Verantwoord
bemesten
Lucerne als hoofdgewas
20
HOEVEELHEID MESTSTOF
EN TIJD
VAN AANWENDING
Op aardappelen kan ter voorkoming: van groeiremming; een deel
van de stikstof nog in dit stadium worden gegeven.
De periode van zaaien en poten staat weer voor
de deur. Ook het strooien van de voor ieder ge
was benodigde hoeveelheid kunstmest is één van
de vele voorj aars werkzaamheden. Uitgangspunt
hierbij dient te zijn, dat van de bemesting een zo
hoog mogelijk rendement wordt verkregen. Vast
stelling van de juiste hoeveelheid is in dit verbapd
een zaak die alle aandacht verdient.
HOEVEELHEID EN BOUWPLAN
De hoeveelheid stikstof die aan een bepaald ge
was zal worden gegeven is afhankelijk van diverse
faktoren. Enkele hiervan zijn: ontwatering, struk-
tuur, profielopbouw en algemene vruchtbaarheid.
Ook de hoeveelheid neerslag in de afgelopen win
ter, voorvrucht, eigenschappen van gewas en ras
zijn mede van invloed. Het zou te ver voeren hier
diep op in te gaan. Wel kunnen we konstateren
dat in een aantal gevallen de stikstofgiften op
aardappelen, suikerbieten en in mindere mate op
tarwe, de laatste jaren sterk zijn verhoogd. Het
lijkt ons, gezien de resultaten van de veldproeven
dat in bepaalde gevallen de grens van het hoog
ste rendement soms aanzienlijk werd overschre
den. Te veel kan schadelijk zijn, zowel voor de
begingroei, de opbrengst als de kwaliteit.
Voor de bemesting met fosfaat en kali kan het
grondonderzoek mede als richtlijn dienen. De sa
menstelling van het bouwplan kan echter zodanig
zijn, dat fosfaat en kali niet per gewas en per jaar
gegeven worden. Zo kan de hoeveelheid voor 2
jaar aan één gewas worden gegeven en dan aan
het volgende gewas niets. Dit heeft zin bij de
vruchtopvolgingen aardappelen graan en bie
ten graan.
De bij goede bemestingstoestand geadviseerde
hoeveelheden fosfaat en kali zijn als regel vol
doende voor goede opbrengsten. Door ongunstige
klimaat- en bodem omstandigheden kan de benut
ting echter onvoldoende zijn, zodat niet de maxi
male opbrengst wordt gehaald. Een opbrengstder
ving van enkele procenten betekent bij aardap
pelen en bieten vrij snel een flink bedrag. Bij gra
nen is dit veel minder spektakulair. Het is mede
om deze reden dat voor aardappelen en bieten niet
op de fosfaatbemesting mag worden beknibbeld.
Geef liever wat royaal, zeker als regelmatig hoge
opbrengsten worden gehaald.
Dit geldt ook voor de kalibemesting op aard
appelen. Niet zozeer voor de opbrengst dan wel
voor de kwaliteit. Voldoende kali in de knol is
één van de faktoren die de gevoeligheid voor blauw
kan verminderen. Bieten daarentegen kunnen bij
dezelfde kalktoestand met veel minder kali toe
dan aardappelen. In de praktijk zien we nogal eens
dat ze te royaal met kali worden bemest. Voor
de opbrengst is dit niet nodig en evenmin voor de
kwaliteit.
Hoe de bemesting met fosfaat en kali plaats
vindt, als niet per gewas en per jaar wordt be
mest maar per bouwplan, blijkt uit het volgende
schema. Een dergelijk bemestingssysteem kan,
naast vermindering van opbrengstrisiko's tevens
vereenvoudiging betekenen.
Bemesting bij goede fosfaat- en kalktoestand
op zeeklei
Meststof in kg zuiver per ha
Bouwplan Per gewas Per bouwplan
le jaar aardappelen
2e jaar granen
3e jaar suikerbieten
4e jaar granen
x) Onder granen hier bedoeld tarwe of haver;
gerst vraagt 70 kg P2O5 per ha by fosfaattoe
stand „goed". Blijft de toeslag beperkt tot 40
kg P2O5, dan kan aan zomergerst na bieten of
aardappelen nog wat fosfaat worden gegeven
in de vorm van een N-P-mengmeststof.
Op kalkarme gronden met een minder goede ont
watering en struktuur kan vaak niet vroeg wor
den gezaaid. Voor een vlotte beginontwikkeling die
zeer gewenst is, kan een verse fosfaatgift op zijn
plaats zijn. Mede omdat dit soort gronden nogal
fosfaat
kali
fosfaat
kali
90
230
130
250
40
20
0
0
70
80
110
100
40
20
0
0
(Vervolg van pag. 18.)
Proeven en ook praktijkervaringen hebben duidelijk
aangetoond dat zo vroeg mogelijk gezaaid moet worden.
De invloed van de zaaitijd op de slagingskans is opval
lend groot. Luzerne gezaaid tegelijk met gerst, slaagt vrij
wel altijd. De kans dat de ondervrucht te hoog in het
gewas groeit is dan aanwezig. Bovendien past zo'n vroege
zaai minder goed in het schema van de chemische on-
kruidbestrijding. In dit verband geldt als de meest prak
tische en tegelijk ook als uiterste zaaitijd, het 3e tot 4e
bladstadium. Als streefdatum voor inzaai onder winter
tarwe kan van half maart tot uiterlijk half april worden
aangehouden.
BEMESTING HOOFDGEM AS, WEL OF GEEN CCC
(CVCOCEL) BESPUITING
Het is niet mogelijk aan te geven hoeveel stikstof per
ha gestrooid moet worden. Daar echter het streven van
de ondernemer gericht moet zijn op een zo goed mogelijk
gewas luzerne, is het gewenst te streven naar een zo
danige zwaarte van de dekvrucht, dat er ook voor de
ondervrucht luzerne voldoende levenskansen overblijven.
Dit zal in veel gevallen betekenen, dat bij inzaai onder
gerst de stikstofgift kleiner dan normaal zal moeten zijn
om in elk geval legering te voorkomen. Bij wintertarwe
ligt het eenvoudiger en kan het advies als volgt luiden:
Een normale stikstofgift en een bespuiting met CCC. De
boeveelheid CCC kan daarbij afgestemd worden op de
ontwikkeling van de tarwe (2-4 liter per ha in stadium 5
t/m 7. In elk geval geen extra stikstof onder het motto"
CCC zal het zonodig wel korrigeren.
CHEMISCHE ONKRUID- EN INSEKTEN-
BESTRIJ DING
Wintertarwe: om de luzerne vroeg te kunnen zaaien is
het gewenst zo spoedig mogelijk na de winter, als de
grond en het weer het toelaten, te spuiten met DNOC.
Na 5 k 7 dagen kan dan de luzerne gezaaid worden.
Vroeg gezaaide en goed ontwikkelde luzerne die behoor
lijk wordt beschermd door de dekvrucht, verdraagt goed
een MCPA-bespuiting. Vaak wordt de MCPA-behande-
ling te vroeg uitgevoerd.
Spuiten met sterkere groeistoffen en of mengsels is uit
gesloten.
Verder is het vanzelfsprekend verkeerd om percelen
met veel wortel- en andere moeilijk te bestrijden onkrui
den voor inzaai van luzerne te bestemmen.
Zomergerst: in principe gelijk als bij wintertarwe, t.w.:
zo vroeg mogelijk, dus in het 2 3 bladstadium, be
sluiten met DNOC
na 5 k 7 dagen kan luzerne gezaaid worden
eventueel later een MCPA-behandeling tegen distels.
Insek ten bestrijding: in veel gevallen zal een bestrijding
van de bladrandkever in de stoppel noodzakelijk zijn. Dit
kan door een bespuiting met V/% liter/kg DDT per ha*
eens een vrij hoog yzergehalte heeft, komt het bo
demfosfaat niet gemakkelijk ter beschikking van
de jonge planten. Een voldoende diepe ontwatering
dient echter voorop gesteld te worden.
TIJD VAN AANWENDING
Het meest eenvoudig is het om de meststoffen
in het voorjaar kort voor het zaaien of poten te
geven. By het gebruik van enkelvoudige meststof
fen kan nog een zekere spreiding worden toegepast
door fosfaat en kali vroeg te strooien. Met stik-
stofhoudende mengmeststoffen kan men in dit op
zicht minder ver gaan en komt men dichter by
de zaai- en pootdatum. Maar grote hoeveelheden
meststof die in één keer kort voor het zaaien of
poten zijn gestrooid, kunnen hoge zoutkoncentra-
ties ifi de grond veroorzaken. Voor bieteplantjes
en aardappelen kan dit schadelijk zijn, zodat groei
remming optreedt. Vooral in een periode met wei
nig neerslag en een flinke verdamping is de kans
op schade aanwezig. Op lichte zavelgronden met
een laag humusgehalte kan vrij snel groeiremming
optreden. In dit opzicht doet het wellicht wat
vreemd aan, dat eerder in dit artikel is gesproken
over toeslagen van fosfaat en kali voor aardappe
len en bieten. Hierdoor wordt de hoeveelheid dus
nog vergroot.
Nu zullen we deze zaken niet moeten verwar
ren. Aan de ene kant willen we door bemesting
een zo hoog mogelijk rendement bereiken, zeker
bij bieten en aardappelen. Aan de andere kant kan
dit mogelijk in het gedrang komen door teveel van
het goede op een moment dat het jonge gewas dit
niet kan verdragen. De eventuele schade door
groeiremming zal voorkomen moeten worden door
verandering in de tijd van aanwending of sprei
ding van de giften.
Bekend is, dat vooral stikstof en kali oorzaak
kunnen zijn van groeiremming, zeker als de kali
chloorhoudend is. Door alle fosfaat en kali vroeg
te geven kan dus al wat gewonnen zijn. Maar wan
neer dan alle stikstof kort voor het zaaien of po
ten wordt gegeven is er nog kans op groeiremming.
Om zo min mogelyk risiko te lopen moet in elk
geval worden vermeden, dat alle kunstmest direkt
voor het zaaien of poten wordt gestrooid. Indien
de grond dit toelaat, kan aanwending 24 weken
voor het zaaien of poten gunstig werken. Inwer
ken zal dan meestal niet mogelyk zijn. By toepas
sing van mengmeststoffen met stikstof is enig N-
verlies dan niet uitgesloten. Op kalkryke gron
den door vervluchtiging en op alle gronden door
inspoeling naar diepere lagen als veel neerslag valt
na het strooien van de kunstmest.
Door deling van de stikstofgift kan dit risiko
verkleind worden. Fosfaat en kali dienen echter
voor het zaaien of poten gegeven te worden, zo
dat bij toepassing van een N-P-K-meststof dan een
samenstelling met naar verhouding minder stik
stof nodig is. Later kan dan met kalkammon- of
kalksalpeter de stikstof aangevuld worden. Voor
bieten is dit bij of na het opéénzetten en voor
aardappelen als ze een paar weken boven staan.
SAMENVATTING
De hoeveelheid meststoffen voor een bepaald ge
was moet zodanig zijn vastgesteld, dat men er over
het totale bouwplan gezien het hoogste rendement
van kan verwachten. Dit kan aanleiding zijn om
een ander bemestingsbeleid te gaan volgen. De sa
menstelling van het bouwplan is hierbij maat
gevend. Toeslagen van fosfaat en kali voor de duur
dere gewassen, hoeft niet te betekenen dat de risi-
ko's van hoge zoutkoncentraties toenemen. Wil men
op dit punt geen of minder risko nemen, dan zal
dit veel meer in de tijd en wijze van aanwending
gezocht moeten worden.
OOGSTEN VAN DE DEKVRUCHT (KORREL/STRO)
De moderne oogsttechniek gaat veelal gepaard met veel
sporen (maaidorser wagen 4- pers). De grootste vijan
den van luzerne zijn wateroverlast en sporen. Alles zal er
op gericht moeten zijn om de schade van sporen zoveel
mogelijk te voorkomen. (Zie verder eerder aangehaalde
publikatie „Landbouwaktualiteiten 1967").
SAMENVATTING
De stand en ontwikkeling van de luzerne laat gemiü-
middeld te wensen over.
Inzaai, zonder dekvrucht, voorjaar 1969 zal in een
aantal gevallen noodzakelijk zijn.
Mogelijkheid van inzaai zonder dekvrucht zijn ö.a.:
a. luzerne (monokuituur)
b. luzerne alexandrijnse klaver
c. luzerne wikken
d. rode klaver Italiaans raaigras.
Luzerne vraagt een bemesting met kali en fosfaat.
Het mengsel rode klaver Italiaans raaigras boven
dien een N gift van cirka 60 kg per ha bij het in
zaaien en eenzelfde gift direkt na het oogsten van
elke snede.
- Om de onkruidontwikkeling tegen te gaan is een snelle
grondbedekking belangrijk; o.a. te verwezenlijken
door gemengde teelt.
Chemische onkruidbestrijding biedt vooralsnog be
perkte mogelijkheden.
Luzerne onder dekvrucht zo vroeg mogelijk inzaaien.
De dekvrucht onder droge omstandigheden oogsten,
het stro zo snel mogelijk verwijderen of bij bakseleo
gelijkmatig over bet veld verdelen.