„Welk fruitteeltbeleid
suikerbietenzaad: gegarandeerd bedrijfszeker
7
INLEIDING GEHOUDEN DOOR DE VOORZITTER DER ZLM
Ir. J. PRINS OP DE ZEEUWSE FRUITTEELTDAG TE GOES
OP 10 JANUARI J.L
|AT de magere jaren hun intrede hebben gedaan
in de fruitteeltsector, is een stelling, die zeker
in deze vergadering geen nader bewijs behoeft. U
ervaart het aan den lijve. Voor diegene, die als be
langstellende van de fruitteeltproblematiek kennis
neemt, kan het nog interessant zijn te wijzen op het
feit, dat de laatste jaren een groot- en toenemend
percentage van de fruitbedrijven, in 1965 was dit
65%, in 1966 35% en in 1967 80% der bedrijven,
verlies opleverden. Het perspectief voor de periode
die voor ons ligt de komende vier a vijf jaar is
door diverse deskundigen als een zware periode ge
kenschetst ziet er niet rooskleurig uit. De in de
laatste vier jaar in de E.E.G. aangeplante boomgaar
den zullen dan producten gaan opleveren. Met name
appels, en die zijn er nu al te veel. De prijs zal dan
ook onder grote druk staan.
De vraag klemt: hoe deze periode door te komen?
Zijn de goede jaren voldoende geweest; liggen onze
korenschuren in overdrachtelijke zin zoals in
het Bijbelverhaal vol met die middelen, die ons de
magere jaren door kunnen helpen?
Ik geloof, dat de fruitteelt het eerste ernstige voor
beeld zal worden van een onvoldoende ondernemers
klimaat voor het kleine zelfstandige bedrijf in de
achter ons liggende jaren, met name ten aanzien van
Ik,; fiscale aspect. De belastingvrije reserve in die
goede periode zou namelijk van zeer veel betekenis
geweest zijn voor nu. De financiële spankracht van
de jonge bedrijven is een apart en vaak nog groter
probleem, dat des te ernstiger is omdat het zeker hier
om moderne en efficiënte bedrijven gaat.
'T'EKENEND voor de situatie in onze fruitteeltsector
die ik met deze zinnen globaal heb aangeduid is,
dat het hier vanmiddag niet gaat om snoeiproblemen of
onderstammen, maar dat het een vergadering is, georga
niseerd gezamenlijk met de standsorganisaties. Ik geloof,
dat deze vergadering een goede gelegenheid is om een
overzicht te geven van datgene, wat in de afgelopen
periode in de organisaties en het Landbouwschap aan de
orde is geweest en besproken is.
Ik vlei mij met de hoop er nog enige persoonlijke
gedachten aan te kunnen toevoegen, gedachten geënt op
ervaringen in andere sectoren of opgedaan in gesprekken
met telers en met indirect betrokkenen, zowel in ons
eigen gebied als daarbuiten.
F)E vraag die we vanmiddag behandelen „Welk Fruit-
teeltbeleid?", zou misschien de indruk kunnen
wekken, dat het tot nog toe aan een begeleiding van de
fruitteelt heeft ontbroken en dat noodzakelijke maat
regelen in het verleden zijn uitgebleven.
Voor wie het allemaal nog eens nagaat en het beleid
plaatst tegenover de problematiek van die achter ons
i liggende jaren, zal deze indruk toch niet willen en kunnen
wekken. Aan onderwijs, onderzoek en voorlichting is alle
aandacht besteed. Het beleid van het bedrijfsleven zelf,
juist in de tuinbouwsector altijd een sterk punt zoals
bijvoorbeeld de ontwikkeling van vaktechnische kennis, de
afzet en minimum prijsregeling moet vermoedelijk wel
in de eerste plaats worden genoemd, maar ook dit beleid
werd vaak ondersteund door publiekrechtelijke maat
regelen. Ook op het terrein der financiering stonden en
staan voor de fruitteelt de wegen als voor iedere onder
nemer in onze agrarische sector open. Belangrijker even
wel dan het verleden ten aanzien van de beleidsaspecten
te wegen is het om het huidige beleid zowel van overheid
als van bedrijfsleven te toetsen aan de huidige en toe
komstige situatie en naar wijziging en aanvulling te
streven.
UEN der belangrijkste aspecten van het beleid der
•Ej laatste tijd is de interventieregeling. Wij kunnen
bij deze maatregel, die van E.E.G.-afkomst is, kort zijn.
De oordeelsvorming hierover heeft in brede kring plaats
gevonden en wij sluiten ons aan bij het duidelijk algemene
standpunt binnen de kring van het bedrijfsleven, namelijk
dat dit beleidsinstrument geen juiste werking heeft gehad.
Van de achtergronden die tot dit oordeel leidden, hoef
ik vermoedelijk geen uitgebreide opsomming te geven. We
willen noemen het feit dat de interventie niet door alle
landen werd toegepast. Wat ernstiger was, de regeling
met name de hoogte der interventieprijs was ver
schillend. De interventie strekte zich voorts uit tot alle
rassen en betekende met name in landen, die zich bij
normale verkoop voor hoge vervoerskosten zien geplaatst,
een meevaller. De marge tussen interventieprijs en kost
prijs ligt immers, gezien hun lagere kostprijs, voor de
Italianen het gunstigt. Maar bij normale afzet en dat
is toch de concurrentieverhouding waar het om gaat
komt daarbij de post vervoerskosten. Deze kosten worden
bij interventie niet gemaakt.
Kortom het systeem werkt concurrentievervalsend. Het
was bovendien hier en daar in Europa eerder productie-
stimulerend dan marktsanerend. Hoewel er uiteraard ook
wel een positief effect aan was toe te schrijven, over
wegen de negatieve opvattingen. Er zal nu in E.E.G.-
verband aan deze interventieregeling gesleuteld en gedok
terd worden. De eisen, waaraan een herziene regeling
moet voldoen, zijn inmiddels door het Nederlandse be
drijfsleven geformuleerd. De belangrijkste punten zijn ge
lijkheid in alle E.E.G.-landen, verlaging van het niveau en
beperking tot de belangrijkste rassen.
Het is niet verwonderlijk, dat na de ervaring met deze
interventie in het afgelopen jaar, met nog weer eens als
conclusie dat met een interventieregeling in de fruitteelt
geen inkomensbeleid gevoerd kan worden, er stemmen
opgaan, die de afschaffing van de interventieregeling be
pleiten. De redenering van deze groep is, dat indien
vraag, aanbod en kwaliteit de prijs bepalen, de mindere
kwaliteiten, met name ook in de overige landen, geen
stimulans van een interventieregeling moeten ontvangen,
maar zo snel mogelijk uit het aanbod moeten verdwijnen.
In de situatie van structurele overproductie, waarbij
van zeer groot belang is het ondereind zowel kwali
tatief gezien, als gelet op de bedrijfseconomisch onren
dabele bedrijven en inplanten eruit te krijgen, past een
Europese rooiregeling.
Ook over het belang hiervan bestaat in het Nederlandse
bedrijfsleven geen verschil van inzicht, terwijl ook een
doorvoering van dit standpunt op Europees niveau bij
voorbaat zeker niet moet worden uitgesloten.
Wanneer we de vraag „Welk Fruitteeltbeleid?", meer
toespitsen op de specifiek Nederlandse situatie en de om
standigheden in het Zuid-Westen, dan kan het toch niet
anders dan dat wij over de grenzen heen blijven kijken.
Wij leven immers in een E.E.G. Maar hoewel de markt
van tuinbouwproducten vrij is, betekent het niet dat daar
mede van een ware gemeenschap sprake is. De vrije
markt kan immers alleen maar op gelijkwaardige wijze
worden benut, de kansen zullen alleen dan maar gelijk
waardig zijn indien het ondernemersklimaat, het beleid
ten aanzien van de voorwaarden waaronder geproduceerd
en afgezet kan worden, gelijk zijn.
Zover zijn we nog lang niet en de natuurlijke concur-
rentieverschillen worden dan ook verdoezeld door com
penserende maatregelen, die nationale regeringen treffen.
1 ATEN we naast het belangrijke punt der belastin-
gen, dat we reeds noemden, nog maar eens een
enkel ander punt ter illustratie toevoegen. Het verschil in
overheidsbijdragen in de kosten der sociale voorziening
tussen de diverse E.E.G.-landen is in het nadeel van de
Nederlandse agrarische ondernemer. De prijsverschillen
van bestrijdingsmiddelen tussen Frankrijk, België en Ne
derland betekenen voor de Nederlandse fruitteler hoger®
kosten. En de subsidiëring op investeringen vindt ia
Duitsland, Frankrijk en Italië nog steeds voortgang. Z*
worden in Duitsland subsidies verstrekt voor rational!»
sering en verandering van productie, alsmede voor d#
bouw of verbetering van opslag en verwerkingsinstallaties,
P VENEENS geldt dit voor de kwaliteitscontroles
Deze subsidiepolitiek in de groente- en fruitsector
betreft alleen datgene wat op het programma van d®
Bondsregering slaat.
Een voorbeeld van wat in de deelstaten wordt gedaan
is Noord Rijn Westfalen, hier wordt voor leningen ter
verbetering van de rentabiliteit in de groente- en fruit
sector 3% subsidie op rente gegeven voor de duur van
vijf jaar.
Frankrijk geeft subsidies ter bevordering van de samen
werking in het productiestadium en oriëntatiepremies voor
opslag en verwerkingsinstallaties. In dit laatste kader werd
voor fruitstations 23 miljoen F.F. opgenomen in het over
heidsbudget en 15 miljoen F.F. voor verwerkingsbedrijven.
Wat men voor Nederland in deze opsomming eventueel
zou kunnen noemen is het Borgstellingsfonds.
Het vervoer mag in deze van weinig gemeenschappelijk
heid getuigende reeks evenmin ontbreken. Wij weten dat
de vervoerssubsidies voor de in de E.E.G. gereglementeer
de producten dus ook groenten en fruit niet meer
gegeven mogen worden. Maar wat maakt dit uit zo
vragen wij ons af indien de tarieven in de diverse
landen niet gelijk zijn op grond van subsidieregelingen
voor bijvoorbeeld de Spoorwegen.
Dat dit in Brussel niet onder landbouw maar onder het
directoraat „vervoer" valt, doet aan de ongelijkheid niets
af. Deze verschillen op grond van dan wat meer
indirecte subsidiëring zijn des te ernstiger, omdat écn der
natuurlijke voordelen van de Nederlandse fruitteelt de
centrale ligging en daarmede lage vervoerskosten zou
moeten zijn.
f)E uitbreiding van de inplant en de wijze waarop
deze inplant in verschillende landen tot stand is
gekomen, is evenzeer een doorn in het vlees, waarvan we
de pijn geducht voelen.
Indien de schuldvraag der huidige problematiek gesteld
zou kunnen worden, dan is de Nederlandse teler niet in
de beklaagdenbank te zetten. De heer Roosje heeft dit
met klem betoogd. Vooral zou ik willen stilstaan in dit
verband bij de wijze van ontwikkeling der fruitteelt in ons
land, namelijk geheel en al zelf opgebracht en gereali
seerd.
Voor zover mij bekend, is van de zijde van het georga
niseerde bedrijfsleven ook nooit om een kunstmatige
stimulering van de uitbreiding gevraagd. Verwijzing met
name naar de Franse overheidspolitiek met een duidelijke
stimulans door inplantsubsidies en de gevolgen hiervan
ten aanzien van het Europees areaal is in dit gezel
schap eigenlijk overbodig.
Behalve de directe gevolgen ten aanzien van de omvang
van het aanbod nu en in de komende jaren, is een indirect
gevolg van de gevoerde politiek, dat het kostprijsuitgangs
punt wat de Franse teler hierdoor verkreeg nu en
in de komende jaren nog door zal werken. Dat geldt
bijvoorbeeld voor de kapitaalsubsidie op nieuwe inplant
tot 30 a 40% die in Lanquedoc zijn gegeven. Deze wer
ken vandaag de dag nog door.
Een vraag die om beantwoording vraagt, wat op dit
moment een instelling als de „Credit Agricole' 'op dit
gebied doet?
We zijn er niet aëhter kunnen komen maar er zeker
niet gerust op. In Italië worden volgens opgaaf van de
Italiaanse overheid zelf nog steeds zij het in beperkte
mate inplantsubsidies gegeven.
TK geef deze opsomming niet om nu een ongenuan-
ceerd pleidooi voor een Nederlands subsidiebeleid
te beginnen. Niet alleen zou het gelet op de resultaten die
we nu zien van een onnatuurlijke stimulans zoals inplant
subsidies in andere landen onverantwoord zijn hiervoor te
pleiten. Het effect van dergelijke subsidiëringen ook ten
aanzien van investeringen, zou in de situatie waarin we
nu zitten wel eens gering kunnen zijn omdat de ontwik
kelingen in deze sectoren juist nu gering zullen zijn.
Een pleidooi in bovengenoemde richting zou dan voor
een groot deel een psychologische achtergrond hebben.
Ik meen dat wij een voor ons aangepast beleid nodig
hebben met zakelijke resultaten.
Ik geef deze opsomming wel omdat het nog steeds
nodig is te blijven wijzen op de aanzienlijke en ondanks
pogingen (ook geslaagde) om de zee van verschillen in
Brussel in te dammen te lang voortdurende verschillen
in onnatuurlijke concurrentieverhoudingen. Deze opsom
ming is nodig omdat in de huidige situatie deze onnatuur
lijke concurrentieverschillen doorwerken.
Het is voor ons een zaak van zeer verschillende orde
of men bij een redelijke winstmarge deze marge lager ziet
dan mogelijk zou zijn bij dezelfde maatregelen als in het
buitenland of dat zoals nu in de fruitteelt de strijd wordt
gevoerd om de kleinste verliescijfers. De Nederlandse
overheid zal, nu het hierom gaat, onnodige slachtoffers
en onnodige aantasting van de economische kracht van
het bedrijf moeten voorkomen.
V7 OOR de richting van het beleid ten aanzien van de
fruitteelt in de huidige situatie is één aspect nog
van groot belang. Men hoort immers wel de vraag
meestal nog wat tussen de regels door wat is de positie
ook nadat deze crisis is overwonnen van de Neder
landse fruitteelt ten opzichte van die in de andere landen.
De vraag wat is de positie van het hard fruit ten opzichte
van het zacht fruit uit de Zuidelijke gebieden in de E.E.G.
wordt er dan meestal aan toegevoegd.
Dit soort vragen duiden op een zekere twijfel. Een
twijfel, die vermoedelijk gevoed kan worden als men in
een situatie van overproductie zich blind staart op de
interventie en over het hoofd ziet welk kwantum zijn
normale weg naar de consument vindt.
(Zie verder volgende pagina)