Eenmansbedrijven in de akkerbouw 12 In de jaren 1964 - 1967 is in Zuidwest-Ne derland een onderzoek ingesteld naar het be- drjjfsgebeuren op 13 akkerbouwbedrijven tus sen de 20 en 30 ha, waar de boer als enige vaste arbeidskracht was overgebleven. In het daarover verschenen verslag (Eenmansbedrij ven in de akkerbouw. (Ervaringen op studie- bedrijven in Zuidwest-Nederland 1964/1967), door J. van der Ploeg. Verschenen als Mede deling nr. 155 van het PAW. Verkrijgbaar bij het Proefstation voor de Akker- en Weide- bouw te Wageningen, door storting van 1,50 op giro 966 643) zijn de uiteenlopende organi satie en werkmethoden op de afzonderlijke bedrijven en de bedrijfsresultaten beschreven. Voorwaarden voor welslagen van de een- mansbedrjjfsopzet bleken: de beschikbaarheid van een goed loonbedrijf of goede samenwer king met collega's, de mogelijkheid van ver koop te velde fb.v. van stro, vlas, aardappe len) en voldoende gelegenheid voor de boer om zichzelf en zijn bedrijf aan de nieuwe si tuatie aan te passen. Onder de omstandighe den van Zuidwest-Nederland kan op vele eenmansbedrijven in de akkerbouw tussen de 20 en 30 ha de boer zo in financieel én in so ciaal opzicht een aantrekkelijk bestaan heb ben. De technisch ontwikkeling gaat in de hedendaagse maatschappij met grote snelheid. Van de mens vraagt dit een groot aanpassingsvermogen. Het pro- duktievermogen per man is door deze ontwikke ling, die vooral in de mechanisatie tot uitdrukking komt, aanzienlijk toegenomen. Dit grotere produk- tievermogen is gepaard gegaan met een toegenomen beloning van de menselijke arbeid; arbeid is rela tief steeds duurder geworden en wordt nog steeds duurder. Dit leidt ertoe dat in de industrie onder nemingen van steeds grotere omvang ontstaan. In de akkerbouw is bedrijfsvergroting door de sterke binding aan de oppervlakte grond nog nau welijks waarneembaar. Intensivering van het grondgebruik biedt hier beperkte mogelijkheden. Het sterk vergrote produktievermogen per man uit zich hier in een sterke teruggang van het aantal arbeidskrachten per bedrijf. De overgang van het tweemans- naar het eenmansbedrijf is ongetwijfeld daarbij de meest ingrijpende verandering voor een boer op een akkerbouwbedrijf. De arbeidsbezetting wordt in één keer gehalveerd, terwijl de gedachte „overal alleen voor te staan" de meeste boeren niet aantrekt en vaak nog met een zekere angst vervult. Toch valt op grond van de technische ontwikkelin gen en de economische verhoudingen te verwachten dat het aantal eenmansbedrijven in de akkerbouw zal toenemen. Daarom is een onderzoek ingesteld naar de ervaringen die op dit soort bedrijven wor den opgedaan. Doelbewust zijn daartoe in het voor jaar van 1964 in het zuidwestelijk kleigebied niet al te kleine akkerbouwbedrijven uitgezocht, waar de boer als enige vaste arbeidskracht fungeerde. Ge streefd werd naar een bedrijfsgrootte van 20 ha of meer. Dergelijke eenmansbedrijven kwamen op dat moment nog maar zeer weinig voor. Begonnen werd in 1964 met twaalf deelnemende bedrijven. In 1965 werd nóg een bedrijf in het onderzoek betrokken. Het waren vrijwel alle bedrijven waar voordien gewerkt werd met, naast de boer, een of meer vas te arbeidskrachten. In welke mate thans de te ver richten arbeid alleen door de boer werd verricht, op welke tijdstippen en voor welke werkzaamheden los personeel of arbeid uit het gezin werd ingeschakeld e.d., waren hierbij dus punten van onderzoek. Het onderzoek werd verder uitgevoerd met de volgende vraagstellingen: jWelke problemen doen zich voor in de bedrijfs- opzet en de bedrijfsorganisatie bij de omschake ling? Welke aanpassingen zijn hierbij in de praktijk t als nodig en als mogelijk naar voren gekomen? - Op welke wijze en door wie vindt uitvoering van de verschillende werkzaamheden plaats? Hoe zijn de inkomensmogelijkheden voor de boer? Hoe is de baarheid? .leefbaarheid", de sociale aanvaard- De volgende samenvatting geeft in het kort ant woord op deze vragen, terwijl het rapport zelf aan de hand van uitvoerige informatie betreffende bouwplan, organisatie, sociale aspekten, enz. enz. diep op deze zaken ingaat en nadere gegevens van de individuele bedrijven verstrekt. LIET aantal eensmans-akkerbouwbedrijven van 20 ha en groter was begin 1964 in zuidwest- Nederland nog zeer klein (onder eenmansbedrijf te verstaan een bedrijf waar de boer als enige vaste arbeider fungeert). In dit verslag worden de bedrijfsorganisatie, de bedrijfsresultaten en de ervaringen nagegaan van dertien eenmansbedrijven van 20 tot ca. 30 ha in zuidwest-Nederland in de periode maart 1964 tot maart 1967. Op deze bedrijven was de boer meer of minder kort voordien op een eenmansbedrijfsvoe ring overgegaan. Op deze bedrijven komen eigen oogstmachines praktisch niet voor. De gemechaniseerde oogst wordt er uitgevoerd met behulp van een loonwer ker, een werktuigencoöperatie of in combinatie met collega's. Ook te velde verkoop van gewassen en produkten speelt een rol (aardappelen, vlas, stro). De mogelijkheden t.a.v. loonwerk (of de verkoop van gewassen of produkten te velde) zijn voor de eenmansbedrijfsvoering van grote betekenis. Vrijwel alle andere werk kan na enige ervaring door de boer alleen worden uitgevoerd: grondbe werking, zaaien (behalve precisiezaai van bieten), verpleging (ook in toenemende mate spuiten), trans port van produkten, enz. e P is g' E v vfl d h v; Ir b. ai m bi Vi n< m M vc Wi za dc pa na w< §|^s>Pj «-..tv iV \ï-> A"-A': 'AA Ér-- a jp* y<-f'- w-4 1 -< DIJ de overgang van een bedrijfsvoering met een vaste arbeider naar die van boer alleen, kwamen op deze bedrijven vrijwel geen werktuigen voor, die buiten gebruik moesten worden gesteld, verkleining, verharding), de tuin (b.v. rooien van dikwijls te knippen heggen, verkleining moestuin), de gebouwen (opruiming bouwvallen, vermijding van materiaal met veel onderhoud, betonvloer), het slootonderhoud (het waar mogelijk dempen van binnen- en scheidingssloten, overdracht onderhoud afwateringen aan waterschappen), e.d. Onnodige, regelmatig terugkerende arbeid moet zoveel moge lijk vermeden worden. Bij het wegzetten van zware materialen, werk tuigen, meststoffen, e.d. moet met het later alleen verwerken, verplaatsen, aankoppelen, laden, e.d. re kening gehouden worden. Bewaring van produkten kwam op deze eenmans bedrijven vrijwel niet meer voor, behalve in die ge vallen waar dit in de werkorganisatie goed blijkt te passen (tijdelijke opslag van aardappelen en uien na „los" transport door een combinatie). Meestal blijft de gebouwenbehoefte beperkt tot werktuigen berging en enige opslag van zaaizaad en kunst mest. Op een aantal bedrijven wordt nog vee ge stald. LIET houden v^n vee, vooral van melkvee, werd op deze bedrijven als een groot bezwaar voor een eenmansbedrijfsvoering gevoeld. Het aanwezige vee werd, waar mogelijk, verminderd of afgeschaft! De overschakeling van een tweemans- nqar een

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 12