHAPPEN
IN WEST NOORD-BRABANT
Met betrekking tot de plannen inzake reorgani
satie van de waterschappen in Westelijk Noord-
Brabant achtte het Bestuur van de ZLM het ge
wenst opnieuw duidelijk te stellen, dat voor dit
gebied, waarvoor met name de oplossing van het
afvalwatervraagstuk een urgente zaak is, uitgangs
punt dient te zijn, dat zowel het kwantitatieve als
het kwalitatieve waterbeheer in één hand dient te
zijn. Het op te richten waterschap omvattend een
gebied van ongeveer 160.000 ha waarin de taken
van de Heemraadschappen Mark en Dintel De Roo-
sendaalsche en Heenbergsche Vliet, de Brabantse
Bandijk en het Zuiveringschap de Donge, na ophef
fing van deze waterschappen, zullen worden gecon
centreerd, zal voorts dienen te worden belast met
het kwalitatief beheer van alle binnen zijn gebied
gelegen oppervlakte-wateren.
Uit de laatstetijd verschenen perspublicatie#
moet worden afgeleid, dat met betrekking tot de
bestuursvorm van dit grote waterschap wordt ge
dacht aan een vertegenwoordiging op basis van V*
waterschappen, Vz gemeenten en Vs kamers van
koophandel en fabrieken.
Hoewel het rapport van de hiervoor ingestelde
statencommissie nog moet worden afgewacht,
meende het bestuur reeds nu duidelijk stelling te
moeten nemen tegen een bestuursvorm, waarin de
vervuilers een meerderheid zouden hebben. Het
primaire belang van zuiver water dient ook in de
bestuurssamenstelling duidelijk tot uitdrukking \e
komen en daardoor veilig te worden gesteld.
VOORDRACHT EN BENOEMINGEN
VRAAGPUNT, SAMENHANGEND MET DE
TOEKOMST VAN DE LAND- EN TUINBOUW
Het Bestuur besloot ter beneeming als lid van de
Gewestelijke Raad van het Landbouwschap voor
Zeeland voor te dragen de heren Iz. de Bruyne, Cad-
zand; ir. J. Prins, Goes; S. J. Dees, Wissenkerke; en
H. J. v. d. Zande, Nieuwerkerk en als tuinbouw-
deskundige in de Sociale Commissie van de Gewes
telijke Raad de heer J. A. Vogelaar. Eveneens werd
besloten de heer L. W. Kodde, Souburg opnieuw
voor te dragen als plaatsvervanger van het le Lid
van het Kantongerecht te Middelburg.
Het Dagelijks Bestuur hield zich uitvoerig bezig
met het voorlopig rapport, samengesteld uit de in
gezonden antwoorden van de afdelingen over het
vraagpunt inzake de toekomst van de land- en tuin
bouw.
Daar het rapport van bestuurszijde nog nader zal
worden gecommentarieerd kan één en ander pas
in één van onze volgende nummers worden gepubli
ceerd.
UET inkomen in de Nederlandse land- en tuin-
bouw heeft zich de laatste jaren verre van
gunstig ontwikkeld. U hoeft daartoe de uitkomsten
van uw eigen bedrijf maar te vergelijken met het
algemene loonpeil. Daarnaast ondervindt ook u on
getwijfeld iedere dag de gevolgen van de sterk
gestegen kosten. Er lijken weinig mogelijkheden
te bestaan om tot sparen te komen
Interessant is in dit verband een studie, welke
onlangs bij het L.E.I. is verschenen over de inko
mens- en vermogenspositie van 313 landbouwbe
drijven in de jaren 1964 tot en met 1966. Het lijkt
nuttig eens even bij de resultaten van deze studie
stil te staan. Immers de cijfers die daar zijn ge
noemd kunnen snel aanleiding geven tot misverv
stand.
Allereerst blijkt ook uit deze studie duidelijk
dat de financiële positie van het bedrijf niet los
gezien kan worden van de financiële positie van
het gezin. Want in de meeste gevallen blijkt het
inkomen waarover het gezin kan beschikken
slechts voor een deel afkomstig te zijn uit het ar
beidsinkomen van de ondernemer. En onder het
arbeidsinkomen van de ondernemer dan te ver
staan het netto-overschot uit het bedrijf, plus het
berekende loon van de ondernemer. Dit arbeids
inkomen is de juiste maatstaf voor de rentabili
teit van het bedrijf. Dus niet daarin betrekken de
berekening van de vergoeding.
IN de betreffende studie van het L.E.I. wordt
geconstateerd dat ondanks de slechte bedrijfs
uitkomsten, gemiddeld de vermogenspositie zich
gunstig heeft ontwikkeld. Bij deze conclusie die
nen toch wel de volgende kanttekeningen te wor
den geplaatst:
allereerst dat bij de eigenaarsbedrijven geen
afschrijving op de gebouwen is toegepast. Ge
zien echter de sterk verouderde toestand waar
in een groot gedeelte van de landbouwbedrijfs-
gebouwen verkeert zal toch jaarlijks moeten
worden gereserveerd om t.z.t. tot vernieuwing
of verbetering over te kunnen gaan. Indien
geen afschrijving plaatsvindt zal reservering
voor de toekomst echter uit het inkomen die
nen te geschieden;
voorts is in een groot aantal gevallen in het
eigen vermogen en in de toeneming van dat
eigen vermogen een loonaanspraak van de mee
werkende kinderen begrepen:
tenslotte waren de betaalde premies voor ziek
te, ongeval, overlijden en oudedagsvoorziening
laag. In de toeneming van het eigen vermogen
moet dan ook zeer beslist een zekere risiko-
dekking worden gezien voor ziekte, overlijden
en oude dag.
Tegen deze achtergronden gezien is de vermo
gensontwikkeling beslist niet zo rooskleurig ge
weest. Deze vermogenstoename is nL niet gereser
veerd voor onderhoud van de bedrijfsgebouwen of
voor risicodekking tegen ziekte, overlijden of oude
dag. Het blijkt dat de toeneming van het eigen
vermogen voornamelijk ten behoeve van het be
drijf is aangewend. Dat is dan gedaan in de vorm
van investeringen in vaste bedrijfsmiddelen of in
vlottende bedrijfsmiddelen, of door aflossing van
schuilden. Hoe de loonaanspraken van de meewer
kende kinderen echter uitbetaald moeten worden
is echter wel een grote vraag. Niet alleen opmer
kelijk maar ook wel verontrustend is het feit, dat
de groep eigenaars in het Groninger kleigebied
izelfs een belangrijk bedrag aan het privé-vermo-
gen heeft onttrokken ten behoeve van het bedrijf
volgende ocnclusies zou men dan ook uit deze
studie kunnen trekken. Het feit dat men in
veel boerengezinnen de zaak toch nog heeft weten
rond te zetten ligt. voor een flink deel aan oorza
ken buiten de bedrijfsexploitatie.
Enerzijds nl. aan de rente van het eigen vermo
gen en de berekende pacht van eigen grond. Deze
posten behoeft men niet als uitgaven te rekenen.
Anderzijds aan het feit, dat men de meewerkende
kinderen niet volledig heeft uitbetaald. Daarmede
verschuift men echter een deel van de huidige
moeilijkheden naar later
t
rentevoet stijgt voortdurend. Als men de
beursnoteringen wat volgt, en de obligatie-
koersen bekijkt ziet men dat de koersen van de
laagrentende obligaties een geweldige val hebben
gemaakt. Zo noteert b.v. de 4% lening 1961 van
de Bank voor Nederlandse Gemeenten ongeveer
76 voor f 760,-— kan men dus een stuk van
1.000,'nominaal kopen, men krijgt per jaar
f 40,rente en als de lening wordt afgelost een
koerswinst van f240,Al met al krijgt men een
ren* ent wat boven de 6 ligt. Bovendien wordt
de koerswinst van f240,— niet getroffen door de
heffing van inkomstenbelasting.
Voor diegene die zijn geld in obligaties wil be
ieggen is tiet een gunstige tijd. Een rente van 7'A
is te halen en er worden reeds leningen uitgegeven
die een rentevergoeding van 8 noteren. Dit zijn
dan kleinere uitgiftenmeestal van ziekenhuizen
e.d. Voor de hedendaagse belegger gunstige pers
pectieven dus!
Of men in het algemeen nu tot aanschaf van obli
gaties moet overgaan is een beleg ging svraag stuk
en hierover wilden wij het nu niet hebben. Het
antwoord is beslist niet altijd bevestigend.
HET is de rente die ons bezig houdt >n dan
niet alleen uit het beleggersoogpunt. Veel
meer hebben wij te maken met diegenen die kapi
taal nodig hebben om hun bedrijf te financieren.
De gevolgen van de stijging worden daar bijzon
der zwaar gevoeld. Indien men in'1961 een finan-
cieringsschema heeft opgezet op basis van 4 en
de rente is nu gestegen tot 7 a 8 moet er nog
al wat overbrugd worden. En dat is toch niets bij
zonders, het vloeit uit de algemene situatie voort.
De gevolgen blijven dan ook niet uit.
Indien grond is gekocht in 1963 voor f 7.000,
per ha en het kapitaal dat hiervoor nodig was werd
geleend (van de bank de hypotheek, van familie de
rest) dan kostte dit toen f 350,Tegen 7 is dit
echter f 490,Zou het goed zijn dan moest het
verschil ad f 140,uit de prijsstijging van de pro-
dukten worden goedgemaakt.
?1J weten allen hoe dal zit! Bovendien is dui
delijk dat de jonge boer die een bedrijf heeft
opgezet met geleend geld, waarover de rente ver
schuldigd is overeenkomstig een rente die door de
geldmarkt wordt gevraagd zoals b.v. onze boeren
leenbanken doen (en deze laatste kunnen ook niet
anders), het een zeer zware opgave is om aan de
verplichtingen te voldoen. Meerdere malen heb
ben wij ons al afgevraagd of een financiering op
gezet op basis van een wisselende rente, afhanke
lijk van de wisselingen op de kapitaalmarkt wel
verantwoord is.'
De praktijk leert ons dat de stijgingen van de
laatste jaren, die in 1969 hun toppunt tot nu toe
dreigen te bereiken voor sommigen onbetaalbaar
zijn.
Er is vrijwel geen enkele jonge ondernemer die
met de rentestand van dit ogenblik in staat is een
nieuw bedrijf op te zetten. Dan zit er absoluut geen
rendement in'.
Wij hebben evenwel onze bedrijven en ook die
moeten voort. Hetzij door dezelfde ondernemer of
door een opvolger. Het is een taak van onderne
merschap om de juiste vorm en oplossing te vin
den van een zo rendabel mogelijke voortzetting
van het bedrijf!
PA AU WE.