Wel of niet voorkiemen?
Ontwikkelingen in gebruik
suikerbietenzaad
9
Ir. J. A, HOENDERKEN
R.L.V.D. - Goes
WAT is een goede voorgekiemde aardappel?
Hieronder dient te worden verstaan een poter
die gepoot kan worden zonder dat de kiemen afbre
ken of beschadigd worden. Hier echter komen de
moeilijkheden met de huidige techniek van aard-
appelpoten te voorschijn.
Vooropgesteld dient te worden, dat de heden
daagse volautomatische pootmachines zeer goed ge
schikt zijn om aardappels zonder handwerk op
regelmatige afstanden in de rij neer te leggen. Deze
machines bekommeren zich echter totaal niet om
de kiemen. Sterker nog: de kwaliteit van het werk
als ook de kwantiteit wordt vaak verminderd door
aardappelen met lange kiemen. Dit betekent geen
yeroordeling van aardappels, die bij het voorkie
men lange spruiten hebben gekregen. Er is wel te
stellen dat poters met lange kiemen en een vol
automatische pootmachine twee dingen zijn, die
niet of zeer slecht bij elkaar passen.
Lange kiemen kunnen echter in bepaalde om
standigheden gewenst worden. Met name kan dit
gewenst worden als het eind van het groeiseizoen
door de kalender wordt bepaald (primeurteelt, po
terteelt). Deze gewassen moeten een vlotte start
hebben om reeds vroeg een opbrengst te geven.
Wil men de voorsprong, die wordt verkregen door
het op deze wijze voorkiemen behouden, dan zullen
de aardappelen met de hand moeten worden gezet.
De methode, waarbij gepoot wordt met een poot-
lorrie of halfautomatische pootmachine, geeft meer
kans op kiembeschadiging, maar is nog zeer goed
bruikbaar.
4
VOOR de teelt van konsumptie-aardappelen raakt
het poten de halfautomatische pootmachine
steeds meer in onbruik. Men is voor het merendeel
overgestapt op de volautomatische machines. Zoal?
reeds is opgemerkt, impliceert dit het niet meer
kunnen gebruiken van poters met lange kiemen. Bij
gebruik van deze werktuigen, dient onder goed
voorgekiemd pootgoed dan ook iets anders te wor
den verstaan en wel: aardappels met korte en ste
vige kiemen. Dergelijke poters zijn te verkrijgen.
Het vraagt echter tijd en kennis om de aardappels
zo te krijgen.
Alvorens hier wat nader op in te gaan, eerst en
kele algemene opmerkingen: Nadat een poter is ge
rooid, blijft deze voorlopig in kiemrust. Hoe lang dit
duurt hangt af van verschillende faktoren. Een fak-
tor, die hierin sterk meespeelt is de bewaartempe-
ratuur. Nadat deze periode achter de rug is, ver
keert de poter in de periode van topdominatie. De
Om de spruitvormlng te remmen verdient het aanbeveling de deuren als het niet
vriest, dag en nacht open te laten.
poter heeft dan de neiging één enkele spruit te gaan
vormen.
Het vormen van deze topspruit kan worden ver
hinderd door de aardappel tijdens deze periode koud
te bewaren. Is men er niet in geslaagd de neiging te
onderdrukken en men wordt gekonfronteerd met
aardappelen, waarvan één oog een kiem heeft ge
vormd, dan zal deze kiem moeten worden verwij
derd door overstorten. Doet men dit niet en blijft de
kiem kort, dan is de kans groot, dat deze aardappel
met een onbeschadigde kiem wordt gepoot. Meestal
is het resultaat in het veld dan een gewas met veel
één- of tweestengelige planten. Bij de huidige poot-
afstanden komt men dan beslist niet aan 18 a 22
stengels/m2.
Wordt die ene kiem lang, dan zal deze bij het po
ten zeer waarschijnlijk zwaar worden beschadigd
of afbreken. Er zullen dan andere ogen moeten
uitlopen in de nog koude grond, zodat men hier wel
kan stellen, dat het voorkiemen zinloos is geweest
en dat de verwachte voorsprong heeft geresulteerd
in een kleine achterstand.
IS het gelukt de periode van topdominatie goed
door te komen en konstateert u dat van de poter
3 a 5 ogen aktief worden, dan is de start goed. Doch
men is er nog niet. Als de kiemen goed zichtbaar zijn,
dan moet de lengtegroei van de kiem worden ge
remd. Dit kan door de aardappelen in het licht te
brengen en de temperatuur laag te houden. Dit
laatste zal in glazen bewaarplaatsen mogelijk wat
moeilijker gaan dan in een cel. Door echter te ven
tileren (deuren open) kan meer bereikt worden dan
velen denken. In de cellen zullen vele lichtpunten
moeten worden aangebracht, om de kiemstrekking
tegen te gaan. Van de vloer tot de bovenste kiembak
is per 5 a 6 m2 een staande TL-verlichting nodig.
Een andere mogelijkheid is uiteraard de aardappels
uit de cel te halen en op een lichte, vorstvrije plaat»
neer te zetten.
Hetgeen gesteld is, geldt voor aardappels be
waard in kiembakjes. Nog even het volgende: in
glazen bewaarplaatsen zal in het voorjaar de tem
peratuur voldoende oplopen, om de kieming op
gang te brengen. In de cellen zal men de koeling
moeten onderbreken en een warmtestoot moeten
geven. Een warmtestoot bestaat uit het toedienen
van warme lucht 12° C) gedurende ongeveer
7 a 10 dagen. Omtrent het tijdstip van toedienen
van deze warmtestoot kan nog het volgende worden
opgemerkt. Een vroege toediening (eind januari
begin februari) vereist meer zorg aan de aardappels,
daar déze nog een hele tijd in een geaktiveerde toe
stand moeten worden bewaard. Naast toedienen
van licht dient ook ruim geventileerd te worden,
om korte en stevige kiemen te krijgen. Een late toe
diening (10 a 12 dagen voor het poten) heeft alleen
tot gevolg dat de ogen „wakker" worden. De moei
lijkheid bij deze methode is echter het bepalen van
het juiste tijdstip. Bij te lang worden van de periode
zullen ook maatregelen moeten worden genomen
om de kiemen niet te lang en te slap Te laten wor
den.
J\E meeste poters worden in Zeeland in het voor-
jaar in zakken afgeleverd. Wat kan er dan
worden gedaan en wat dient men beslist te doen?
Uiteraard kan men besluiten helemaal niets te
doen. Dit is echter minder juist. Daarover later
echter meer.
Men kan ook nog trachten goed voorgekiemd
pootgoed te verkrijgen. De beste methode daarvoor
is de aardappelen bij de ontvangst direkt overstor
ten in bakjes en deze dan dezelfde fasen laten door
lopen als bij de aardappelen die permanent in bak
jes zijn bewaard.
(Slot)
Ir. J. JORRITSMA
I.L.R. - Bergen op Zoom
WAT de éénkiemigheid betreft bestaan er ver
schillen
voor zaad van diploïde rassen (alleen KWE) minstens
58
voor zaad van polyploïde rassen minstens 63
Zowel wat de kiemkracht als vooral wat de één
kiemigheid betreft, liggen de werkelijke percentages
vaak beduidend hoger.
In 1968 werd het eerste en tot nu toe enige ras
waarvan het zaad van nature (genetisch) éénkiemig
is in de Rassenlijst opgenomen.
Voor dit zaadtype is de minimumeis van éénkie
migheid 90 Het is echter plat van vorm en daar
door in naakte toestand moeilijk goed te verdelen.
Daarom is dit zaad sterk overwegend ingehuld en
als pillenzaad geleverd.
Ook van de gewone rassen is wat meer dan voor
heen zaad in pilvorm gebruikt. Voor dit zaad gelden
echter (nog) geen bijzondere normen van kiemkracht
en éénkiemigheid. Weliswaar is met name de één
kiemigheid van dit pillenzaad in het verleden soms
hoog geweest. Gezien de geldende minimumeisen
van 58 en 63 mag men daar echter niet zonder
meer op rekenen. Hetzelfde geldt voor de kiemkracht.
Het is dan ook beslist niet zo dat men dit zaad ver
antwoord wijder zou kunnen zaaien dan gewoon
naakt precisiezaad.
De voordelen van pillenzaad zijn
1. Een wat betere en vooral gemakkelijkere ver
deling en een nauwkeuriger dosering.
2. Een goede zichtbaarheid door de vaak felle kleur
van het omhulsel, waardoor kontrole op het zaai
en en vooral op de zaaidiepte gemakkelijk is.
De bezwaren zijn
1. De vaak wat trage opkomst, wellicht te verbete
ren door wat dieper te zaaien.
2. Het waarschijnlijk onvoldoende beschermd zijn
door het in het omhulsel verwerkte insekticide,
waardoor een grondbehandeling nodig wordt wan
neer onder verdachte omstandigheden of dun
wordt gezaaid.
3. De hoge prijs.
Er zijn zeker tien verschillende inhulprocedé's. In
1968 werden in ons land reeds zes verschillende
typen ingehuld zaad uitgezaaid.
Het is vrijwel onmogelijk om het beste procédé
aan te wijzen. Ook de wijze waarop het procédé uit
gevoerd wordt, de aard van het ingehulde materiaal
en de omstandigheden waaronder de ingehulde zaden
te kiemen worden gelegd, spelen een rol.
Het blijft derhalve nog een met onzekerheden om
ringde zaak.
J^AAKT genetisch éénkiemig zaad en pillenzaad
gedragen zich wat de vereaaibaarheid betreft
vaak anders dan het gewone naakte precisiezaad. De
verzaaibaarheid is dan ook niet altijd via een een
voudige zeefproef vast te stellen. Daarom is er op
ons Instituut een speciale akoestisch-elektronische
zaadtestapparatuur gebouwd.
Aangeboden monsters zaad worden met de drie
voornaamste precisiezaaimachines, uitgerust met C-
verdeelapparatuur, verzaaid. Het zaaibeeld wordt
elektronisch vastgelegd. De resultaten wijzen uit of
het onderzochte zaad met C-apparatuur verzaaid kan
worden. Dit is belangrijk omdat de Nederlandse zaai-
machines allemaal bijna uitsluitend met deze appa
ratuur zijn uitgerust. Het zaad is daarmee dus niet
meer aan bepaalde afmetingen gebonden, maar wordt
zonder meer aangeduid als C-zaad.
Een aspekt dat in dit verband ook vermeld mag
worden is dat in 1969 voor het eerst het precisiezaad
niet meer in gewichteenheden zal worden geleverd,
maar in standaardeenheden van een bepaald aantal.
In de eerste plaats zaait een precisiezaairnachine
niet een bepaald gewicht, maar een bepaald aantal
korrels per ha. In de tweede plaats is, sinds het aan
de markt komen van naakt genetisch éénkiemig zaad
en diverse soorten pillenzaad, de variatie In aantal
korrels per kg zo groot geworden dat overgang naar
het aantallen sy&mm voor de hand lag. Het zal
wellicht even wat inspanning en wat tijd kosten om
aan het nieuwe systeem te wennen, maar daarna zal
het zeker bevallen
gJELANGRIJK, met name wanneer er dun gezaaid
wordt, is een goede, snelle regelmatige veld
opkomst. Daarop zijn behalve het zaad ook de op
komstomstandigheden van invloed. Verbeteringen zijn
slechts zeer ten dele van de kant van het zaad te
verwachten. De producenten hebben op aandringen
van de Zaadkommissie van de Nederlandse Suiker
industrie toegezegd bijzondere aandacht te zullen
besteden aan de verhoging van de kiemkracht (veld-,
opkomst?) van het zaad boven de minimumnorm.
Middelen ter verbetering van de veldopkomst en
methoden voor de kontrole daarop zijn zeer gezocht
maar niet bekend. Wanneer dit wel het geval was
zou de betrokkene die middelen beslist wel toepassen
in het kader van de konkurrentie. Dit zou onder de
huidige omstandigheden bepaald aantrekkelijk zijn.
Misschien is er een mogelijkheid gelegen in het van
nature éénkiemig zaad dat geen sterke behandelingen
ter verhoging van de éénkiemigheid behoeft te onder
gaan.
Deze behandelingen zijn echter beslist niet alleen
bepalend voor de kiemkracht. Ook de teelt in andere
landen met (soms gunstiger klimaat voor de afrij
ping zou iets kunnen bijdragen tot de verhoging en
de stabiliteit van de kiemkracht/veldopkomst. Het
gaat er echter niet om dat men zo nu en dan eens
een partijtje hoogwaardig zaad kan leveren, maar
wei dat men jaar op jaar voldoende zaad van die
kwaliteit kan leveren.
Het is duidelijk dat het kopen van gegarandeerd
goed opkomend zaad de eenvoudigste weg zou zijn.
Dit is echter niet mogelijk en het lijkt er ook niet
op dat dit binnen afzienbare tijd mogelijk zal worden
De teler (loonwerker) kan zelf ook in belangrijke
mate tot een goede veldopkomst bijdragen, o.a. door:
1. te zorgen voor een goed zaaibed,
2. vooral niet te ondiep te zaaien, zodat het zaad
goed gedekt ligt en in de buurt van het vocht
terecht komt,
3. de jonge kierpplant te beschermen tegen zout-
schade (hoge bemestingen en rollen!) en vreterij.