Grondbank oplossing voor financierings moeilijkheden? 5 IYE werkgroep Grondfinanciering, die op 16 april 1968 werd ingesteld door het Landbouwschap en de centrale landbouwkredietinstellingen, pleit in haar rapport „Nieuwe financieringsvormen voor landbouwgronden" voor de oprichting van een grondbank. Een dergelijke bank zou volgens de werkgroep vakbekwame boeren op levensvatbare bedrijven behulpzaam moeten zijn bij de financie ring, door de grond van deze bedrijven aan te kopen en vervolgens met de gebruikers een lang jarig pachtcontract aan te gaan. De werkgroep spreekt daarbij de voorkeur uit voor erfpacht. De werkgroep bestond uit deskundigen van de Coöperatieve Banken te Eindhoven en Utrecht, het L.E.I. en het Landbouwschap. Opdracht van de werkgroep was het bestuderen van het financie ringsvraagstuk in de landbouw, voor zover dat be trekking heeft op de produktiefaktor grond. Dit vraagstuk heeft de laatste jaren steeds grotere vor men aangenomen, doordat voor een rendabele be drijfsvoering per bedrijf steeds meer grond nodig is, terwijl de grondprijzen aanzienlijk zijn gestegen. De betekenis hiervan wordt duidelijk uit het feit, dat ongeveer tweederde van de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad in de Nederlandse land bouw uit grond bestaat. HET rapport gaat vrij uitvoerig in op het finan cieringsvraagstuk in de landbouw en geeft vervolgens een overzicht van de bestaande finan cieringsmogelijkheden. Hierbij zijn twee kenmer ken van het agrarisch bedrijf van groot belang: 1. De overheersende ondernemingsvorm in de landbouw is de persoonlijke onderneming, waar in het bedrijfsvermogen niet is afgescheiden van het privé-vermogen van de boer; Het rendement van het grondkapitaal in de landbouw is in het algemeen laag, onder meer als gevolg van de door de agrarische bevol kingsdruk grote concurrentie om de beperkte hoeveelheid van het essentiële produktiemiddel grond. De werkgroep constateert, dat er voor de be drijfstak als geheel meer dan voldoende grond in produktie is met nog aanzienlijk te veel arbeids krachten, terwijl ieder bedrijf op zich een tekort heeft aan grond bij een minimale arbeidsbezetting. Het komt de werkgroep aannemelijk voor, dat in de komende 15 a 20 jaar tenminste de helft van het huidige aantal bedrijfshoofden tot beëindiging zal besluiten. Dat betekent, dat in die periode de ge middelde bedrijfsoppervlakte meer dan verdubbe len zal. Hieruit vloeit voor de individuele boer een sterke toename van zijn vermogensbehoefte voort temeer omdat naar de mening van de werkgroep in ons land de kans op stijging van de grondprijzen groter is dan de kans op prijsdaling. De belangrijk- ste bestaande financieringsmiddelen, de pacht en hypothecaire leningen, kunnen in onvoldoende mate in deze stijgende vermogensbehoefte voorzien. De werkgroep noemt naast de bestaande en be kende financieringsvormen drie nieuwe mogelijk heden: 1) hypothecaire leningen zonder verplichte periodieke aflossing; 2) geïndexeerde leningen; 3) een grondbank. ALHOEWEL de hypothecaire leningen zonder verplichte periodieke aflossingen voor de geldnemer als leningsvorm aantrekkelijk is (hij hoeft immers niet af te lossen gedurende de periode dat hij de grond exploiteert) waardoor hij in staat wordt gesteld meer middelen te besteden voor de investeringen voor de groei van zijn bedrijf, is deze vorm van credietverlening voor de geldgever min der aantrekkelijk. De landbouwcredietinstellingen enz. moeten deze aktiviteiten veelal met kortlopen de middelen (spaargelden) financieren. Daar bij deze credietvorm geen aflossingen worden gedaan, wordt voor grote bedragen de bestemming voor een lange periode vastgelegd en de liquiditeit van de bank aangetast. Bij de geïndexeerde leningen, een lening waarbij de geldnemer aan de banken (geldgever) periodiek naast de rente een bedrag schuldig wordt, dat door middel van een index wordt afgeleid uit de ver schuldigde hoofdsom. Het indexcijfer wordt in de lengingsovereenkomst omschreven evenals de tijd stippen van indexatie en de basis (bijv. kosten van levensonderhoud). Wanneer op langere termijn een stijging van de grondprijzen reëel lijkt, kan een geïndexeerde lening met uitgestelde aflossing voor de landbouw ondernemer een belangrijke verlichting betekenen van de financieringslasten van de grond. Hij ruilt als het ware een toekomstige vermogensstijging in tegen een relatief goedkoop krediet. Een dergelijke financieri^gsvorm zou bijzonder goed zijn afgestemd op de behoeften van landbou wers, voor wie grond in de eerste plaats produktie middel is en geen beleggingsobjekt. Een dergelijke léningsvorm heeft de financieringskenmerken van de pacht; juridisch echter blijft de landbouwonder nemer eigenaar van de grond. Tegenover de bijzonder aantrekkelijke eigen schappen van zulk een financieringsvorm voor de boer/geldnemer staan evenwel ook een aantal be zwaren. In de eerste plaats gelden in nog sterkere mate de bezwaren van de zijde van de credietgever. De geldgever zal, indien hij de geïdexeerde lening op zichzelf al aanvaardbaar acht, regelmatig aflossing verlangen. Zonder uitgestelde aflossing verliest de lening echter een stuk van haar aantrekkelijkheid voor de geldnemer. De werkgroep ziet dan ook wei nig mogelijkheden in deze credietvorm. Bij deze beide financieringsvormen blijft de eigen dom van de grond bij de boer. Deze moet evenwel na een zekere periode het geleende bedrag aflos sen, eventueel met toepassing van een overeenge komen indexclausule. In verreweg de meeste geval len zal hij het bedrijf moeten verkopen om aan het benodigde geld te komen. Als dit uiteindelijk toch het gevolg zal zijn, lijkt het de werkgroep beter dat de boer aan het begin van de bedrijfsvoering maar van de eigendom van zijn bedrijf afziet en zich alleen van heit gebruik verzekert. De tradionele manieren waarop hij dit kan doen zijn de pacht of. de erfpacht. Gezien het feit, dat de mogelijkheden een bedrijf in pacht of erfpacht te verwerven be perkt zijn, kan gedacht worden aan de oprichting van een instituut dat de mogelijkheden op dit ge bied uitbreidt. DE GRONDBANK GROTERE verwachtingen heeft de werkgroep dan ook van de instelling van een grondbank. Verwijzende naar het in 1966 ingediende „Wets voorstel Cooreman" in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordiging waarin de oprichting van een Nationale Maatschappij voor Grondkrediet voorgesteld wordt als oplossing van de grondfinan- cieringsproblematiek teneinde de jonge boer in staat te stellen de aankoop van zijn grond enige tijd uit te stellen en het bedrijf of een gedeelte daarvan eerst een periode te pachten en pas op een later tijdstip te kopen. De maatschappij, waarvoor de overheid, de landbouwcredietinstellingen en even tueel andere geïnteresseerden het beginkapitaal bijeen zouden moeten brengen, zou haar grond aankopen financieren door de uitgifte van obliga ties. De rente op de obligaties zou voldaan moeten worden uit de pachtopbrengsten en de winst die de maatschappij zou maken, wanneer zij de grond aan de gebruiker terugverkoopt. Deze (terug)koop zou in ieder geval vóór de afloop van het twintigste jaar na aanvang van de pachtovereenkomst moeten heb ben plaatsgevonden. Indien dit niet het geval was, zou de maatschappij de grond publiek verkopen. Het bezwaar van de werkgroep tegen dit voorstel ligt hoofdzakelijk in het feit, dat de boer de ver plichting wordt ongelegd vóór de afloop van een termijn van twintig jaar het bedrijf (terug) te konen. Dit vormt een las*: voor hem, die vaak niet zonder doorverkoop van het bedriif is op te bren gen. De instelling van een dergelijk instituut, uiter aard geprojecteerd op Nederlandse omstandig heden en dan tegemoetkomend aan de bezwaren, die bij de in dit ranonrt genoemde financiering- vormen naar voren zijn gebracht acht de werk groep aanbevelenswaardig. Een dergelijke bank zou haar diensten met name moeten verlenen aan de volgende kategorieën agra rische ondernemers: jonge boeren, die zich als zelfstandig onder nemer willen vestigen, in het algemeen door overneming van het door hun (schoon)ouders geëxploiteerde bedrijf; ondernemers, aan wie het door hen gepachte be drijf te koop wordt aangeboden; ondernemers, die de door hen geëxploiteerde oppervlakte grond aanzienlijk willen vergroten. De grondbank zou echter volgens de werkgroep een bredere doelstelling kunnen krijgen dan «Heen het scheppen van een financieringsmogelijkheid. Door het beleid te richten op een doelmatig grond gebruik zou de grondbank kunnen bijdragen aan de structuurverbetering in de landbouw. De grond bank zou namelijk allien gron^ uitgeven a*n be kwame ondernemers, die reeds bedrijven met, een rendabele produktie-omvang in exploitatie hebben of deze via de grondbank verwerven. Deze werk- wiïze zou trouwens niet alleen 9tructur°el gunst'ge effecten hebben, maar ook bijdragen tot een rede lijk rendement van de grondbank zelf. RECHTSVORM GEBRUIKSRECHT Ten aanzien van het gebruiksrecht van de grond gaat de keuze tussen twee rechtsvormen: pacht of erfpacht. Tussen deze twee vormen bestaan belang rijke verschillen. Pacht is een persoonlijk recht, niet verkoopbaar en niet vatbaar voor hypotheek. Een pachter wordt juridisch geen eigenaar van door hem aangebrachte verbeteringen in grond en ge bouwen. Wel heeft, bij het einde der pacht, de padr- ter ingevolge de pachtwet voor verbeteringen in d* laatste twintig jaar aangebracht mits tijdig, onder opgave van de geschatte kosten, aan de verpachter schriftelijk mededeling is gedaan van de voorgeno men verbeteringen en de verpachter zich daar tegen niet binnen een maand uitdrukkelijk verzeg recht op een naar billijkheid te bepalen vergoeding, In geval van verzet door de verpachter kan de Grondkamer dit verzet op verzoek van de pachter ongegrond verklaren. De vergoeding moet door de verpachter worden gegeven bij het einde van de pacht, indien de vordering is ingesteld tenminste drie maanden vóór het einde van de pachtovereen komst; bij beëindiging van de pachtovereenkomst anders dan omdat de termijn is verstreken kan de vordering nog worden ingesteld tot drie maanden na het einde van de overeenkomst. Gezien de dikwijls omvangrijke investeringen bij de moderne landbouw, waarbij het persoonlijk in zicht van de ondernemer een grote rol speelt, kan naar de mening van de werkgroep bezwaarlijk van een verpachter worden verlangd, dat hij in het geval de pacht beëindigd wordt, genoodzaakt kan worden, om oP korte termijn een groot bedrag als vergoeding uit te keren. Daarom kiest de werkgroep de erfpacht, een zakelijk recht, dat kan worden verkocht of met hypotheek belast, als rechtsvorm van gronduitgifte door de grondbank. De werkgroep baseert deze keuze o.m. op de argumenten dat vanwege de nauwe samenhang tussen bedrijfsplan en inrich ting en outillage van de bedrijfsgebouwen er veel voor te zeggen is dat de gebruiker daarvan zake lijk gerechtigde is. Daarbij laat de bestaande pacht- prijsbeheersing onvoldoende vrijheid aan partijen om de pacht af te stemmen op aard en omvang der bedrijfsgebouwen. Tenslotte voor de grondbank bij zonder belangrijk: bij erfpacht zou geen geld en gebouwen behoeven te worden gestoken. DE VOORWAARDEN Wanneer de aangekochte gronden in erfpacht worden uitgegeven zal naar het oordeel van de werkgroep daarbij met de volgende overwegingen rekening moeten worden gehouden. a. Het erfpachtsrecht, met inbegrip van het recht van opstal, wordt gevestigd voor tenminste 26 jaar. Verlenging zal van rechtswege mogelijk moeten zijn, tenzij één der partijen uiterlijk vijf jaar vóór de afloop van de erfpachtstermijn de wederpartij bericht de overeenkomst te willen beëindigen. b. De aankoopprijs van de betrokken grond moet worden bepaald op grond van een taxatienorm, die in verband met de periodieke herziening van de canon in de erfpachtsakte moet worden vast gelegd (zie d). Als taxatienorm zou kunnen gel den de voorzichtig geschatte waarde bij onder handse verkoop van het betrokken object, in dien het vrij te aanvaarden zou zijn. c. Bij dê vaststelling van de canon moet rekening worden gehouden met de rentevoet op de kapi taalmarkt, de exploitatiekosten van de Grond bank, de waarde van hei betrokken object en de kans op veranderingen in de waarde van land bouwgronden in het algemeen. Onder de huidige omstandigheden meent de werkgroep dat de canon 4 a 4'/2 van de koopsom zou kunnen bedragen. Zakelijke lasten op het object komen voor rekening van de erfpachter. d. De canon wordt eenmaal per drie jaar herzien op grond van wijzigingen in de rentestand op de kapitaalmarkt respectievelijk in de waarde van het object. Bij de taxatie moet rekening worden gehouden met de door de erfpachter met inacht neming van de erfpacht/opstalvoorwaarden aan gebrachte verbeteringen. e. Indien een wijziging van de bedrijfsvoering ge paard gaat met een verandering van de ver- keerswaarde, kan de canon tussentijds worden aangepast. f. In beginsel is het erfpacMsrecht overdraagbaar. Voor verkoop in gedeelten zowel als ingebruik- geving (verpachting, maatschap) van het erf- paciusrecht zal echter toestemming van de Grondbank nodig zijn. De Grondbank zal daarbij onder meer de doelmatigheid van het grond gebruik als richtlijn hanteren. g. Nader zou kunnen worden onderzocht of het uit financieringsoogpunt voor de Grondbank aan vaardbaar is om de erfpachter het recht te ver lenen tussentijds met inachtneming van een redelijke opzeggingstermijn (opnieuw) de eigendom te verwerven. b. Het is wenselijk, dat bij verstrijking van de overeengekomen termijn de erfpachter in eerste instantie een recht tot koop van de volle eigen dom heeft tegen de waarde op basis waarvan de canon zou zijn vastgesteld. Wanneer hij van het recht van (terug)koop geen gebruik maakt, zal de erfpachter een nader in de erfpachtsvoor- waarden te regelen vergoeding moeten krij gen voor zijn gebouwen en beplantingen. Deze vergoeding zal bijvoorbeeld kunnen worden ge baseerd op de voorzichtig geschatte waarde, die aan deze investeringen bij voortgezette agrari sche exploitatie zou kunnen worden toegekend. (Zie verder pagina 10)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 5