DE SUIKERBIET Studiedag van zaad tot en met suiker (ID Mogelijkheden van zaaien op eindafstand en machinaal zaaien s KONKLU SIES 1. Indien in de verzorgingsperiode op het bedrijf voldoende arbeidsuren beschik baar zijn, is dunnen in handwerk nog steeds de meest rendabele methode. Moet echter speciaal voor het bietendun nen gedurende het gehele jaar één extra arbeidskracht worden aangehouden, dan verdient een arbeidsextensieve teeltwijze de voorkeur. 2. Zaaien op eindafstand is mogelijk, mits men verzekerd is van een goede veld- opkomst. Dan nog bestaat een reële kans op een opbrengstderving van 13 ton/ha. Op gronden met een minder goede of wisselvallige veldopkomst verdient deze methode m.i. geen aanbeveling, aange zien deze veel te riskant is; bij een min der goede tot slechte opkomst moet op een opbrengstderving van 510 ton/ha worden gerekend. Wordt zaaien op eind afstand toegepast dan is 1213 cm zaai- afstand te prefereren boven 15 cm of meer. 3. Volledig machinaal dunnen is 'n veel be trouwbaarder methode gebleken, waarbij men veel minder afhankelijk is van de veldopkomst. Wel moet ook hierbij in vele gevallen gerekend worden op een opbrengstderving van 13 ton/ha. Uit een oogpunt van bedrijfszekerheid ver dient deze methode de voorkeur boven zaaien op eindafstand. De machinale dun- bewerking als zodanig dient evenwel nauwgezet te worden uitgevoerd. 4. Het is te verwachten dat in de nabije toekomst naast elkaar zullen voorkomen: zaaien op eindafstand; machinaal dunnen met blinde dunners en machinaal dunnen met gekomman- deerde dunners. Reeds nu is deze tendens duidelijk aan wezig. Zo waren in 1968 voor de Zeeuwse Eilanden de aldus bewerkte oppervlak ten: zaaien op eindafstand ca. 77 ha; blind dunnen ca. 165 ha en gekommandeerd dunnen ca. 60 ha. TOEGESPITST op zaaien op eindafstand en vol- ledig machinaal dunnen besprak ir. M. A. van der Beek de mogelijkheden van zaaien op eind afstand en machinaal dunnen. Tussenvormen, zoals gedeeltelijk machinaal dunnen gevolgd door aan vullend of korrigerend handwerk, liet hij buiten beschouwing. Van de begrippen machinaal dunnen en zaaien op eindafstand gaf hij de volgende om schrijving: Zaaien op eindafstand: Een zaaiafstand ca. 12 cm, waarbij iedere korrektie van het gewas ach terwege wordt gelaten. Machinaal dunnen: Uitgaande van een zaaiaf stand van ca. 7 cm het gewas uitsluitend machinaal terugdunnen tot een gewenste eindstand, zonder aanvullend of korrigerend handwerk. Doe! van beide methoden: Het telen van sui kerbieten met een minimum aan handwerk bij de verzorging van het gewas. Het handwerk beper ken tot het één maal verwijderen van het (wei nige) onkruid. De realisering van het gestelde doel hangt in de eerste plaats af van de faktor onkruid. Weinig onkruid is een eerste voorwaarde. Bij veel onkruid heeft zaaien op eindafstand geen enkele zin (60—70 m.u./ha), terwijl machinaal dunnen, hoe wel iets beter, dan toch ook niet tot het gewenste resultaat leidt (40 m.u. per ha). Ten tweede moet uit een oogpunt van de op brengst gestreefd worden naar een gewenst aan tal plantplaatsen pr ha. Hierbij gaat het niet om een bepaald, gefixeerd aantal, doch om een trajekt van acceptabele aantallen plantplaatsen. Gedacht kan hierbij worden aan een trajekt van 1012 bbd (4048 plantplaatsen per 10 m). In het volgende worden de mogelijkheden van beide methoden nader nagegaan, ondermeer aan de hand van de resultaten van praktijkproeven, die de laatste vier jaren hebben gelegen in de konsulentschappen Goes, Barendrecht en Axel. Voor wat betreft de machinaal en hand ge dunde objecten is bij deze proeven uitgegaan van een zaaiafstand van ca. 7 cm, terwijl het mecha nisch dunnen zelf is uitgevoerd met slingerdun- ners. Bij het zaaien op eindafstand is gewerkt met twee zaaiafstanden te weten 12.5 en 15.0 cm. Enkele facetten van beide methoden en onderzoekresultaten: 1. Een theoretische benadering laat de grote in vloed zien op de beginstand of reële opkomst van zowel de zaaiafstand als de veldopkomst: een vergroting van de zaaiafstand en een lagere veldopkomst doen de beginstand duidelijk af nemen. 2. Volgens de resultaten van een landelijke voor jaarsenquête in 1967 bleek tussen zaaiafstand en de werkelijke opkomst nauwelijks verband te bestaan onder invloed van de wisselvallige faktor: veldopkomst. De veldopkomst varieert in de praktijk van 30—70 en wordt beïnvloed door vele faktoren, o.a. grond, struktuur, het weer, het zaad e.d. Vele van deze faktoren hebben we niet of nauwelijks in de hand, S- Aangezien de volgorde van de wel en niet kie mende kluwens in de rij geheel willekeurig is, kan reeds op grond van zuiver theoretische overwegingen worden aangetoond dat bij zaaien op eindafstand een zekere onregelmatigheid in de verdeling van de plantplaatsen in de rij móét optreden. Als maat voor de onregelmatigheid kan by voorbeeld worden genomen het aan- tal gaten groter dan 60 cm. Naarmate de zaai afstand groter en de veldopkomst geringer is, neemt het aantal van deze gaten sterk toe. 4. Bij de proeven kwam een duidelijk negatief verband naar voren. Enkele cijfers: bij 22 bbd ca. 400 gaten per ha oplopend tot ca. 2000 gaten per ha bij 16 bbd. Relatie bij de beginstand tussen aantallen plant plaatsen en gaten groter dan 60 cm bij 6.7 cm zaaiafstand. 5. Bij de eindstand blijkt een zeer duidelijke negatieve samenhang tussen het aantal ver kregen plantplaatsen en de aantallen gaten gro ter dan 60 cm. Aan deze samenhang is niet te ontkomen. Bij machinaal dunnen zijn de vol gende aantallen gaten gevonden: bij terugdun nen tot 12 en 10 bbd respectievelijk ca. 2400 en 4000 gaten groter dan 60 cm per ha. Soort gelijke aantallen worden gevonden bij zaaien op eindafstand, evenwel neemt hierbij het aan tal sterk toe indien de opkomst te wensen over laat. Gelet op dit aantal gaten is een zaaiafstand van 15.0 cm gunstiger dan 12.5 cm indien de op komst goed is (niet lager dan ca. 9 bbd), bij een minder goede opkomst neemt heit aantal echter sterker toe t.g.v. een lager aantal bbd dan bij 12.5 cm. Een direkte relatie tussen de aantallen gaten groter dan 60 cm en de opbrengst mag niet worden verondersteld. Dit ter voorkoming van het trekken van onjuiste konklusies. 6. De gemiddelde wortelopbrengsten van de proe ven in de periode 1965'68 (vierjarig gemid delde) zijn, op basis van wiskundige verwer king: wortel- verschil t.o.v. Objekt opbrengst handwerk ton/ha in ton/ha Handdunnen, zaaiafstand 6.7 cm 54.0 Machinaal dunnen, zaaiafstand 6.7 cm 52.3 1.7 Zaaien op eindafstand. zaaiafstand 12.5 cm 51.6 2.4 Zaaien op eindafstand. zaaiafstand 15.0 cm 48.7 5.3 Handwerk gaf nagenoeg altijd de hoogste op brengst. Onder invloed van machinaal dunnen was de opbrengstderving van jaar tot jaar vrij konstant en lag, globaal, meestal in de orde van grootte van 13 ton/ha. Bij zaaien op eindaf stand is de opbrengstderving veel wisselvalli ger gebleken. Bij een goede opkomst bleek de opbrengstderving in dezelfde orde van grootte te liggen als bij machinaal dunnen. Een min der goede opkomst doet echter de opbrengst derving aanzienlijk toenemen, bij 15 cm zaai afstand is dit zelfs zeer uitgesproken het geval (tot 10 ton/ha). Hieruit blijkt dus dat bij zaaien op eindafstand niet alleen de opkomst, maar ook de wortelopbrengst in hoge mate wordt beïnvloed door de wisselvallige, maar sterk overheersende, faktor veldopkomst. Voorts is gebleken dat een hol gewas t.g.v. een forsere ontwikkeling van de individuele plan ten wel enigermate in staat is het verlies aan wortelopbrengst te kompenseren, doch dat is bij lange na niet voldoende om een tekort aan plantplaatsen te overbruggen. Dit dus in tegen stelling met een veel gehoorde mening in de praktijk. 7. Kwalitatieve aspekten van de beide werk wijzen. Omtrent dit vraagstuk geven de proeven slechts zijdelings informatie. Bovendien zijn de ver kregen tendensen niet steeds van eenzelfde strekking, samenhangende met het feit dat hier bij ook andere faktoren een rol spelen, die hier op wellicht een veel grotere invloed uitoefenen (ras, N-bemesting, rijpheid van het gewas en de kwaliteit van het kopwerk). Veel kleine bieten bij het rooien is ongewenst in verband met de grotere kans op aanhangend blad en een eventuele mindere verwerkingskwaliteit. Door bij machinaal dunnen uit te gaan van een niet te kleine zaaiafstand (ca. 7 cm) en zaad met een goede eenkiemigheid, lijken de problemen niet groot en de praktische bezwaren gering. Zaaien op eindafstand met een zaaiafstand van 15 cm is, bij een goede opkomst, uit een oog punt van de kwaliteit aantrekkelijk. Een min der goede en onregelmatige opkomst daaren tegen resulteert in een sterk ongelijkmatig ge was. Het zijn daarbij dan vooral de zeer grote bieten die extra koptarra leveren met daar naast soms ook grote rooiverliezen. Ondanks de dunmethode blijft naar het inzicht van ir. Van der Beek dan ook de kwaliteit van het kop- en rooi werk het belangrijkste. 8. Blinde en gekommandeerde dunners. Gekommandeerde of tastdunners (de aandui ding „denkende" dunners is onzin) hebben als belangrijkste voordeel dat ze een gewas doen ontstaan met wat minder te kleine onderlinge afstanden tussen de planten (minder „proppe- rig" gewas). Hiertegenover staan, in vergelij king met de blinde dunner, een aantal nadelen, o.a.: de relatief aanmerkelijk hogere prijs van deze machines; de geringere kapaciteit; de grotere gevoeligheid voor minder gun stige of afwijkende omstandigheden, zoals onkruid, kluitjes en vochtigheid; de noodzaak het land voor de dunbewerking te rollen. Van de verschillen in wortelopbrengst tussen de beide typen dunmachines moet men zich geen al te grote voorstelling maken. Bij proe ven van het I.R.S. in 1968 bleek 1 ton verschil ten gunste van de gekommandeerde dunners: by één onzer proeven in 1967 bestond een zelf de verschil, en bij een dergelijke proef in 1966 kwam 1 ton verschil naar voren ten gunste van de blinde dunner.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 8