WENTELINGSSYSTEMEN Het wentelen en kantelen kan met de hand, halfautomatisch en automatisch geschieden. Daar bij is weer het onderscheid te maken in mechani sche- en hydraulische systemen. Het halfautomati- sche systeem wordt veelvuldig toegepast. Na het uittrekken van een pal d.m.v. een handel, kan telt of wentelt de ploeg. Over het algemeen is dit een zeer betrouwbaar en praktisch systeem voor één- en tweescharige ploegen. Een automatische kantel - en of wentelsysteem is iets duurder doch aantrekkelijk, vooral als grote oppervlakten ge ploegd moeten worden. Bij wentelploegen met meer dan drie scharen verloopt het wentelen niet steeds feilloos terwijl er bovendien een vrij grote wentelkracht ontstaat in draai- en bevestigings punten. Bij die situatie kan hydraulische wente ling bijzonder zinvol zijn. Men heeft dan als het ware het geheel beter in de hand. Voor grote wentelploegen lijkt de extra uitgave hiervoor dan ook alleszins verantwoord. DE TREKKER In het verleden is steeds duidelijk gebleken dat men door het opvoeren van het motorvermogen, zonder een evenredige gewichtstoename, bij het ploegen niet altijd tot de gewenste resultaten kon komen. Veel wielslip en daardoor structuurbederf kunnen hiervan de gevolgen zijn. Ook de bestuur baarheid van de trekker kan door een te laag ge wicht vaak te wensen overlaten. Een zwarte trek ker met weinig slip zal dikwijls minder structuur- schade veroorzaken dan een lichtere trekker met veel slip. Een differentieelslot vermindert het per centage slip, doch er kan daardoor extra struc tuurbederf ontstaan op de bodem van de ploeg- voor. de topstang of het werktuig zelf. Is de hefinrichting zeer onrustig, dan reageert deze te fel. Bijstellen van de topstang of van de hefinrichting is dan nood zakelijk. Het aantal reakties van de hefinrichting zal maximaal ca. 2 tot 2,5 per strekkende meter moe ten zijn. Voor hefinrichtingen die op snel en lang zaam reageren gesteld kunnen worden, zal de stand langzaam reageren voor ploegen de beste resultaten geven. De automatische diepteregeling vindt plaats via de topstang of de trekstangen. Met beide syste men kan men veelal tot goede resultaten komen. SPOORBREEDTE VAN DE TREKKER Er bestaat een duidelijk verband tussen de ploeg- breedte en de spoorbreedte van de trekker. Speciaal op zware gronden onder moeilijke omstandigheden is een juiste spoorbreedte gewenst. Bij een onjuist gekozen spoorbreedte laat de besturing vaak te wen sen over. De meest gewenste spoorbreedte is voor éénscharige ploegen minimaal 1,32 meter, voor tweescharige minimaal l,5(bmeter en voor driescha- rige minimaal 1,70 meter. Wanneer de trekker nei ging heeft met zijn neus naar het geploegde land te gaan, js de spoorbreedte veelal te smal. Er zijn onder moeilijke omstandigheden vaak goede resultaten behaald met een spoorbreedte van 1,70 meter bij een ploegbreedte van 7680 centimeter. De prak tijk heeft echter dikwijls bezwaren tegen het ver breden van de trekker, omdat de spoorbreedte dan niet meer korrespondeert met de wagens (norma lisatie). AANSPANNING PLOEG-TREKKER De trekstangen van de hefinrichting moeten zich tijdens het ploegen ten alle tijde zijdelings vrij kun nen bewegen. De ploeg moet onafhankelijk van de trekker de ingestelde breedte kunnen opzoeken. Wanneer de ploeg door een verkeerde aanspanning paald door het gewicht van de ploeg. Naarmate de ploeg zwaarder is zal de vertikale druk op de grond groter worden en kan een grotere gewichtsover dracht via de hefinrichting plaats vinden. Ploegen uitgerust met lange risters, keren de grond voor een belangrijk gedeelte op het eind van het rister en hebben op taaie zware gronden veel opwaartse druk. Hierdoor zal de ploeg vlug neiging hebben om te gaan zweven, waardoor er van gewichtsover dracht nog nauwelijks sprake kan zijn. Een zware ploeg waarvan de risters voldoende verstelbaar zijn zal hier nog akseptabel werk kunnen leveren. Een ander belangrijk facet is de hefkracht van de hefinrichting in verband met de steeds zwaarder en langer wordende ploegen. Daarnaast worden door de komst van drie- en vierscharige ploegen nog hogere eisen gesteld. Globaal kan worden gesteld dat voor de moderne ploegen voor een twee-, drie- en vierschaar wentelploeg respektievelijk een hef kracht nodig is aan de kogels van 1300 kg, 1800 kg en 2800 kg. Bij het transport dient er rekening mee gehouden te worden dat op ongelijk terrein of wegen deze zware ploegen enorme krachten uit oefenen op de hydraulische installatie en dat daar door ook breuk van de ploeg kan voorkomen. Daar om verdient het aanbeveling dat de hefinrichting tijdens transport geblokkeerd kan worden en dat de grotere ploegen van een steunwiel kunnen wor den voorzien. SPORENLOSSERS Steeds meer voelt de praktijk de nadelen van het vastrijden van de ondergrond. Waarnemingen heb ben aangetoond dat op de plaats van de wielsporen de grond na maanden nog ondoorlatend kan zijn. Ondanks dat het gebruik van sporenlossers in de parktijk nooit erg is toegenomen moet het nut ervan niet onderschat worden. Een vrij ondiepe bewerking van 5 cm zal meestal voldoende zijn om de sporen op te breken. De beste plaats voor de sporenlossers Een kantelploeg is vooral aantrekkelijk in de éénscharige uitvoering. Evenals Vele ploegen met nieuwe ristertypen zijn uitgerust met verstelbare ristersteunen. wentelploegen kunnen deze uitgerust zijn met nieuwe ristertypen. Ook het wider- Daarmee kan het rister meer of minder dwars op de rijrichting worden geplaatst, ploegen van gras is dan zeer goed mogelijk. Vooral kering en aansluiting worden daardoor beïnvloed. BANDENMAAT EN PROFIEL Om het beschikbar^ motorvermogen via aandrijf- wielen te kunnen benutten is een juiste keuze van de bandenmaat en profiel van essentieel belang. De weerstand van de grond, die de nokken van de ban den ondervinden is bepalend of de wielen al dan niet gaan slippen. Een natte kleigrond met een zachte bovenlaag zal weinig weerstand kunnen bie den, waardoor de band eerst tot de vaste onder grond moet doordringen, alvorens te kunnen trek ken. Een smalle band snijdt vlugger door de boven laag dan een brede band. Dit verklaart meteen het feit dat kleine brede banden gemakkelijker slippen dan hoge smalle banden. Een gering aantal nokken op de banden van voldoende hoogte labouriprofiel bevordert het snel indringen in de grond. Brede banden kunnen vooral bij de moderne lange risters niet of nauwelijks meer door de voor. Veelal wordt dan een gedeelte van de ploegsnede vastgereden. Een bandbreedte van 13 inch, die belast ca. 35 cm breed is, moet dan ook wel als een maximum gezien worden. Alleen op zeer lichte gronden zijn brede banden dikwijls in het voordeel, i.v.m. de geringe weerstand van deze gronden. HEFINRICHTING Een goed funktionerende hefinrichting is voor goed ploegwerk van het grootste belang. Daarnaast is een juiste afstelling en bediening noodzakelijk om dit goed funktioneren mogelijk te maken. Voor een goede gewichtsoverdracht en diepteregeling zal de hefinrichting regelmatig moeten kunnen korrige- ren. Men kan dit meestal duidelijk waarnemen aan min of meer wordt gedwongen, zal de trekker steeds moeilijk en soms onbestuurbaar zijn. STAND TREKARMEN EN HOOGTE AANSPANNINGSPUNTEN AAN DE PLOEG Om een zo gunstig mogelijke gewichtsoverdracht te krijgen is een juiste aanspanning van de ploeg noodzakelijk. Vooral de hoogte van de aanpassings- punten aan de ploeg zijn hierbij van groot belang. Door de vele typen trekkers en de grote verschei denheid in bandenmaten, zitten de trekstangen aan de trekkers op verschillende hoogten. Om een goede aanspanning van de ploeg te verkrijgen, zullen de aanspanningspunten aan de ploeg verstelbaar moe ten zijn. Men zal er naar moeten streven dat de trekarmen van de hefinrichting aan de landzijde tijdens het ploegen evenwijdig lopen aan de grond, of iets aflopend naar de trekker. Het zal duidelijk zijn dat een hoogte-verstelling aan de ploeg hierdoor noodzakelijk is. De hoogte van de topstang en de helling zijn eveneens belangrijk voor een juiste aan spanning. De hoogte wordt bepaald door de hoogte van de bok op de ploeg. Deze vertonen in het alge meen weinig of geen verschillen. Een goed aanspan ning is bereikt, indien de stopstang naar de trekker toe iets afloopt. Wanneer bovenstaande punten zo juist mogelijk benaderd worden, is tevens voldaan aan de wens om snel op diepte te komen en het goed reageren van de hefinrichting op de ploegdiepte. GEWICHT VAN DE PLOEG Een goede gewkfoteaverdracht wordt mede be is direkt achter de trekkerbanden, zodat de grond los en open blijft liggen. Sporenlossers achter een ploeglichaam hebben het nadeel dat het betreffende spoor moeilijk of niet kan worden bereikt en dat de gang van de ploeg ongunstig beïnvloedt. SAMENVATTING Voor alle kleigrondsoorten is goed ploegwerk van veel betekenis. Verschillende oorzaken heb ben geleid tot de ontwikkeling van nieuwe ploe gen, waarbij de nadruk valt op de ristervorm. Deze verbeterde ploegen kunnen met succes op alle kleigrondsoorten worden toegepast. De keuze van een ploeg voor een bepaald bedrijf wordt o.m. bepaald door grondsoort, beschikbare trekkracht, werkdiepte, oppervlakte, gewassen- keuze en door specifieke omstandigheden en bij zondere eigenschappen van het werktuig. Aan de afstelling van ploeg en trekker dient bij zondere aandacht te worden besteed. Men zal vooral moeten letten op de breedte-diepte ver houding, de aanspanning, stand en regeling van de hefinrichting, spoorbreedte, bandenmaat en -profiel, terwijl voldoende motorvermogen even eens van veel betekenis is. - Bijzonder nuttige en soms onmisbare hulpstuk ken aan een ploeg zijn o.a. voorscharen en schijf-, kouters. Zowel afmetingen en vormen als stel-^ mogelijkheden zijn belangrijk. Het gebruik va®" onafhankelijk achter de wielen werkende spo renlossers verdient aanbeveling.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 9