Aardappele
10
B. POOTDIEPTE
D. DE POTER
Dit resulteert dus in het feit dat de poter naar het vocht moet worden toe
gebracht. Het is misschien daarom nuttig niet van pootdiepte maar van poot-
hoogte ten opzichte van de vaste ondergrond te spreken.
Als de onderzijde van de poter ondergeveer 1 a IV2 cm boven de vaste onder
grond ligt, is de veronderstelling dat de aardappel voldoende vocht kan krij
gen, gerechtvaardigd. Deze afstand geeft bovendien de mogelijkheid de schaar
van de rooimachine boven over de vaste ondergrond te laten gaan, zonder dat
aardappels worden kapot gesneden.
De nieuwe aardappels groeien namelijk niet onder het niveau van de moe
derknol.
C. DE POOTDATUM
WAT voor andere gewassen, zoals bieten, maar ook granen geldt: na een
zeker tijdstip geeft elke dag vertraging van het zaaien een opbrengst-
depressie, is niet te voorkomen bij het gewas aardappelen. Vroeg poten be
tekent poten bij een korte dag.
Als de grond redelijk warm is (en dat kan voorkomen) zal de aardappel
zich vrij snel ontwikkelen. Bij het bovenkomen zal de daglente nog te kwalifi
ceren zijn als vrij kort, hetgeen inhoudt dat de loofgroei zal worden vertraagd
en de knolbezetting wordt versneld. Dit betekent dat er al in een vroeg stadium
een konkurrentiestrijd tussen loofstengels en knollen ontstaat, waardoor de
totale loofmassa minder groot wordt. In extreme gevallen kan het voorkomen
dat de grond zelfs niet bedekt wordt. Het is duidelijk dat er dan opbrengst-
verlies ten gevolge van stralingsverlies optreedt.
Een dergelijk gewas geeft uiteraard al op een vroeg tijdstip een opbrengst,
maar het zal ook eerder gaan afsterven. De uiteindelijke opbrengst is niet
maximaal (tenminste voor wat betreft kilogrammen). Laat gepote aardappe
len (lange-dagomstandigheden) zullen veel loof vormen. De knolbezetting zal
wat vertraagd worden. Als de knolproduktie echter begint, heeft deze plaats
met een snelheid, die aanmerkelijk groter is dan bij de zeer vroeg gepote aard
appelen. De achterstand in knolgewicht ten opzichte van deze vroeg gepote
aardappelen wordt dan ook per dag aanzienlijk verkleind.
Uiteindelijk kan de opbrengst groter worden dan die van vroeg poten, als de
groeiomstandigheden gunstig blijven. De kans op het invallen van de aard
appelziekte is in beide gevallen aanwezig. Bij het laat gepote gewas kan het
effekt echter veel groter zijn, daar dit gewas nog in volle groei is, terwijl de
De rotorkopeg op de achtergrond in bespreking.
Tenopzichte van de 4-balks eggen heeft de huidige 3-balks aangedreven
egge het voordeel dat er na het demonteren van een serie tanden een geulen
bewerking mee kan worden uitgevoerd. De machine moet daarvoor wel als
zodanig zijn gekonstrueerd.
Uitgaande van de waarnemingen in afgelopen jaren voor wat betreft kwali
teit van het werk en bedrijfszekerheid, valt de volgende konklusie te trekken:
de zwaardere werktuigen, zowel 3- als 4-balks, zijn te verkiezen boven de
lichtere typen.
5. DE FREES
Op de moeilijke gronden kan dit werktuig met succes gebruikt worden
voor het klaar maken van de grond. Er zal echter, maar dat geldt ook voor
de andere werktuigen, ook hier moeten worden gewacht tot de grond goed
droog is. Anders heeft men last van het afslaan van brokken grond, die ook
nog versmeerd worden. Ook bij dit werktuig zijn weer diverse typen te
onderscheiden; messenfrees of hakenfrees. Een messenfrees snijdt meer
door de grond en versmeert daardoor meer dan de hakenfrees. ETe laatst
genoemde breekt de grond open.
De aandrijving. De ene frees wordt aangedreven op één of beide zijkanten
van de lange buis waarop de haken of messen zijn gemonteerd, de andere
heeft meerdere aandrijfmechanismen per frees. Bij deze laatste kategorie
zal onder het aandrijfmechanisme van het deel van de frees een tand zijn
aangebracht om de grond daar te bewerken. Hier zal dus niet de intensieve
freeswerking optreden maar min of meer het effekt van een tand van een
vaste kultivator. Dit vraagt extra aandacht en nauwkeurige afstelling, daar
anders juist op de plaats, waar het net niet moet, kluiten worden gevormd
die in de rug worden gebracht en waarvan u in het najaar hinder kunt
ondervinden. De meeste frezen zijn geschikt te maken voor rijenbewerking
door haken weg te nemen of delen te demonteren.
6. ROTORKOPEGGE
De rotorkopegge is een nieuw werktuig voor de grondbewerking. Het prin
cipe waarop dit werktuig is gebaseerd laat zich als volgt omschrijven.
Aan vertikale,assen zijn horizontale balken, voorzien van twee tanden, be
vestigd. De assen worden aangedreven door de aftakas. De bewerkte opper
vlakte van elk element wordt gedeeltelijk overlapt door de naastliggende
elementen.
In de aandrijving is een vertragingskast opgenomen, waardoor vier ver
schillende snelheden kunnen worden verkregen. Een technisch voordeel is
het eenparig verlopen van de aandrijving: geen dode punten of omkeer-
punten, geen schokbelasting. De rol achter de machine moet worden ge
zien als een goede diepteregelaar, niet als verkruimelrol.
De ervaringen onzerzijds met dit werktuig zijn nog zó gering, dat over de
gebruikswaarde nog niets valt te zeggen.
ILS de grond klaar gemaakt is zal direkt daarna worden begonnen met
het poten. Bij dit poten dient men rekening te houden met de volgende
beperkingen:
losgemaakte grond heeft een geringe kapillaire werking;
de aardappel heeft voor de groei vocht nodig;
- de aardappel heeft geen wortels om dit vocht van diepere lagen aan te
trekken.
HOEWEL jaarlijks verschillen voorkomen, kan het volgende toch als een
richtlijn gelden:
Als de voorkeur uitgaat naar een partij aardappelen die veel kilogrammen
levert boven de 40 mm doorsnee, dan moet men streven naar 18 tot 22
hoofdstengels per m2.
Gaat de belangstelling uit naar een partij met een grote fraktie boven
60 mm doorsnee, dan moet het aantal stengels per m2 iets lager liggen.
De totale opbrengst wordt geringer en het percentage uitval is meestal hoger
bij een grove sortering dan bij een wat fijnere sortering.
Wanneer de poter vier kiemen heeft die kort en stevig zijn, dan mag men
verwachten dat de poter 4 6 stengels zal vormen.
Een eenvoudige rekensom leert dan dat per m2 vier poters zullen moeten
worden geplant. Dit betekent bij een rijenafstand van 75 cm planten op 33 cm.
Heeft men meer goede kiemen per knol, dan mag de afstand verruimd worden.
Deze afstand in de rij is kleiner dan door een groot deel van de Zeeuws*
praktijk gebruikt wordt. In de praktijk blijkt echter ook, dat de hoeveelheid
stengels per m2 in veel gevallen onder het getal 20 ligt.
vroege percelen reeds beginnen af te sterven. Ditzelfde is het geval als men
om arbeidstechnische redenen besluit zo'n gewas dood te spuiten.
De aardappelen die op de zwart gehouden strook zouden kunnen groeien
dragen tengevolge van misvormingen en daggroen slechts weinig bij aan de
bruto-geldopbrengst.