Het ploegen van kleigronden (Landbouwaktualiteiten 1968) 8 door J. T. ANDRINGA «1 A. REMIJN VOOR alle akkerbouwbedrijven is de grondbe- werking van veel betekenis. Van de vele soorten werktuigen die hiervoor worden gebruikt vormen de ploegen een belangrijke, zo niet de be langrijkste, groep. In de loop van de jaren hebben de ploegen belangrijke wijzigingen ondergaan. De overgang van paarden naar trekkers als trek krachtbron maakte ook andere ploegen noodzake lijk. In de de laatste jaren zijn de trekkerploegen aan belangrijke veranderingen onderhevig ge weest. Deze veranderingen hebben in hoofdzaak de volgende oorzaken: Een goed zaai bed met zo weinig mogelijk werk- gangen In het voorjaar zal men bij voorkeur het land in één bewerking zaaiklaar maken. Uiteraard spelen hierbij grondsoort en gewas een belang rijke rol. Vooral voor kleigronden geldt dat kans op sukses, dus zo weinig mogelijk werk- gangen, alleen aanwezig is als het ploegwerk aan hoge eisen voldoet. De teelt van grasgroenbemestmg Het hiervoor veelal gebruikte Italiaans raai- gras is winterhard. Om hergroei in het voor jaar te voorkomen is het noodzakelijk om dit gewas nauwkeurig onder te kunnen werken. De grond wordt moeilijker bewerkbaar Door verschillende oorzaken blijkt de bewerk baarheid van vele kleigronden moeilijker te worden. Aan de ploegen worden dan hogere eisen gesteld om toch tot de gewenste goede resultaten te komen. Trekkers met meer vermogen Het motorvermogen per trekker neemt, door verschillende faktoren, steeds toe. Trekker» met relatief groot vermogen kunnen meer pres teren. De hogere prestatie kan betrekking heb ben op moeilijker praktijksituaties maar ook op werkbreedte en werksnelheid. Voor het ploegen met hogere rijsnelheid, met behoud of verbetering van de grondlegging, zijn daartoe aangepaste ploegen en ristervormen nodig. Als we deze vier gegevens samenvattend toe passen op de ploegen, dan betekent dit dat deze voor kleigronden ruim gebouwd moeten zijn; dat een goede bedekking en aansluiting op uiteen lopende kleigrondsoorten mogelijk is en dat de grondlegging ook bij iets hogere rijsnelheden goed blijft. Om dit waar te kunnen maken zal aan de vol gende punten de nodige aandacht moeten worden besteed. VERHOUDING WERKBREEDTE-WERKDIEPTE Om met een goede ploeg ook goed werk te leve ren zal deze korrekt afgesteld moeten zijn. Al naar omstandigheden kan de afstelling per per ceel en per bedrijf verschillend zijn. De verhouding werkbreedte-werkdiepte is steeds een belangrijk uitgangspunt. Voor kleigronden be draagt deze 1,5 a 1,8 1. Voor lichte- en erg slemp- gevoelige gronden zal deze verhouding nauwer moeten zijn, b.v. 1,2 a 1,5 1. Een goede aanslui ting van de ploegsneden wordt in belangrijke ma te bepaajd door de verhouding tussen breedte en diepte. Een te ruime verhouding geeft vooral op lichte- en slempgevoelige gronden een te vlakke grondlegging en spoedig aanleiding tot een te sterke verkruimeling. De kans op dichtslaan en piasvorming wordt daardoor onnodig vergroot. Op zwaardere, vooral samenhangende grond kan een te nauwe verhouding leiden tot een opduwen van het rister door de ploegsneden. Het gevolg is dan: minder gewichtsoverdracht en meer wielslip. Bij het kiezen van een ploeg dient men met deze faktoren wel rekening te houden. RISTERS Voor kleigrond verdient een lang, iets schroef vormig rister de voorkeur. De gewenste goede aansluiting van de ploegsneden en de vlak] egging worden sterk bepaald door de hoek die het rister maakt t.o.v. de rijrichting. Vrijwel alle nieuwe ploegen zijn thans uitgerust met verstelbare ris- tersteunen. Daarmee kan op eenvoudige wijze het rister meer of minder dwars op de rijrichting worden geplaatst. Vooral in kombinatie met de lange risters is 'het effekt hiervan meestal spoedig zichtbaar. Genoemde verstelbare ristersteunen hebben speciale betekenis in verband met de grondsoort waarop wordt gewerkt. Voor zware grond zal het rister veelal meer dwars op de rij richting moeten worden geplaatst. Voor lichte gronden zal het dan minder dwars gezet moeten worden. Met behulp van deze verstelbare rister steunen kan zowel op lichte als op zware klei grond goed ploegwerk worden geleverd. Het goed keren van de ploegsneden is steeds belangrijk. In het bijzonder geldt dit voor de win terharde grasgroenbemestingsgewassen. Het voldoende draaien en keren van de grond kan met lange risters gemakkelijker en beter wor den bereikt dan met korte risters. SCHAREN Het gebruik van scherpe scharen is steeds aan te bevelen. Deze snijden beter, trekken lichter en geven minder structuurbederf. Ook op zeer natte grond is het raadzaam om scherpe scharen te ge bruiken. Stompe scharen kunnen dan onder in de voor een laagje grond diehtsmeren, hetgeen nim mer gewenst is. Het indringend vermogen van een ploegschaar zal bij voorkeur groot zijn. Naast voldoende scherp betekent dit ook een goede stand waarbij een vloeiend verloop van rister naar schaar en schaarpunt het meest gewenst is. Om het steeds terugkerende en steeds duurder wor dende scherpen of kloppen van scharen te voor komen, worden wel zelf scherpende en wegwerp- scharen toegepast. Deze kunnen inderdaad ge makkelijker en voordeliger zijn. Het gunstigste resultaat is echter meestal dat de gang van de ploeg gelijk blijft. Door uitsmeden of kloppen kan gemakkelijk een iets andere stand ontstaan waar door de grondlegging verandert. Opnieuw afstel len is dan nodig. In de praktijk blijken zelf scher pende scharen op kleigrond na enig gebruik veelal niet meer voldoende scherp te zijn. Met behulp van een (haakse) slijpmachine kunnen deze scha ren worden geslepen door het wegslijpen van de achterzijde. VOORSCIIAREN Zodra een gewas of produkt met een ploeg vol ledig ondergewerkt moet worden zijn voorscharen nodig. Het onderwerken van grasgroenbemesting is hiervan het meest sprekende voorbeeld. Naast de noodzaak om hiervoor een goed rister te ge bruiken is een goed funktionerende voorschaar eveneens onmisbaar. Het gaat daarbij vooral om de vorm, de stand en de plaats van bevestiging. De voorschaar zal een gebogen vorm moeten heb ben, zodanig dat de afgesneden strook grond met gras in de voor gaat rollen. Tijdens deze rollende beweging wordt het nog vaststaande gewas naar beneden gevouwen en mede daardoor beter be dekt. Brede voorscharen zijn nodig om op de meest kritieke plaatsen, de aansluitingen van ploegsneden, een gedeelte van ca. 10 cm weg te snijden. Door de iets schuine stand t.o.v. de rij richting zal de breedte van de voorschaar groter moeten zijn dan 10 cm. De juiste werkbreedte wordt mede bepaald door het rister en vooral door de daarmee verkregen aansluiting. De werkdiepte van de voorschaar zal bij voott- keur beperkt blijven tot enkele centimeters. Diep en breed werkende voorscharen brengen teveel grond in de open voor waardoor een goede kering van de ploegsneden ongunstig wordt beïnvloed. Vooral voor het onderwerken van gras is de plaats van de voorschaar van veel betekenis. A1b vuistregel hiervoor geldt dat de punt van de voor schaar recht boven de punt van de schaar moei staan. De voorschaar is bij voorkeur bevestigd aan de ploegboom. Voorscharen die geschikt zijn voor gras zijn universeel bruikbaar. Voor het in- of onderwer ken van andere gewassen of produkten kan een andere plaats, stand en afstelling nodig zijn. Daar om zullen steeds de nodige stelmogelijkheden aan wezig moeten zijn, waartoe ook het meer of min der dwars plaatsen gerekend moet worden. KOUTERS Aan moderne ploegen zijn schijf kouters het meest gewenst. De schijven zullen bij voorkeur een grote diameter minstens 45 cm moeten hebben. Eenzijdig gelagerde schijven, met geheel gladde binnenzijde, geven minder kans op ver stopping. Nastelbare kogellagers zijn iets duurder dan glijlagers doch bieden een langere levensduur zonder speling en behoeven slechts zelden te wor den gesmeerd. Voor onderploegen van gras zullen - behalve de voorscharen ook de schijven langs de ploegboom voldoende verstelbaar moeten zijn. RUIMTE IN DE PLOEG De ploegen die de laatste jaren door diverse fabrikanten op de markt worden gebracht zijn meestal ruimer gebouwd dan voorheen gebruike lijk was. Deze ruimere bouw kan zowel betrek king hebben op de vertikale- als op de horizon tale ruimte, alsook op beide. Een goede ploeg zal zowel horizontaal als vertikaal voldoende ruimte moeten hebben. De horizontale ruimte is nodig voor een goede kering van de ploegsneden, om verstopping te voorkomen en om voldoende mo gelijkheden te hebben voor het verplaatsen van voorscharen en schijven. Veel ruimte in verti- kale-richting (afstand schaarpunt - ploegboom) is van betekenis om verstoppingen te voorkomen, en vöör trekkers met hoog bevestigde trekstangen. SOORTEN PLOEGEN De trekkerploegen kunnen in twee groepen worden ingedeeld, n.l. rondgaande- en links- en rechtswerkende ploegen. De laatste groep is nader te verdelen in wentel-, kantel- en tweewegploe- gen. Over het algemeen bestaat weinig belang stelling voor rondgaande ploegen met uitzondering van stoppelploegen. De relatief gunstige prijzen van rondgaande ploegen wegen meestal niet op tegen de prakti sche bezwaren van de open voren en de moeilijk heden om gerende percelen goed af te werken. De belangstelling gaat dan ook terecht meer uit naar de wentel- en de kantelploegen. Ook met tweewegploegen zijn uitstekende resul taten mogelijk. Het aan- en afkoppelen is echter een tijdrovende bezigheid, terwijl niet iedere trek ker voor dë2e ploegen geschikt is. De keuze tus sen wentel- en kantelploegen wordt in hoofdzaak bepaald door het aantal scharen dat voor een be paald bedrijf en de beschikbare trekker het meest geschikt is. Kantelploegen voldoen veelal het bes» te in de éénscharige uitvoering. Voor meerscha- rige ploegen gaat de voorkeur uit naar wentel- ploegen. Voor beide typen ploegen gelden onvem kort de richtlijnen voor risters, scharen, voor scharen, schijven en ruime bouw als voren ge noemd.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 8