Het onderhoud
van
slootkanten
Geleidelijke beperking
gebruik D.D.T.
Minister Lardinois
over
Plan-Mansholt
P. VERHAGE
R.L.V.D. - Axel/Goes
NET zo goed als elk ander onderdeel van het
bedrijf vraagt een slootkant onderhoud. Vrij
wel ledereen is ervan overtuigd dat het regelmatig
behouden van gebouwen en erfverharding b.v.f zich
zelf betaalt. Bij een sloot is het echter niet anders.
Maar ook voor sloten geldt dat de opzet en aanleg
bepaalt of dit onderhoud met weinig werk en doel
treffend kan worden uitgevoerd.
WAAR BIJ HET MAKEN VAN NIEUWE TALUDS
OP GELET DIENT TE WORDEN
Voor het behoud van een stevige talud is een be
groeiing met gras onmisbaar. Het direkt inzaaien met
gras van het talud is, na verbreden van een bestaan
de of bij het graven van een nieuwe sloot, zonder
ffieer noodzakelijk. Meestal wordt hiervoor het BG5-
mengsel gebruikt. Waarschijnlijk bevat dit echter nog
leveel hooggroeiende grassoorten. Laaggroeiende en
laat doorschietende selekties zijn hiervoor beter ge
schikt. Verder moet worden vastgesteld dat goed on
derhoud van een dergelijk grasbestand, zowel bij
maaien als spuiten, alleen mogelijk is bij een voldoen
de vlak talud, zonder hoge rand.
MAAIEN
Voor het behoud van een stevig talud is het van
belang het gras kort te houden. Over het algemeen
wordt pas te laat in het seizoen met het maaien be
gonnen. De grove slecht-zodevormende grassen krij
gen dan gemakelijk de overhand. Bovendien is dan
vaak de massa te groot om het op het talud te laten
liggen. Het verwijderen van het gras vraagt dan
weer extra werk.
Wij vragen ons af of het geen overweging zou
verdienen om alle sloten, reeds op een moment dat
men nog zonder veel schade door het gewas kan, een
keer te maaien.
Wanneer dan vervolgens na het ruimen van het
gewas nog een keer gemaaid wordt, zal met een mi
nimum aan te verwerken massa, het gras kort ge
houden kunnen worden.
Taludmaaien kost in loonwerk 25,tot 30,
per uur, omgerekend een kwestie van minder dan een
dubbeltje per strekkende meter.
SPUITEN
Vastgesteld moet worden dat er nog geen enkel
chemisch middel is waarvan toepassing over een
reeks van jaren een minimum aan werk en het be
houd van een stevig talud garandeert. Het is dan ook
geen wonder dat sommige waterschappen het ge
bruik van chemische middelen op de taluds zoveel
mogelijk trachten te weren. Maar ook de boer die
zijn eigen sloten moet onderhouden zal tot de kon-
klusie moeten komen dat elke bespuiting meer of
minder risiko's met zich mee brengt.
Met Gramoxone wordt bereikt dat de massa boven
gronds afsterft zonder dat ondergronds de grassen
al te sterk worden aangetast. Als bezwaar zou ge
noemd kunnen worden dat door een groter herstel*
lingsvermogen de bossenvormende grassoorten ge
makkelijk de overhand krijgen. En waar de zodevor-
mende grassen teruggedrongen worden zal zich dit
na kortere of langere tijd wreken in een afbrokkelend
talud.
Dalapon is in feite een allesdoder en in elk geval
geen grasremmer. De praktijk heeft geleerd dat van
dit middel eigenlijk geen hoeveelheid is aan te geven
die het gras terugdringt zonder het te doden. Een
hoeveelheid van 5 kg/ha geeft in sommige jaren al
een flinke uitdunning, terwijl onder andere omstan
digheden 8 kg vrijwel geen effekt te zien geeft. Ook
hier geldt weer dat de zodevormende grassen het
eerst het loodje leggen. Waar men met dalapon de
grasgroei op de kraag wil terugdringen, verdient het
aanbeveling van het talud alleen het bovenste gedeel
te (b.v. 20 cm) mee te spuiten. Voor de onderzijde
van het talud lijkt Gramoxone dan iets beter geschikt.
Tenslotte zijn er dan de speciale grasremmers op
basis van maleïnehydrazide, zoals Grasremmer-Uni-
tas en Liro Grassol. Ook deze middelen bleken vaak
de waardevolle zodevormende grassen aan te tasten
en pollenvormende soorten zoals kropaar te sparen.
Er wordt momenteel gewerkt aan verbeterde gras
remmers, waarbij door mengen met andere middelen
de marge tussen remming en doding groter zou wor
den. Het onderzoek naar het effekt van deze midde
len op de diverse grassoorten en de invloed op de
zodevorming is nog volop aan de gang. Overigens
lijkt ons toevoeging van Liro-Stellox uit het oogpunt
van zodevorming niet direkt een verbetering, dit mid
del werkt namelijk in het bijzonder op de groei van
fijnere grassen.
De grasremmers op basis van maleïne-hydrazide
dienen tijdig te worden toegepast. 2e helft april/begin
mei is hiervoor de meest geschikte tijd.
Zowel bij maaien als bij spuiten zal een aanvullen
de besDuiting met 2,4-D tegen niet-grasachtig onkrui
den vaak op zijn plaats zijn. Deze onkruiden belem
meren vaak een goede zodevorming terwijl het
zoals b.v. klein hoefblad zich gemakkelijk vanuit
de sloot op het land verspreidt.
In november 1968 werden in de nieuwe toelatings
beschikkingen van de minister van landbouw en vis
serij verdere beperkingen t.a.v. het gebruik van
D.D>.T.-bevattende middelen in land- en tuinbouw op
gelegd.
Op groot-fruit-gewassen mag D.D.T. nog uitslui
tend voor de bloei en gedurende een korte periode
n& de bloei tot uiterlijk 15 juni van elk kalenderjaar
worden toegepast. Voor toepassing na dit tijdstip zijn
middelen beschikbaar, die minstens evengoed als
D.D.T. werkzaam zijn. Over deze middelen voor toe
passing in de tweede helft van het jaar waarvan
de keuze vaak van diverse omstandigheden afhanke
lijk is worden de fruittelers vanwege de regionale
waarschuwingsdiensten van de rijkstuinbouwconsu-
lentschappen in samenwerking met de betrokken or
ganisaties voorgelicht.
Bij de teelt van klein-fruit-gewassen mag D.D.T. in
het geheel niet meer worden gebruikt, behoudens
voor de bestrijding van de aardbeibloesemkever en
de aardbeistengelsteker. Deze uitzondering heeft men
hier voorlopig nog moeten maken, omdat tegen deze
insecten nog geen ander goedwerkend middel is ge
vonden.
In de groenteteelt is het gebruik van D.D.T. nog
slechts ter bestrijding van de aspergekever en het
zuringhaantje in rabarberaanplantingen toegestaan.
In de landbouw moest het gebruik van D.D.T. voor
enige toepasingen wegens het ontbreken van goede
vervangingsmiddelen nog worden gehandhaafd. Dit
heeft o.m. betrekking op de bestrijding van de knop-
made in erwten en van de coloradokever. Ter bestrij
ding van de coloradokever zijn thans goede vervan
gingsmiddelen in ontwikkeling, zodat kan worden
verwacht, dat ook hier het gebruik van D.D.T. reeds
in 1970 niet meer noodzakelijk zal zijn.
Voorts zijn nog maatregelen in voorbereiding, om
vanaf 1970 het gebruik van D.D.T. in particuliere
tuinen te weren.
In ons land mag geen enkel bestrijdingsmiddel wor
den verkocht of gebruikt, als het niet op grond van
de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 is toegelaten. De
beschikking waarin de toelating wordt geregeld bevat
o.m. alle wettelijke gebruiksvoorschriften (eventueel
beperkingen) alsmede aanwijzingen, die in acht moe
ten worden genomen en die op de verpakkingen der
middelen letterlijk moeten worden vermeld. Overtre
ding van gebruiksvoorschriften is strafbaar, zodat het
dus voor de gebruiker van groot belang is, dat de
tekst van de verpakking (het etiket) steeds zorgvuldig
wordt geraadpleegd
„Men moet in de landbouw bijzonder voorzichtig
zijn met het geven van produktiesubsidies.
Het stellen van een rechtstreekse premie op de uit
breiding van de produktie in bepaalde sectoren van
de land- en tuinbouw zou desastreuze gevolgen heb
ben". Aldus minister van landbouw ir. J. P. Lardinois
te Utrecht op het congres van de N. C. A. B. waar hij
Bprak over de sociale gevolgen van het plan-Mans-
holt. Ook in deze bijeenkomst noemde minister Lar
dinois het structuurmemorandum waar niet alleen de
heer Mansholt verantwoordelijk voor is maar de ge
hele Europese Commissie, geen plan met concrete
voorstellen, maar met een nieuwe term een
met overwegingen". We moeten zeer ern
stig bekijken of bepaalde produktiemiddelen, zoals
de slechtere landbouwgronden, niet uit de markt ge
nomen moeten worden", aldus de minister. En ook
zal het aantal mensen in de land- en tuinbouw de
komende jaren nog sterk moeten worden verminderd.
Het zullen de komende jaren vooral de bedrijfshoof-
den zijn die verdwijnen: in de E.E.G. is de helft van
hen 58 iaar of ouder. Na het afvloeiingsproces van
arbeiders en meewerkende gezinsleden volgt nu dus
dat van de ondernemer zelf. Een extra stimulering
van deze afvloeiing achtte de minister eveneens ge
wenst.
QE Europese Commissie, zo zei hij, stelt een uit«
kering voor tot 3600,voor boeren ouder
dan 65 iaar, die alleen al door onze A. O. W. wordt
overtrnffpn terwül bH beëindiging op eerdere leeftijd
de voorgestelde uitkeringen wel wat hoger liggen dan
de uitker'nqen volgens de saneringsregeling van het
O. en S.-fonds. Maar die verschillen verdwijnen in
enkele jaren, terwijl onze toeslagen op jongere leeftijd
aanvangen. Toelageregelingen kunnen ook worden
toegerust op landarbeiders in loondienst. Verder zijn
bi} verkoop van de grond uitkeringen voorzien van
achtmaal de pachtwaarde, bij verpachting aan nieuwe
bedrijfsvormen en bij bebossing van 9 maal de Dacht-
waarde. Soortgelijke regelingen kennen wij in ruil-
verkavelingsverband. Hij meende bovend'en, dat het
beleid ook moet worden gericht op het scheppen van
vervangende werkgelegenheid Overigens staat hij op
het standpunt, dat het sociale beleid niet vanuit
Brussel moet worden geüniformeerd. „Als men op
Sicilië een saneringsregeling zou kennen zoals in
Nederland, zou tachtig procent van de bevolking dit
gebied binnen twee jaar verlaten". Ir. Lardinois was
wel voor een globale harmonisatie van het sociale
beleid, maar hij meende dat de sociale maatregelen
die in het kader van de landbouwpolitiek worden
getroffen per gebied moeten worden bekeken.
QE Commissie suggereert opvoering van de bë-
drijfsgrootte per sector, waarna de gespeciali
seerde bedrijven zouden moeten samensmelten tot
zogenaamde „moderne landbouwbedrijven". De sub
sidies zouden daarop worden afgestemd. Minister
Lardinois noemde deze filosofie bijzonder star en ook
in strijd met de werkelijke ontwikkeling. In landen
als Nederland en Scandinavië is niet zozeer sprake
van samensmelting van landbouwbedrijven (horizon
taal), maar veel meer van een sterkere verticale in
tegratie. „De commissie heeft de toekomstige struk-
tuur te eenzijdig benaderd", aldus ir. Lardinois, „we
moeten ons instellen op een toekomst waarin land
en tuinbouw weliswaar de kern blijven van het hele
produktieproces, maar waarbij de andere sectoren,
verwerking, handel en vervoer onder meer, belangri jke
taken gaan overnemen en hun rol gaan meespelen
in de risicosfeer". Bij deze verticale integratie zullen
de landbouwbedrijven contracten afsluiten met hun
coöperatie of het particuliere bedrijfsleven en daar
door komen tot een betere produktiebeheersing en
een kostenverlaging. Dit proces heeft tijd nodig. Men
kan een versnelde ontwikkeling in deze richting wel
bevorderen, maar zo zei de minister men moet
paniekmaatregelen vermijden.
T