Landbouwbegroting
1969
in Tweede Kamer
Antwoord Minister
4
9
Het plan-Mansholt was tijdens de begrotingsbe
handeling Landbouwbegroting 1969 het hoofdonder
werp van gesprek. Waardering was er voor de ana
lyse en de doelstellingen die erin gegeven worden.
Verschillend dacht men echter over de in dit plan
door de heer Mansholt aangegeven middelen om-
tot een hervorming in de landbouw te komen. De
landbouwdeskundigen van de politieke partijen, die
als woordvoerder namens hun fracties optraden,
zegden allemaal hun zegje en de minister beant
woordde de door de afgevaardigden gestelde vra
gen. Zonder al uitvoerig op de behandeling van
de begroting landbouw rn te kunnen gaan, willen
wij trachten enkele punten uit het debat aan te
stippen.
[TEN zo breed mogelijk opgezette regeringsnota
over het plan-Mansholt en wel vóór het zomer
reces van de Tweede Kamer was de reeds voor de
aanvang van de vergadering aan de minister schrif
telijk gestelde vraag van de heer S. van der Ploeg
(P. v. d. A.). Hij had daarop het antwoord gekregen
dat het opstellen van zo'n nota niet in de bedoeling
van de minister lag. Zijn commentaar hierop: „In
Nederland heeft iedereen nu een mening over het
plan-Mansholt, maar de man die op de bok van de
kar van de landbouw zit, laat ons in het onzekere!
Eind mei zal hét Landbouwschap zijn discussie over
het plan-Mansholt afgesloten hebben. Daarom kan
de regeringsnota er in de eerste weken in juni zijn.
De heer Van der Ploeg stelde ook de vraag: „Is de
minister een tegenhanger van het plan-Mansholt aan
het opstellen? Is het tegenplan van de direkteur van
het L. E. I. misschien het b°gin daa-vac? Of is het
een eigen zienswijze, waarnaar van de kant van het
ministerie niet is gevraagd?"
Ook andere afgevaardigden vroegen de aandacht
voor de opvattingen van dr. Maris.
(Direkteur dr. A. Maris van het L. E. I. wil in
plaats van de „produktieeenheden" en „moderne
landbouwbedrijven" uit het plan-Mansholt, waar
bij de deelnemende boeren een deel van hun zelf
standigheid opgeven, een bedrijfsoverkoepelende
vorm van schaalvergroting met inschakeling van
loonwerkers, werktuigencoöperaties enz. waarbij
ieders zelfstandigheid gehandhaafd blijft. Red.)
Mr. T. Brouwer (K.V.P.) bleek er de voorkeur aan
te geven dat de minister zijn visie op het plan-Mans
holt zal geven in de toelichting op zijn volgende be
groting. Er moet in het bestuur van het Landbouw
schap, in de vrije landbouworganisaties en met de
minister nog veel over het plan woeden gesoroken.
Hij wees eroo dat dr. Mansholt ze'f herhaaldelijk ge
zegd heeft, dat het memorandum der Europese Com
missie als een discussiestuk beschouwd moet wor
den.
De heer Brouwer was er niet zo bang voor dat de
afvloeiing van vijf miljoen agrariërs in tien laar tijds
niet zal lukken, maar wilde van de minister wel
graag weten w^t de Eu^onece he°ft
meegedeeld over het regionale werkgelegenheidsbeleid
dat daarvoor nodig is. Ook hij was voor een vooruit
strevend sociaal beleid ten gunste van de afvloeien-
den, omschoTn0. onded^o-cvoorz'ening erm*ar
voordien zou hij toch wel harmonisering willen van
de sociale voorzieningen der E. E. G.-staten. Wat be
treft de door de Euronese Commissie voorgestane
grotere produktie-eenheden vroeg de heer Brouwer
zich af of de factor grond niet te veel wordt ge*bso-
luteerd, terwijl de factoren ondernemer en arbeid
worden veronachtzaamd. Wel meende hij dat we ook
in Nederland naar grotere bedrijfsoppervlakten moe
ten toegroeien en zette een vraagteken achter een
„voorzichtig prijsbeleid" dat betekent ofwel verlaging
dan wel bevriezing van de prijzen.
De heer Tolman (C.H.U.) was van mening, gezien
de ontwikkeling bij de loonbedrijven en werktuigen
coöperaties, dat in ons land al een belangrijke stap
is gezet in de richting van samenwerking. De Neder
landse landbouw is in dat opzicht slagvaardiger dan
men denkt. Ook hij was van mening, dat de financiële
en sociale achterstand van de landarbeiders moet
worden weggewerkt. Hieraan zal ook de consument
moeten bijdragen: eventueel zullen de prijzen dan
iets hoger moeten worden.
De heer Schlingemann (V.V.D.) stelde de vraag aan
de orde: welke richting moet de Europese landbouw-
produktie uit? Moet het beleid meer naan in de rich
ting van het bevorderen van de produktie van dat
gene waaraan we een tekort hebben, met alle gevol
gen van dien voor handel en consumenten? Wij moe
ten geen landbouwbeleid voeren, gericht op afzet
mogelijkheden die er de ontwikkelingslanden zijn,
maar het zou onzinnig zijn als overschotten en tekor
ten daar elkaar niet tijdelijk, in afwachting van een
hogere produktie in de ontwikkelingslanden, zouden
aanvullen. De heer Schlingemann voerde tegen lagere
prijzen het argument aan, dat structuurmaatregelen
pas op langere termijn werken en eerst als deze ef
fect gaan afwerpen wilde deze afgevaardigde er de
prijsmaatregelen wel mee combineren. Elk afzonder
lijk zijn die twee categorieën maatregelen niet alleen
zaligmakend. Structuurmaatregelen, sociale maat
regelen moeten gecombineerd worden.
De heer Dijkstra (D'66) vond het jammer dat het
plan am de kn-tenkmt nog maar zo .«"mm'er i* uit
gewerkt en wilde het aan een veel diepere analyse
onderwerpen, daarbij lettend on kosten en oobreng-
sten. Hij gaf de regering de raad, in Nederlands nieu
we polders te zorgen voor grote bedrijven die ook
over enige tientallen jaren nog rendabel zijn. Er zijn,
ook in Flevoland, al genoeg kleine bedriiven die over
tien jaar al aan sanering toe zijn. Hij pleitte ook voor
het mogelijk maken van een constructie waarbij een
aantal ondernemers saimen een groot bedriif in een
der polders stichten. In tegenstelling tot andere spre
kers wilde de heer Dijkstra in Brussel aandringen op
een wat hij noemde „strikt" prüsbeleid. Hij was van
mening, dat in Nederland redelük snel een sociale
begeleiding opgebouwd kan worden.
De heer Zijlstra (A.R.) was van mening dat het niet
de Europese Commissie of d° nationale overheden
zijn die de sleutel van de produktiestructuur in han
den hebben, maar de boeren en ürnders zelf. Hij
hechtte meer waarde aan de z.i. gebleken bereidheid
van onze gezinsbedrijven, zich naar buiten open te
stellen en zo een stuk concurrentiekracht te tonen,
dan aan een subsidiepolitiek die de grote bedrijven
tot norm verheft. Naar die grotere eenheden groeit
men, uitgaande van het bestaande, toch wel toe,
meende hij. In onze nationale landbouwpolitiek, zal
de komende jaren meer dynamiek moeten komen, de
landbouw zal in de komende meerjarenplannen een
grotere prioriteit moeten krijgen. Ter versterking van
de structuur zal het Ontwikkelings- en Sanerings
fonds voor de Landbouw versterkt moeten functio
neren, de Cultuurtechnische Dienst zal versneld moe
ten worden uitgevoerd, het geld uit het Europese
Landbouwfonds dat nu gebruikt wordt voor de markt
structuur zou volgens de heer Ziilstra beter gebruikt
kunnen worden voor de produktiestructuur.
Over de landbouwprijzen voor de producent zei
hij dat verlaging daarvan niet acceptabel is, ook al
omdat de produktie daardoor niet wordt beperkt.
yOORDAT minister Lardinois de sprekers ging
beantwoorden stelde hij tegenover hun zijns
inziens nogal pessimitsische betogen een paar posi
tieve aspecten van de Nederlandse landbouw. Het
boereninkomen in Nederland is beter dan in de
meeste andere landen; de Engelse boeren bevinden
zich in dezelfde situatie als hun Nederlandse col
lega's, de Belgen bereiken dat peil ook ongeveer, in
de Verenigde Staten liggen de boereninkomens een
stuk beneden die in ons land. Als een ander positief
asn«ct noemde de minister de z.i. verheugende ont
wikkeling van onze landbouwexport die vorig jaar
steeg met veertien procent.
De minister verwachtte dat volgende week in Brus
sel overeenstemming zal worden b"reikt over de land
bouwprijzen voor het jaar 19691970 en dat dan ook
de nodige uitvoeringsverordeningen op tijd gereed
zullen komen. Zou men geen overeenstemming be
reiken, dan is er het grote gevaar dat er op 1 april
helemaal geen prijzen voor melk en rundvlees zijn,
want ook het laten do^r'nncn van de nu geldende prij
zen vereist een beslissing van de E. E. G.-minister-
raad.
De ongewijzigde handhaving van de prijzen wordt
voorgestaan door België en Italië en, voor een periode
van enkele maanden, ook door Frankrijk. Duitsland
en Nederland willen wijzigingen waarbij rekening
wordt gehouden met produktieoverschotten. De mi
nister vond dat het incidenteel ook mogelijk moei
zijn terwille van het richten van de produktie ee&
prijs te verlagen.
DE BOTER- EN MELKPRIJS
Voor boter wil Nederland met ingang van 1 april
een verlaging van de prijs met 90 cent per kilo, uit
gaande van de gemiddelde E. E. G.-prijs, die 22 ceni
boven de huidige Nederlandse en Duitse prijs Kgt,
Een compensatie zou gevonden kunnen worden iui
verhoging van de prijs van magere melkpoeder, ook
het voor de bereiding van kalvermeel bestemde. Op
die wijze zou de melkprijs gehandhaafd blijven voor
Nederland en voor de E. E. G. als geheel verlaagd
worden.
Voor de Nederlandse boer zal de nieuwe melkprijs,
die in Brussel uit de bus komt, weinig verschil ma
ken met de huidige prijs, verwachtte de minister. De
minister was niet optimistisch wat betreft de kans,
dat de door Nederland gewenste verlaging van de
boterprijs er werkelijk per 1 april zal komen. Andere
landen in de gemeenschap vinden dat dit Das kan
als ook de heffing op oliën en vetten er is. Het leek
de minister technisch niet mogelijk, zonder meer een
consumentensubsidie op boter te geven. In Neder
land zou het misschien nog kunnen, elders in de
E. E. G. niet. De boter zou gedenatureerd moeten
worden om te voorkomen dat ze twee of drie kee?
ter subsidiëring wordt aangeboden.
SUIKER
Voor suiker wil Nederland, met de Euronese Conw
missie, verlaging van de basisquota, mede om toetre
ding van de E. E. G. tot de Internationale Suikerover»
eenkomst mogelijk te maken. Met de Eurooese Com
missie staat het ook vernauwing van de afstand tus
sen tarwe- en voedergraanprijzen voor door verlaging
van de interventieprijs voor tarwe met een procent
en verhoging van de richtprijs voor voedergranen.
O.- EN S.-FONDS
Verschillende afgevaardigden hadden gevraagd om
versterkte werking van het Nederlandse Ontwikke
lings- en Saneringsfonds voor de landbouw. De mi
nister bleek echter van plan de afvloeiingsregeling
van dat fonds gedurende deze kabinetsperiode Ie.
hoofdzaken zo te houden als zij is. Het geschrijf in
de landbouwbladen dat de beëindigingsvergoedingeö
moeten worden verhoogd heeft een negat-'ef effect op
de aanmeldingen, vond de bewindsman. Hij wilde we!
soepel zijn met wiiz5gin°en aH hor, in re™
van het fonds en gaf voorbeelden van reeds betracht
te soepelheid; zoals de verarming van de premie
regeling voor het rooien van oude boomgaarden.
Met de heren Schlingemann en Zijlstra achtte de
minister versnelling van cultuurtechnische werken
gewenst; hij heeft dat in de praktijk ook al doen bli|=
ken. Zonder meer prioriteit geven aan een bepaald
gebied kan niet.
Met de heer Dijkstra was de bewindsman het eens
dat de gemiddelde en de minimale grootte van land
bouwbedrijven in de nieuwe IJsselmeerpolders aan
merkelijk moet stijgen. Voor samenwerkende boere»
op één bedrijf zag hij meer mogelijkheden in ruil
verkavelingen dan in de polders.
LAND- EN TUINBOUWONDERWIJS
Over het land- en tuinbouwonderwijs zei ée minis
ter dat hij nu, nadat aan een aantal lagere landbouw
scholen technologische afdelingen zijn verbonden, ook
wil experimenteren met landbouwtechnische scholen
die onafhankelijk zijn van bestaande landbouw*
scholen. In het noorden van Rotterdam wil hij er mee
beginnen. De minister vond bezinning nodig over de
vraag, in welke richting men met name met het lage?
landbouwonderwijs moet gaan. Het Nederlands insti
tuut voor toegepast huishoudelijk onderzoek in Wage*
ningen is volgens de bewindsman op de goede weg
om uit zijn moeilijkheden te raken.
Verschillende afgevaardigden, die de moeilijkheden
in de tuinbouw onder 's ministers aandacht haddea
gebracht, kregen de toezegging dat de bewindsman
een centraal punt zal m^ken van de in de E. E. G.
bestaande situatie: in Nederland afbraakpremies, eï°
ders stimuleringspremies. Als de commissie de mi
nister er zelf niet mee komt zal de minister uitbrei
ding tot de hele E. E. G. van de nu nationaal in Ne
derland geldende regeling voor het rooien van ver
ouderde boomgaarden aan de orde stellen.
GRONDBANK
Het idee: oprichting van een grondbank, gelanceerd
door een werkgroep van het Landbouwschap, ver
dient zeer serieus te worden besproken, vond de mt=
nister. Maar men passé op voor de illusie dat die
bank ons nu plotseling kan verlossen uit een zeer
ingewikkelde problematiek. Voor het idee, het ver*
schil tussen bankrente en pachtopbrengst te doen
opvullen door de staat, voelde de minister niet; hij
zou aankoop van de grond door de staat dan nog
prefereren. Het Landbouwschap dat het rapDort nog
bestudeert, zal, als het na voltooiing van die studie
bij de minister komt, tezelfdertijd met voorstellen
inzake het pachtbeleid moeten komen. De minister
wil graag de hele problematiek met het Landbouw
schap bespreken.
En... met deze onvolledige bloemlezing moeten wi$
volstaan.