CCC-proeven op wintertarwe '64-'68 17 SAMENVATTING EN CONCLUSIES De werkgroep voor het Technisch Onderzoek van de Rijkslandbouwkonsu- lenten in het zuidwestelijk kleigebied heeft in mededeling no. 15, verslagen Landbouwkundig Onderzoek, een samenvattend verslag van C.C.C.-proeven op wintertarwe in de jaren 1964 t/m 1968. Het onderzoek waren deels proeven, gelegen in het Zuidwestelijk Kleige bied. Anderzijds is een dankbaar gebruik gemaakt van de gegevens van het interprovinciale onderzoek, gekoördineerd door de heren ir. N. de Vos (P.A.W.I.B.S.) en A. de Jong (P.A.W.). Bovendien werden een aantal proef resultaten opgenomen van het onderzoek, uitgevoerd in 1968 door het I.B. te Groningen, waarvan ook deze proeven voor het merendeel een onderdeel vormden. De samensteller van het verslag is de heer R. F. van Waterschoot. Aan dit rapport ontlenen wij de samenvatting en de conclusies. Invloed van CCC op de stevigheid by verhoogde stikstofgift '120 N) met en zonder CCC. 10 geen legering 1964 1965 1968 Cleo 2.5 5.5 3.8 5 Manella 4.5 6.5 Cleo 7 10 5.6 9.9 Manella 5.2 7.6 Stella 1 1.5 Manella 7 10 Ibis 2 7 6 10 Flevina 7 8 Apollo 2.6 10 Gedeelde N-gift in vergelijking met verhoogde N-gift in één keer i.v.m. stevig heid van enkele rassen. 120 N Gedeeld 120 N Gedeeld Cleo 3.8 3.2 Manella 4.5 6 Cleo 5.6 5.6 Manella 5.2 5.5 Ibis 6 6 Verhoging van de stikstof tot 120 of meer kg per ha had in bovengenoemde jaren meestal sterke legering tot gevolg. CCC had in deze proeven in de meeste gevallen een gunstige werking, zodat de legering sterk verminderde of geheel werd voorkomen. Niet in alle gevallen vooral bij zware stikstofgiften zal men er op mogen rekenen dat CCC het gewas overeind houdt. De gedeelde stikstofgiften geven t.a.v. het voorkomen van legering niet veel zekerheid. Een belangrijke faktor, die uit genoemde cijfers niet is af te lezen, is verder het tijdstip, waarop de legering der tarwe gaat optreden. WANNEER CCC TOEPASSEN? Vaak worden hiervoor twee mogelijkheden aangegeven, n.l. een vroege of late toepassing. Onder een vroege toepassing wordt dan verstaan stadium 4 5 schaal Feekes, wat ongeveer met een gewaslengte van 15 a 20 cm overeenkomt. Een late toepassing is het stadium 6 7 schaal Feekes, dit is ongeveer bij een gewaslengte van 30 a 35 cm. In het overzicht van 1964 werd reeds omschreven welke verschillen er tussen beide toepassingen ontstaan in lengte en groei van de tarwestengel. Duidelijk is gebleken dat een vroege toepassing t.a.v. het voorkomen van legeren, zeker niet minder is dan een late toepassing. Het verdient zelfs aanbeveling zeker voor toepassing in de praktijk niet te wachten tot het stadium 6 a 7, maar te spuiten bij stadium 5. Enkele redenen voor deze voorkeur zijn een snelle groei van de tarwe in deze periode het gekombineerd spuiten met MCPA of MCPP een minder versterkt optreden van afrijpingsziekten. RASVERSCHILLEN t.o.v. CCC De reaktie van de rassen verschillen t.o.v. elkaar nogal en zijn niet elk jaar gelijk. Vermoedelijk spelen tijdstip van toepassing en de hoeveelheid CCC hierbij een rol. R. L. C. Schagen deed hierover twee jaar waarnemingen. Van een aantal rassen wordt de verkorting en de rangorde weergegeven. Rangorde 1964 Rangorde 1965 Felix 37 Tadorna 27 Felix 32 Flevina 27 Manella 33 Sylvia 24 Tadorna 31 Cleo 2t Flevina 29 Ibis 22 Sylvia 28 Ibis 24 Cleo 28 Apollo 16 Manella 27 Apollo IS Duidelijk is wel dat Felix sterk reageert, Apollo daarentegen veel minder. De verkorting is echter in beide jaren voor alle rassen voldoende. HOEVEELHEID CCC Reeds in 1966 werd in enkele proeven nagegaan de mogelijkheid of met minder CCC per ha hetzelfde resultaat werd bereikt als met de gebruikelijke toepassing van 5 liter per ha. In 1967 en 1968 werd dit onderzoek voortgezet. De konklusie uit deze proeven tot hiertoe is toch wel dat met 2lI» 3 1 per ha voldoende resultaat wordt bereikt. Vooral bij een toepassing op een gewas lengte van 15 a 20 cm (stadium 5) is 2*/* 1 CCC zeker voldoende. Samenvattende resultaten van een aantal proeven in het Zuidwesten (1964- 1968) normaal N en verhoogde N, al dan niet in kombinatie met CCC (relatieve opbrengsten). Zonder CCC Met CCC Zeeland Norm. N 100 100 100 100 1964 1965 1966 1968 Zeeuwsch-Vlaanderen 1964 100 1965 100 1966 100 1967 100 Westmaas 1964 100 1965 100 1966 100 1967 100 1968 100 Verh. N 98 96 102 92 97 91 108 118 95 101 111 120 93 Norm. N 112 95 105 117 103 103 Verh. N 111 113 109 94 103 120 118 125 100 112 111 130 93 Vooral in de jaren 1964 t/m 1967 blijkt in een aantal proeven de hoogste op brengst met een vroege N-bemesting alleen niet bereikbaar. Een verhoogde N-gift met CCC is duidelijk beter. In 1968 was dit op de proef- boerderij Zeeland en Westmaas echter niet het geval. HET BEGRIP PRAKTIJKGIFT Wanneer de resultaten van de afgelopen jaren nog eens nader bezien worden, moet gekonkludeerd worden dat het begrip praktijkgift maar een zwevend iets is. In het ene jaar is de praktijkgift duidelijk te laag voor een maximale op brengst te behalen, anderzijds blijkt dat bij een vroege (te zware) N-bemesting legering optreedt, zodat ook geen topopbrengst gehaald wordt. Beide gevallen zijn echter voor de betreffende teler schadelijk. De moeilijkheid is echter dat men pas achteraf kan bepalen wat goed of fout was. Natuurlijk kan men rekening houden met de bodemvruchtbaarheid, voorvrucht, e.d. maar het groeiseizoen vooral de maanden mei en juni zijn vaak van doorslaggevende betekenis. Rekening houdend met bovengenoemde feiten zou men het zekere voor het onzekere kunnen nemen en dus gebruik maken van CCC. De vraag kan echter gesteld worden wat er te bereiken is bij -verhoging van stikstof door deze gift te delen. Dat wil dus zeggen het delen van de stikstof als systeem toe te passen. In een aantal proeven bleek dit duidelijk positief te zijn In een aantal andere proeven kon hierdoor echter legering niet voorkomen worden en was het resultaat negatief. Zie onderstaand overzicht. Samenvattende resultaten van een aantal proeven in het Zuidwesten (1965- 1968) normaal N en verhoogde N, in vergelijking met verhoogde N gedeeld, en verhoogde N met CCC (relatieve opbrengsten). Norm. N 2 Verh. N 3 Verh. N Verh. N Verschil kolom 3 4 Jaar Gebied Ras gedeeld CCC t.o.v. kolom 1965 Zeeland Tadorna 100 96 106 114 8 Westmaas Cleo 100 101 99 113 14 ZV1. Ibis 100 91 91 120 29 1966 Zeeland Tadorna 100 101 104 111 7 Zeeland Manella 100 107 109 114 5 Westmaas Manella 100 111 113 111 2 ZV1. Felix 100 108 116 118 2 1967 Westmaas Manella 100 120 125 130 5 ZV1. Manella 100 120 120 125 5 1968 I.B. Ibis 100 102 107 112 5 I.B. Manella 100 109 121 121 I.B. Manella 100 110 114 114 Zeeland Manella 100 92 99 94 5' Zeeland Manella 100 97 94 105 11 Westmaas Manella 100 93 96 93 3 Voor de samenstelling van dit overzicht is uitgegaan bij de gedeelde N-gift van 2/'s vroeg en Vs laat, dit is stadium 6 a 7 Feekes. Bovendien zijn de hoogste N-trappen, zowel van de gedeelde giften als de gift in één keer met CCC buiten beschouwing gelaten. Uit de cijfers van dit onderzoek blijkt duidelijk dat een deling van de verhoogde stikstofgift goede resultaten kan geven (vergelijk kolom 2 met kolom 3). De opbrengsten van de gedeelde stikstofgift blijven gemiddeld echter achter bij eten verhoogde stikstofgift in één keer met CCC. Wanneer de praktijk het delen van stikstof als systeem wil toepassen, kan men de vraag stellen hoe de deling moet plaats hebben. In de praktijk wordt meestal het systeem 2/s vroeg, Va laat toegepast. Vaak is dit geen kwestie van systeem maar een kwestie van een te schraal gewas in de maand juni. Een andeer mogelijkheid is o.m. de helft vroeg, de helft laat. Beide systemen zijn dan nog te kombineren met CCC. Nader onderzoek hieromtrent is gewenst. VOETZIEKTE EN HET EFFEKT VAN CCC CCC kan de voetziekte op zich niet bestrijden. Wel is duidelijk gebleken uit proeven dat CCC legeringsvoetziekte kan voorkomen of de legering kan uitstellen, zodat de opbrengst minder gedrukt wordt. Wil men in de praktijk CCC gebruiken bij het voorkomen van voetziekte, dan zal men t.a.v. deze voetziekte tijdig waarnemingen moeten doen en het ziekte beeld van voetziekte als zodanig moeten kennen. Optreden van afrijpingsziekten al dan niet beïnvloed door toepassing van CCC en de invloed op de korrelkwaliteit. Het optreden van afrijpingsziekten bij wintertarwe het kafjesbruin en fusarium komt oqk in het Zuidwesten voor. De schade door deze afrijpings- ziekte veroorzaakt, valt in het Zuidwesten over het algemeen mee. Ook ras verschillen spelen hierbij een rol. De laatste jaren kwam op de proefvelden in Zeeland weinig afrijpingsziekte voor. Duidelijke voorbeelden van een CCC-bespuiting met komplikaties van kafjesbruin en fusarium zijn dan ook niet voorhanden. Van een aantasting door kafjesbruin is het bekend dat daardoor het korrel gewicht ongunstig wordt beïnvloed. Ook CCC kan een wat ongunstige werking op het korrelgewicht hebben. Verder is het ook bekend dat verhoging van de N-gift het duizendkorrelgewicht doet dalen. Overigens geldt nog dat van gelegerde gewassen de korrelkwaliteit ook sterk achteruit gaat wat betreft uiterlijk en gewicht. Voorzover legering wordt voor komen. is het effekt van CCC op korrelkwaliteit zeker niet ongunstig.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 17