Als u wat voelt voor meer resultaat met minder
werk (wie niet?), bestel dan nu Polykuhn!
Akkerbouw zeer verontrust over prijsvoorstellen
Wat koppelt de hoogste eenkiemigheid aan
een zeer hoge kiemkracht?
Precies... Polykuhn precisiezaad. Bestel't alvast!
15
(Vervolg van pag. 13)
OPBRENGSTEN PER HECTARE GEWAS ^Gem. '64, *65 en '66)
Gewas
opbrengst
hoofdprod.
in kg
prijs in
guldens
opbrengst
hoofdprod.
in guldens
opbrengst
bijprodükt
in guldens
totale
opbrengst
in guldens
Suikerbieten
De eenmansbedrijven
LEI-bedrijven
49798
49217
75,23
75,77
3745
3732
106
147
3852
3879
Verschil
581
—0,54
13
—41
—27
Zomergerst
De eenmansbedrijven
LEI-bedrijven
4613
4410
32,11
32,17
1475
1419
141
147
1615
1566
Verschil
203
—0,06
56
—6
49
De kilogramopbrengsten per hectare van suikerbieten en van gerst lagen op
de eenmansbedrijven iets hóger dan gemiddeld op de LEI-bedrijven. De geld-
opbrengsten van de bijprodukten, bietenloof respectievelijk stro, lagen er iets
lager. De arbeidsproblemen bij de oogst van de bijprodukten als stro en bieten-
loof zijn groter dan bij het hoofdprodukt. Op de eenmansbedrijven wordt daar
om fets vaker de eenvoudigste oplossing gekozen, b.v. stro van het land ver
kopen (los of geperst), stro hakselen, bietenloof onderploegen of van het land
verkopen. In het algemeen mag worden gesteld dat zowel de opbrengsten per
hectare gewas als de financiële opbrengst per hectare cultuurgrond op de een
mansbedrijven niet wezenlijk afwijken van die op de grotere LEI-bedrijven.
KOSTEN
De kosten op de eensmans-studiebedrijven liggen duidelijk lager dan die op
de LEI-bedrijven. Gemiddeld maakte dit een bedrag van 167 per ha uit. (Zie
tabel 9). Voor het overgrote deel zijn deze lagere kosten het gevolg van lage
bewerkingskosten 153 lager). Bij de andere kostenonderdelen is het verschil
dus te verwaarlozen.
Voor de beoordeling van het niveau van de bewerkingskosten is vergelijking
van de bewerkingskosten per 100 bewerkingseenheden (BE) het meest geschikt.
De bewerkingskosten per 100 BE liggen op de eensmans-studiebedrijven 115
lager, d.i. ca. 12%. Dit gunstige verschil is aan de lage arbeidskosten te danken.
Het verschil in de kosten voor werk door derden en voor werktuigen is zeer
gering. De oppervlakte van de eenmansbedrijven is met gemiddeld 22,82 ha be
langrijk kleiner dan het gemiddelde van de LEI-bedrijven <34,90 ha). Dat de
werktuigkosten ondanks de kleinere oppervlakte van de bedrijven per hectare
omgerekend niet hoger liggen, wijst erop dat de totale inventaris belangrijk
kleiner is. Dit blijkt ook uit de nieuw waarde van de dode inventaris die met
1661 per ha voor beide groepen bedrijven op een zelfde niveau ligt. De inven
taris op deze bedrijven is in het algemeen goed aan de eenmanssituatie en
daarmee samenhangende inschakeling van loonwerker, werktuigencoöperatie
of combinatie aangepast: er zijn geen onnodige werktuigen die de boer toch
niet alleen kan bedienen.
Het zeer geringe verschil in de kosten van werk door derden wijst erop dat
het meeste werk dat de boer op het eenmansbedrijf door de loonwerker laat
doen, ook op wat grotere bedrijven door derden wordt gedaan. Daarnaast speelt
het iets meer van het land verkopen van b.v. stro en aardappelen ook een rol.
Voor dergelijke kleine akkerbouwbedrijven is het arbeidsinkomen van de
boer per hectare een belangrijke maatstaf naast het netto-overschot. Het ar
beidsinkomen van de boer lag in deze jaren gemiddeld ƒ232 per ha hoger dan
van de LEI-bedrijven. Van de achtendertig waarnemingen was het eenendertig
maal hoger en slechts zeven maal lager; vijf van de zeven laatste waarnemin
gen hebben betrekking op twee bedrijven. Gemiddeld over drie jaar blijven
slechts twee van de twaalf bedrijven met het arbeidsinkomen van de boer per
ha beneden het gemiddelde van de LEI-bedrijven.
De oppervlakte van de LEI-bedrijven is ruim de helft groter, nl. 34,90 ha
tegenover 22,82 ha van de studiebedrijven. Door de aanzienlijk kleinere opper
vlakte van de eenmansbedrijven is het totale arbeidsinkomen van de boer iets
achtergebleven bij dat van de grotere bedrijven (ƒ22113 tegenover ƒ25559). Het
totale arbeidsinkomen van de boer bleek in twintig van de achtendertig geval
len iets beneden dat van het gemiddelde van de grotere bedrijven te blijven, in
achttien gevallen lag het dus hoger. Over drie jaar gemiddeld blijven negen
van de dertien er beneden. Van de twintig keer dat het totale arbeidsinkomen
van de boer lager was, was de bedrijfsoppervlakte zestien maal kleiner dan
het gemiddelde van de groep (kleiner dan 22,60 ha). De bedrijfsoppervlakte
speelt dus voor het totale arbeidsinkomen van de boer bij deze bedrijven wel
een zeer belangrijke rol.
Kosten
per hectare
Kosten per 100 bewrekseenheden
Bedrijfsnummer
totaal
bewerking
arbeid
werk door
derden
werk
tuigen
bewerking
1
1645
918
246
193
354
793
2
1772
1081
381
273
240
894
3
1580
866
277
220
190
687
4
1475
831
253
253
233
739
5
1950
1173
191
437
206
836
6
2024
1061
370
242
233
845
7
1939
1043
293
207
224
724
8
1665
928
276
235
304
815
9
1471
866
390
313
202
905
10
1988
1159
478
305
196
979
11
2288
1206
375
217
208
800
12
2140
943
370
201
222
793
13
2033
1048
291
342
175
808
De eemansbedrijven
1844
1009
322
264
230
817
LEI-bedrijven in:
zuidwest-Nederland
2011
1162
446
247
238
932
Verschil
—167
—153
—124
17
—8
—115
Het lage kostenniveau geldt voor bijna alle bedrijven. Zo liggen de bewer
kingskosten per 100 BE in 33 van de 38 gevallen beneden het gemiddelde van
de LEI-bedrijven. Slechts vijf waarnemingen kwamen hoger uit, waarvan drie
keer van hetzelfde bedrijf. Gemiddeld over drie jaar heeft slechts één van de
dertien bedrijven wat hogere bewerkingskosten per 100 BE (bedrijf 10). Hier
voor zijn verschillende redenen aan te wijzen: de ongunstigere verkaveling, de
oudste boer, één van de laatste die op eenmansbedrijfsvoering is overgescha
keld, terwijl daarbij een oude vroegere vaste arbeider nog vaak blijft komen.
Hetzelfde geldt voor de arbeidskosten: vierendertig waarnemingen zijn lager,
slechts vier komen hoger uit, waarvan drie op hetzelfde bedrijf betrekking
hebben. Gemiddeld over drie jaar komt ook slechts een bedrijf met een hoger
bedrag voor arbeidskosten (bedrijf 10).
Het bedrijf dat drie jaar lang het laagste produktiekostenniveau heeft <de
laagste bewerkingskosten per 100 BE) (bedrijf 3), maakt deel uit van een grote
werktuigencombinatie zonder bedienend personeel, waarbij de collega's elkaar,
waar nodig, helpen. Het maakt op deze wijze als het ware deel uit van een
zeer groot bedrijf. Ook op andere bedrijven die relatief het goedkoopst hebben
gewerkt, komt samenwerking door combinatievorming t.a.v. aardappel- of bie-
tenoogst voor. Bij de „duurste" bedrijven is dit niet het geval, maar wordt
alleen met loonwerk of werktuigencoöperatie gewerkt. Verschillende omstan
digheden spelen hierbij een rol. De indruk bestaat dat combinatievorming op
deze bedrijven meer voorkomt als meer ervaring met de eenmansbedrijfsvoe
ring is opgedaan, terwijl een hogere leeftijd en het uitoefenen van functies
buiten het bedrijf remmend werken.
Het niet aanwezig zijn van een arbeider heeft tot vrij lage arbeidskosten op
deze eenmansbedrijven geleid. De andere kosten blijken er niet hoger te liggen
dan op de LEI-bedrijven. De produktiekosten zijn daardoor relatief gunstig
vergeleken met LEI-bedrijven.
In de jaren 1964 en 1965 zijn ook vier grote akkerbouwbedrijven van 60 - 80
ha in zuidwest-Nederland in studie geweest (PAW-mededeling nr. 144: Bè-
drijfsopzet en bedrijfsresultaten van enige akkerbouwbedrijven van 60-80 ha in
zuidwest-Nederland).
De bewerkingskosten per 100 BE lagen op deze grote bedrijven gemiddeld
nog belangrijk lager dan op de eenmans-studiebedrijven. Dit was vooral te
danken aan lagere kosten van werk door derden, maar ook lagere arbeids
kosten bij betrekkelijk weinig hogere werktuigkosten. Slechts één van de een
mansbedrijven heeft kans gezien hetzelfde lage bewerkingskostenniveau te be
halen. Deel uitmakend van een grote werktuigencombinatie zonder Bedienend
personeel, is het gelukt op deze wijze eenzelfde efficiëntie als op bedrijven van
60-80 ha mogelijk is, te benaderen.
ÏYE hoofdafdeling Akkerbouw van het Land-
bouwschap is zeer verontrust over de prijs
voorstellen van de Europese Commissie. In een
commentaar op deze voorstellen, dat in de openbare
bestuursvergadering van het Landbouwschap op
8 januari 1969 aan de orde kwam, verklaart de
hoofdafdeling in elk geval te willen vasthouden aan
het standpunt van de COPA (het overkoepelend
orgaan van de landbouworganisaties in de EEG)
namelijk dat een blokkering en zoveel te meer
een verlaging van de prijzen voor akkerbouw-
produkten onaanvaardbaar is.
Onbegrijpelijk vindt de hoofdafdeling Akker
bouw het voorstel om de prijsverhouding tarwe-
voergranen gelijk te laten. Bij de zachte tarwe doet
zich een overschot voor, maar de produktie van
voergranen ligt beneden de zelfvoorzieningsgraad.
Een verkleining van het prijsverschil tussen tarwe
en voergranen zou dus voor de hand hebben ge
legen in de vorm van hogere voergraanprijzen en
een geringere verhoging van de tarweprijs.
UET voorstel om zowel het prijspeil van de sui-
ker( bleten) als de quota te verlagen vindt by
de hoofdafdeling Akkerbouw geen begrip. In het
commentaar wijst de hoofdafdeling erop, dat het
vertrouwen in het EEG-beleid ernstig zou worden
geschaad als men in dit stadium, vrij kort na het. tot
stand komen ervan, de suikerregeling ging uithol
len, temeer daar Nederland by de keuze van het
mengprijssysteem voor een periode van drie jaar
zich heeft gebaseerd op de toenmalige opzet van de
suikerregeling.
De suikerproduktie van de EEG, aldus het com
mentaar, zal in het eerste jaar van de regeling wel
licht ongeveer 108 van het totaal van de basis
quota bedragen, waarbij de in het algemeen hoge
bietenopbrengsten van de oogst 1968 een belang
rijke rol spelen. Hierop kan niet de conclusie wor
den gebaseerd dat er een strukturele uitbreiding
van de suikerproduktie is, laat staan een uitbrei
ding tot de uitloop van 135 van de basis-quota
waarin bij de suikerregeling is voorzien.
Over de wenselijkheid dat de EEG deelneemt aan
de wereldsuikerovereenkomst bestaat geen verschil
van mening. Maar dit houdt, aldus de hoofdafdeling
Akkerbouw, niet in dat bij voorbaat ingegrepen
moet worden in de huidige suikerregeling.
Ten aanzien van het koolzaad wijst de hoofd
afdeling op de omstandigheid dat de produktie van
plantaardige vetten (behalve olijfolie) slechts een
deel van de behoefte in de EEG dekt. In overeen
stemming met het COPA acht de hoofdafdeling een
verhoging met 6 nodig.