Samen
in het Schap
Motorrijtuigenbelasting-
kaart voor 60 dagen
Landbouwschap
wijzigt garantieregeling
pootaardappelen
bij een moderne
bedrijfs- en levensstijl
vruchtdragende verzekering
onderlinge
levens
verzekering
S
OOK VOOR DE LANDBOUW BESCHIKBAAR
In gevallen waarin een landbouwtrekker niet uit
sluitend ten dienste van het landbouwbedrijf wordt
gebruikt, doch mede in geringere mate (ten hoogste
60 dagen per periode van 12 maanden) voor andere,
niet van motorrijtuigenbelasting vrijgestelde doel
einden worden ingezet, heeft de staatssecretaris
van Financiën goedgekeurd dat voor de landbouw
trekker een z.g. „60-dagen-kaart" wordt afgegeven.
Naast het niet vrijgestelde gebruik op de 60-
dagenkaart blijft uiteraard de vrijstelling motor
rijtuigenbelasting voor het gebruik binnen de agra
rische sektor van kracht.
De 60-dagenkaarten moeten worden aangevraagd
bij de Inspekteur der Motorrijtuigenbelasting, afd.
vrijstellingen, Waltersingel 5, Apeldoorn. Daartoe
dient voor de landbouwtrekker een aangifte motor
rijtuigenbelasting (formulier MB 1) te worden in
gevuld. Deze kaart wordt later als betalingsop
dracht teruggezonden.
De aanvrage moet vergezeld gaan van een schrif
telijk verzoek waarin het gebruik van de 60-dagen-
kaart wordt gemotiveerd.
Voor een eigen aanhangwagen in combinatie met
een bepaalde trekker te gebruiken kan ook een 60-
dagenkaart worden verstrekt.
Bij niet vrijgesteld gebruik van een landbouw
trekker met één (of twee) aanhangwagen(s)
moet(en) voor de aanhangwagen(s) één (of twee)
formulier(en) M B 2 worden ingevuld. Voor elke
aanhangwagen moet dus apart worden betaald. Bij
wisselend gebruik van meer dan twee aanhangwa
gens kan worden volstaan met opgave (en beta
ling) voor de aanhangwagen(s) met het hoogste
gewicht. Op dit betalingsbewijs mogen ook aan
hangwagens met een lager eigen gewicht worden
voortbewogen.
Er moet nog op worden gewezen dat voor de be
lastingaangifte van de landbouwtrekker en aan
hangwagen^) het eigen, ledig gewicht in rijklare
toestand dient te worden ingevuld.
A. VAN DIJK,
afdeling Voorlichting Landbouwschap.
ZE rubriek gaat over de samenwerking van
de landbouworganisaties en de organisaties
van werknemers in het Landbouwschap. Maar het
zou ons spijten als u verwacht dat we in deze regels
alleen maar trots op de trom willen slaan over alles
wat er tot stand is gekomen en dat de minder ge
slaagde zaken stilletjes weggemoffeld worden. We
willen u niets wijsmaken: er is geen sprake van dat
er alleen maar minzaam geglimlacht en uiterst
vriendelijk overlegd wordt in het Landbouwschap.
Er spelen zich natuurlijk geen grove tonelen af,
maar de gesprekspartners willen het elkaar zo nu
en dan toch weieens heel duidelijk zeggen. Geluk
kig maar.
Het ligt eigenlijk voor de hand. dat de meningen
het sterkst botsen in de hoofdafdeling Sociale Za
ken, waar zes ondernemersleden en zes werk
nemersleden onder meer de c.a.o.'s bespreken. In
tegenstelling met andere (hoofd)afdelingen is hier
de voorzitter geen man uit de landbouw, maar een
onpartijdige figuur, namelijk de Haagse kanton
rechter mr. A. van Vuure. Op het ogenblik is het
hier hoogseizoeh, want wat bij de melkveehouder
de hooitijd is, dat is het gesprek over de nieuwe
c.a.o. voor deze hoofdafdeling. En de totstandko
ming van de c.a.o. heeft heel wat voeten in de aar
de, vooral ook omdat de gang van zaken wat dit
betreft in de landbouw ingewikkelder is dan in an
dere bedrijfstakken. De landbouw-c.a.o. bestaat n.L
uit een algemeen deel (de mantel) en een deel dat
per provincie verschillend is. Daarnaast is er dan
nog een arbeids- en rusttijdverordening met daarop
provinciale uitvoeringsbesluiten. Dit loonoverleg
in de hoofdafdeling mondt uit in een loonadvies
(een ontwerp-c.a.o. zou men kunnen zeggen) aan
de betrokken organisaties. Niet het Landbouw
schap, maar de organisaties ondertekenden de c.a.o.
ï\OOR de aard van het werk heeft deze hoofd-
afdeling een vrij grote zelfstandigheid, veel
wordt rechtstreeks met de organisaties afgedaan
zonder tussenkomst van het dagelijks bestuur van
het Landbouwschap. In het tijdperk van de gebon
den loonvorming was er ook rechtstreeks kontakt
met het College van Rijksbemiddelaars.
Geleidelijk wordt enige verandering gebracht in
de gebruikelijke handelwijze. In beginsel is al be
sloten om voortaan ook voor de tuinbouw een lan
delijk loonadvies uit te brengen. Bovendien wordt
ernaar gestreefd de landbouw-c.a.o. en de tuin-
bouw-c.a.o. op een gelijke datum te doen ingaan.
Het is onvermijdelijk dat er veranderingen ko
men. Over de noodzaak van provinciale c.a.o.'s bijv.
was voorheen geen discussie nodig. De grote ver
schillen in werkmethode tussen laten we zeggen de
Zuidhollandse eianden en Overijssel lieten geen
andere keus. Dat is echter anders geworden, zoals
ook de aantallen werknemers die bij de c.a.o.'s be
trokken zijn. In 1947 waren nog 140.000, in 1965 nog
42.000 werknemers in de akkerbouw en veehou
derij werkzaam, maar het Landbouw-Economisch
Instituut verwacht dat het er in 1975 nog maar
21.000 zullen zijn. Allicht gaat men zich dan afvra
gen of voor enkele tienduizenden mensen nog zo
veel aparte c.a.o.'s nodig zijn. Er is nog een andere
verschuiving waar te nemen; het verschil tussen
het aantal werknemers in de landbouw en dat in de
tuinbouw wordt namelijk steeds kleiner. In beide
takken van het agrarische bedrijfsleven zijn nu on
geveer evenveel mensen in loondienst.
IYE c.a.o.-lonen hebben tot voor kort steeds als
kostenfaktor een belangrijke rol gespeeld bij
de onderhandelingen over landbouwprijzen op na
tionaal niveau. Nu het prijsbeleid zich voornamelijk
in Brussel afspeelt lijkt dit element van wat min
der belang. De ontwikkeling van prijzen en kosten
inclusief de loonkosten, wordt echter in E.E.G.-
verband via een „informatienet" van bedrijfsboek-
houdingen gevolgd en blijft een belangrijk gegeven
voor de Europese Commissie.
Het gaat in de hoofdafdeling Sociale, Zaken niet
alleen om lonen en arbeidsvoorwaarden. Het secre
tariaat, onder leiding van dr. G. Heida (die enkele
jaren geleden promoveerde op het onderwerp „De
c.a.o. in de landbouw") draagt ook bouwstenen aan
voor de beleidsvorming op het gebied van de werk
gelegenheid en het personeelsbeleid in de land
bouw. Bovendien vraagt thans naast de problema
tiek van de verhouding werkgever-werknemer
meer en meer de sociale positie van de zelfstandige
de aandacht. Daarbij is van belang, dat de heer
Heida zitting heeft in de commissie die adviseert
over de uitvoering van de rijksgroepsregeling zelf
standigen van de Bijstandswet. Ook de scheidsge
rechten, die voor het oplossen van arbeidsgeschil
len zijn ingesteld, behoren tot het werkterrein van
de hoodfafdeling Sociale Zaken.
Het belangrijkste blijft echter het loongesprek.
Voor wie daarvan niet overtuigd is, deze uitspraak
van een Amerikaans deskundige: „De uitwerking
van de onderhandelingen over collectieve arbeids
overeenkomsten wordt beslissend voor de presta
tie van de economie en de struktuur van de maat
schappij".
Het bestuur van het Landbouwschap heeft in zijn
onlangs gehouden vergadering van 4 december j.l.
het beleid inzake de garantieregeling voor poot-
aardappelen 1969 vastgesteld. Dit is gedaan aan de
hand van de voorstellen van de hoofdafdeling Ak
kerbouw en de Pootgoedcommissie, welke hiertoe
overleg hebben gepleegd met het Bedrijfschap voor
de Handel.
Bij het tot dusverre gevoerde overleg kwamen
enkele aspekten naar voren die voor het pootgoed-
beleid erg belangrijk zijn. De garantieregeling oogst
1967 heeft circa ƒ11 miljoen gekost, zodat er een
tekort was van 4 miljoen, terwijl nog niet te
bekijken is wat de regeling 1968 in het voorjaar van
1969 gaat kosten. De tekorten komen voor rekening
van de pootgoedsektor en zullen door de gezamen
lijke pootgoedtelers wederom moeten worden aan
gevuld. Verder is er het probleem van een toe
nemende pootgoedproduktie, mede als gevolg van
de hoge opbrengsten per hectare, die meer regel
dan uitzondering lijken te worden, terwijl de afzet
mogelijkheden niet of nauwelijks toenemen. In in
ternationaal verband is er een aantal ontwikkelin
gen gaande, waarvan vooral op langere termijn de
invloed op de garantieregeling niet is te overzien.
Dit alles leidde ertoe, dat de financiering van de
gehele garantieregeling opnieuw moest worden be
zien. In verband hiermee is gestreefd naar het ver
lagen van de uitgaven en het verhogen van de in
komsten.
Met betrekking tot de garantieprijzen is beslo
ten deze voor de kern van de pootgoedteelt, n.l.
2845 mm, ongeveer op het huidige niveau te
handhaven (gemiddeld een verlaging van circa
0,50 per 100 kilo), maar de garantie te beperken
door deze voor veruit de meeste rassen boven de
45 mm af te schaffen.
Ten aanzien van de heffingen is uitgegaan van
het standpunt, dat die rassen welke in een bepaald
jaar grote overschotten veroorzaken ook meer zou
den moeten bijdragen in de inkomsten dan de ove
rige. Op grond hiervan wordt overwogen te werken
met een maximum- en een minimum-areaalheffing
van resp. 250 en 175 per ha, afhankelijk van het
door het betreffende ras geproduceerde STOPA-
overschot. Hierbij is het voorts de bedoeling de
telers reeds bij de aangifte voor de keuring te con
fronteren met het maximum-bedrag, dit bedrag in
een later stadium te innen en nog later, nadat de
STOPA-resultaten bekend zijn per ras al dan niet
75 per ha te restitueren. Daarnaast zal rekening
houdende met de wensen omtrent een andere ver
houding tussen areaal- en plombeheffing de laatste
worden verhoogd van 0,70 tot 0,85 per 100 kilo.
teeuwardon postbus 328 telefoon 05100-27044