Stijgend verbruik gedroogde groenvoeders lagere voederkosten! Rijendunnen en tastdunnen in suikerbieten 8 |N het zuidwestelijk zeekleigebied zijn zeven groenvoederdrogerijen werkzaam waaronder vijf coöperatieve. Laatstgenoemde zijn gevestigd in Klaaswaal, Kortgene, Scherpenisse, Sluiskil en Zie- rikzee. In 1967 produceerden ze gezamenlijk 26.000 ton gedroogd produkt. Ongeveer 92 hiervan wordt via een gezamenlijk verkoopkantoor afgezet aan Cebeco in Rotterdam vanwaar het naar de meng voederindustrie gaat als grondstof voor varkens- en kippevoer. Via deze weg zijn afzet en prijzen voor de groenvoedertelers verzekerd. De groenvoeder drogerijen in het zuidwesten zijn dus in hoofdzaak handelsdrogers. Dit in tegenstelling tot het noorden van ons land waar de specifieke loondrogerijen jaar* lijks grote hoeveelheden groenvoer (gras) verwerken en weer terugleveren aan de boeren. De verschillen in afzetmethoden tussen de noorde lijke en zuidwestelijke groenvoederdrogerijen wor den veroorzaakt door de bedrijfstypen van de leden; in het noorden weidebedrijven, in het zuidwesten akkerbouw en gemengde bedrijven. Niettemin ont staat er ook bij de veehouders in het zuidwesten steeds meer animo om de groenvoederprodukten van het eigen bedrijf te verbruiken. Momenteel wordt 8 van de totale produktie of 2000 ton terug geleverd. De op de bedrijven geteelde luzerne en het gras worden door de drogerijen gemaaid, gedroogd en in brokvorm geperst. VOORDELEN Als mogelijkheden en voordelen van het loondrogen voor vervoedering aan eigen vee kunnen de volgende punten worden genoemd: 1. Het kunstmatig gedroogde groenvoer kan voor een groot deel het voor het vee benodigd kracht voer vervangen. 2. Het gedroogde produkt kan worden opgeslagen in silo's; het is gemakkelijk en zonder veel risico's te bewaren. 3. De werkzaamheden zijn goed te mechaniseren. 4. Bij goede verzorging en bemesting wordt per hek- tare grasland een hogere opbrengst aan verteer baar ruw eiwit verkregen dan bij het hooien of inkuilen of een kombinatie van beide. 5. Het perceel, waarvan het gras kunstmatig- ge droogd is, kan direkt weer worden bemest om opnieuw voor de produktie te worden ingescha keld. 6. De verliezen aan verteerbaar ruw eiwit blijven tijdens het verwelken op het veld, het drogen en bewaren tot een minimum beperkt. 7. De drogerij verzorgt alle werkzaamheden en is dus in feite loonwerker voor de veehouders, wat bij gebrek aan personeel op de bedrijven grote voordelen kan hebben. 8. Eenvoudiger bedrijfsvoering, lagere voederkosten en een tijdsbesparing tijdens het voederen. LAGERE VOEDERKOSTEN STEN voorbeeld van de lagere voederkosten geeft het bedrijf van de heer H. N. F. P. Brooymans, Mariapolder 1 in Sint Annaland. Uit de hsdrijfseko- nomische boekhouding van zijn bedrijf is gebleken dat het voeren met kunstmatig gedroogd groenvoer ongeveer 0,50 per dier per dag goedkoper is, met dezelfde groei, dan samengesteld voer. De heer Brooymans heeft 40 stuks meststieren; 20 tweejarigen die worden afgemest en 20 jaarlingen. Het rantsoen van de tweejarige dieren is per dag: 20 kg ingekuilde bietenkoppen, 8 kg voederaardappelen, 2 kg luzernebrok, iy2 kg pulpbrok, iy2 kg M.E.L. brok (samengesteld door de SOL uit mais-, erwten- en lijnschilfers). Kosten 2,40 per dier per dag. Het rantsoen van de éénjarigen per dag: 20 kg ingekuild erwtenloog, 3 kg luzernebrok. Kosten f 1,26 per dier per dag. Deze dieren worden tot 9 10 maanden met lu zernebrok en kalverbrok gevoerd. De hoeveelheid wordt daarbij voortdurend aangepast. De rantsoenen zijn zodanig samengesteld dat een goede eiwitzet- meelverhouding verkregen wordt. Dit komt dan ook tot uiting in die groei (tweejarigen gemiddeld 1,2 kg per dag; éénjarigen 0,8 kg). De voordelen van deze voedermethode rechtvaar digen de verwachting dat de rechtstreekse leveringen van gedroogde produkten van drogerijen aan vee houderijbedrijven in het zuidwesten zullen toenemen. Voor de vele investeringen van de drogerijen ligt hier terrein braak. Naast de belangrijkheid van het han- delsdrogen voor de mengvoederindustrie zullen zij ook de rentabiliteit op de veehouderijbedrijven kun nen verbeteren. Uiteindelijk zijn groenvoedercoöpe- raties ook verlengstukken van deze bedrijven. JTEN afdoende (chemische) onkruidbestrijding en vlak land vooropgested, zijn er drie mogelijk heden voor bietenverzorging zonder handwerk. Het zijn: (blind) rijendunnen, tastdunnen en zaaien op eindafstand (15 cm). Laatstgenoemde is zonder twijfel om verscheidene redenen een aantrekkelijke methode, maar ook een gevaarlijke zolang er onvoldoende opkomstzekerheid is. De resultaten van uitgevoerd onderzoek in een jaar met een slechte opkomst bevestigden het risico dat men loopt: een dun gewas met veel gaten en op brengstderving door een te gering aantal planten. Bovendien een percentage koptarra (na machinaal oogsten) dat relatief hoog is. Aldus één der conclusies uit publikatie 125 van het I. L. R. te Wageningen. „Rijendunnen en tastdun nen in suikerbieten" verzorgd door E. Strooker. Veel minder riskant, aldus deze publikatie, is ma chinaal dunnen, hetzij rijenckmnen of tastdunnen. Het uitgevoerde onderzoek bevestigde dat voor bei de een voorkeur geldt voor een regelmatige begin- stand met veel alleenstaande planten, waaruit ten minste de helft (50 kan worden verwijderd. Wiid zaaien heeft daarom voor machinaal dunnen weinig •zin. De resultaten van het onderzoek wijzen uit dat men beter met een relatief groot dunmes kan wer ken in een naar verhouding goede beginstand met veel alleenstaande planten dan in een relatief dun gewas met een klein dunmes. Dit geldt zeker ook voor (blind) rijendunnen: het laagste percentage dat voor plantenafstanden kleiner dan 15 cm wordt be reikt, n.l. 2530 werd behaald bij dunnen met een groot dunmes in een relatief dik gewas. Voor 60 dunnen betekent dit het gebruik van een mes van 12 cm dat om de 20 cm door de gewasrij slaat, voor 50 dunnen een mes van 10 cm dat iedere 20 cm door de rij slaat! Extensief dunnen in een dun slecht opgekomen gewas doet de oorspronkelijke (procen tuele) plantenverdeling nauwelijks veranderen. In bijna dezelfde zin geldt het vorenstaande voor tastdunnen. Het geconstateerde verschil tussen opti maal rijendunnen en tastdunnen was in dit onderzoek dan ook vaak klein, zeker als men de plantenverdeling beschouwde die bij een zelfde plantenaantal werd ver kregen. De vergelijking bij een zelfde plantenaantal gaat waarschijnlijk echter mank. Er moet bij tast dunnen naar gestreefd worden om met een groot dunmes kleine blokjes met planten, een goed ver deeld plantenbestand te bereiken. In een slecht op gekomen dun en onregelmatig gewas zal men het overhouden van een relatief dun gewas als conse quentie van deze werkwijze moeten aanvaarden. Dit Is overigens ook bij handwerk meestal het geval: van een slecht opgekomen gewas houdt men dun ge was over. BH tastdunnen moet er gestreefd worden naar wei nig plantenafstanden kleiner dan 15 cm. In het on derzoek werden wat dit laatste betreft lage waarden van 15 bereikt, maar ook hoge van 25 afhanke lijk van de afstellin» van de machine en het aantal planten dat er overbleef. Het aftasten van de juiste plaats van de bieten- planten was door oorzaken van overhangend blad en verschil in grootte van de plannen, onzuiver. Hier ligt nog duidelijk een mogelijkheid open tot ver betering van het tastdunnen. Ook in het gewas dat in (goed!) handwerk was op- eengezet trof men planten aan die minder dan 15 cm van elkaar af stonden. In het slecht opgekomen ge* was van 1967 (46 planten/10 m) was dat na het op- eenzetten tot 34 planten/10 m ook 20 Uit vergelijking van handwerk, rijendunnen en tast dunnen bij een zelfde plantenaantal bleek echter dat goed handwerk toch qua plantenverdeling met kop en schouders boven machinaal dunnen uitstak. Het in 1967 aangetoonde verschil van 4 t/ha wortelopbrengst tussen handwerk en de overige objecten, moet vrij zeker aan dat feit worden toegeschreven. Daaraan moet worden toegevoegd dat ook het machinale kop- werk in het handwerk-gewas beslist beter was dan in de gewassen die zonder handwerk waren geteeld. Voor het overige konden in het onderzoek, uitge voerd op lössgrond en zeker ook geldig voor andere grondsoorten, statistisch nauwelijks of geen verschil len in wortel- en suikeropbrengst worden aange toond tussen de toegepaste wijzen om suikerbieten zonder handwerk te verbouwen. Er was echter een, zij het zwakke, aanwijzing dat een groot aantal kleine plantenafstanden in het gewas een nadelige invloed uitoefende, zowel op de wortelopbrengst als op de kwaliteit van het machinale koppen. Het laatste vormt een bevestiging van eerder en elders uit gevoerd onderzoek. (De publikatie kan besteld worden bij het I. L. R. te Wa geningen door storting van 2,80 op giro 8 8 0 01 8.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 8