Openingsrede Algemeen Voorzitter Ir. J. Prins 3 DE aanlokkelijkheid van de duidelijkheid lijkt uit te lopen op een min of meer radikale ver kettering. Wie niet over de problemen van het jaar 2000 spreekt, heetf geen visie. Wie niet alleen het probleem wil horen, maar de argumenten en de middelen ter oplossing wil wegen, sluit zijn ogen voor de werkelijkheid. Wie meer naar geleidelijk heid streeft dan naar stimulering van plotselinge omwentelingen, is een verkalkte conservatief. Er zijn er, die menen dat het midden heeft afge daan en kleurloos is geworden; en er zijn er ook die de vraag op de lippen brandt, of studeren nu meer is dan demonstreren. Dit alles overziende komt de vraag op, of deze generatie nu werkelijk kritischer is geworden en of de kampioenen van het gelijk van onze voorouders niet in nieuwe gedaante weer op het toneel ver schijnen. Ook in E.E.G.-verband ontkomt men kennelijk niet aan de geest van de tijd. Het structuur-memo randum van de heer Mansholt, over de inhoud waarvan intussen wel het een en ander bekend is geworden, zal mede op de buitenwacht een nogal radicale indruk maken: „binnen de 10 jaar 4,5 mil joen ha uit productie en 3,6 miljoen boeren eruit". Voorts is ook iets bekend geworden over een saneringsregeling voor bedrijven met een kleine veestapel, terwijl, als de berichtgeving juist is, het standpunt over de grootte der bedrijven wel wat gematigder zou zijn dan in de beruchte Groningse rede van de heer Mansholt. Wij stéian op het standpunt, dat we dit stuk maar eens rustig moeten afwachten en dan moeten bezien welke maatregelen zinvol zijn en perspectief kunnen bieden. Het lijkt ons juist, dat over deze materie zich een werkgroep buigt, om de gedachten te bezien en indien mogelijk een richting voor ons gebied aan te geven. Het spreekt vanzelf, dat ook het vraagpunt over de toekomst van land- en tuinbouw, dat aan de afdelingen ter behandeling is toegezonden, voor een dergelijke werkgroep van betekenis kan zijn. ONJUISTE INDRUK INDIEN we nu enkele opmerkingen maken over het te verwachten officiële memorandum, dan is het niet over de exacte inhoud, maar vooral over de indruk, die dit stuk al voor het verschijnen op menigeen vooral ook buiten de landbouw maakt. De onjuiste indruk namelijk, dat er eindelijk wat aan de structuur in. de landbouw zal gaan ge beuren, dat er tot nu toe weinig is gebeurd en land en tuinbouw is achtergebleven en voorts dat nu snel een aantal essentiële veranderingen doorgevoerd kunnen worden. De indruk wordt voorts gewekt, vooral ook door de Europese Commissie zelf, dat er nu een uitzicht komt in de oplossing van het pro bleem van de overschotten. De koppeling van het gesprek over de structuur aan dat van het markt- en prijsbeleid op een moment dat de Europese Commissie zelf vindt dat het laatstgenoemde onderdeel is vastgelopen, is hier de reden van. De heer Knottnerus heeft op de onlangs gehouden Algemene vergadering van het Koninklijk Neder lands Landbouw Comité deze twee kwesties, name lijk die der overschotten en de landbouwstructuur, duidelijk uit elkaar gehaald als aparte, slechts zeer ten dele met elkaar verbonden vraagstukken. Laten we het nog maar eens duidelijk herhalen: er is geen uitzicht op, dat met een andere landbouwstructuur zoals grotere bedrijven en minder boeren de pro blemen der overproductie anders en dus beter ko men te liggen. Ik heb nog niemand gehoord, die dit in beginsel anders ziet. Ten aanzien van het uit pro ductie nemen van gronden, lp kt het vraagstuk wat genuanceerder te zpn. De ervaringen met de Soil Banks in Amerika, waarbij grond braak kwam te liggen, zyn met betrekking tot de totale productie evenwel niet erg positief geweest. Of het bij bebos sing van marginale gronden anders zal liggen, be twijfelen wij. Bovendien zal eerst eens een kosten- baten vergelijking van bosbouw en landbouw op deze gronden opgesteld moeten worden. Moet er dan niets aan de structuur in de land bouw veranderen?, zo kan men dan vragen. De wedervraag zou kunnen zijn: gebeurt er dan niets? En zonder een historische terugblik te geven, mogen we toch wel wijzen op de stijging in bruto opbrengst, het parool van de naoorlogse jaren; de stijging van de arbeidsproductiviteit van de laatste 15 jaar en de vervanging van arbeid door kaDitaal. die hiertoe leidde. Bovendien, hoe is de ontwikkeling der laatste jaren? Bezien we de gegevens van de veebezetting per bedrijf, dan blijkt wel in welke aanzienlijke mate bijvoorbeeld in de rundveehouderij en de varkenshouderij de interne bedrijfsvergroting heeft doorgezet. De gegevens van de ontwikkeling van de bedrijf s- grootte in bijvoorbeeld Zeeland in de periode 1959 tot en met 1967, toont een weliswaar nog beschei den, maar wel duidelijke tendens naar grotere een heden. Als men hierbij voe^t, dat de generatiedruk laag is, een onderzoek onlangs in Zuid-Holland toonde aan, dat 75%> van de bedrijven zonder opvolger zit en bijvoorbeeld in het gebied Kapella-Biezelinge bleek bij een inventarisatie dat bijna 50% van de bedrijven ook hier geen opvolger heeft, dan vind ik dit alles een nogal aanzienlijke ontwikkeling, die ons juist op het gebied der bedrijfsstructuur te wachten staat. WAAKZAAM ZIJN HET wordt tegenwoordig moedig gevonden als een landbouwvoorman maant tot voorzichtig heid bij het overnemen van een bedrijf, omdat niet in ieder bedrijf perspectief zit. Er lijkt niet zoveel moed voor nodig! De ondernemers en zeker de jon geren oordelen scherp, getuige de ontwikkeling der laatste jaren! Ik meen bovendien, dat de nadruk, die van de zijde der organisaties de laatste 10 jaar op de school en beroepskeuze is gelegd, zijn invloed duidelijk doet gelden. Het komt mij voor, dat we ons ten aanzien van de structuur-problematiek vooral moeten inzetten om datgene, wat zich daad werkelijk afspeelt in onze landbouw, zo goed moge lijk te begeleiden. Deze opdracht geldt temeer voor het beleid. Wij zullen dan ook kritisch moeten be zien in hoeverre de diverse onderdelen van het E.E.G.-structuur-memorandum aansluiten bij onze werkelijke problematiek. Het feit, dat de heer Mansholt met zijn structuur beleid wil bereiken dat de agrarische beroepsbevol king in 1980 8% zal bedragen een niveau waarop de Nederlandse landbouw nu reeds is zal ons dubbel waakzaam moeten doen zijn, juist met be trekking tot de vraag of eventuele maatregelen ook effect hebben op de problemen binnen de Neder landse landbouw. VERZET MI.TN verzet tegen het E.E.G.-memorandum komt, wanneer zou blijken, dat men dit soort structuurbeleid als zaligmakend ziet, zonder dat het zeker is; dat het de wezenlijke problematiek oplost. Aan een schimmig en wazig beeld van zijn positie in bijvoorbeeld het jaar 2000 heeft de boer anno 1968 niets. Met eenzijdige nadruk op de structuur wordt bovendien de aanpassing onmogelijk en de afvloeiing onmenselijk gemaakt. Dit laatste ondanks het feit dat we in een land leven met prachtige sociale maatregelen! Wij neigen in onze samenleving tot deze sociale hardheid als we ons op het standpunt stellen dat toch niemand hoeft om te komen! Als we verwijzen naar een werklozen uitkering, algemene bijstands wet, saneringsfonds of vervroegd pensioen! De mensen van de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst, ouder dan 55 jaar, hebben het ervaren wat het is een briefje thuis te krijgen, waarop vriendelijk wordt gewezen op de uiteraard goede voor waarden, waarop eruit gestapt kan worden. De landbouwbedrijven met ouder personeel, vaak vele jaren in dienst trouwe dienst heet dat hebben veelal niet meer de ruimte om een menselijke taak, deze personeelsleden tot hun pensioen te houden, te vervullen. Toch zijn er nog, die het desondanks doen. En de oudere ondernemers zonder opvolger, die logischer wijs niet meer investeren en moderniseren komen zo achter en op een dergelijk laag niveau, dat ze hun vermogen opeten. Dat, waar ze jaren voor ge zwoegd hebben, is voor hun 65ste jaar verdwenen! Voor diegenen, die na hun 50ste jaar het bedrijf beëindigen, is omscholen niet meer mogelijk en ander werk bijzonder moeilijk te vinden. Want in het economische leven hebben we moeite genoeg zeker op langere termijn om de jongeren werk te geven! Rangeren we deze in het algemeen gesproken nog niet oude en versleten groep uit of laten we ze als ze dat niet willen, maar verder interen? Of kunnen we nog zoeken naar overgangsmaatregelen? Wat is er tegen om van deze categorie de gronden met een premie aan te kopen en de man in kwestie zo hij dit wit door te laten boeren tot zyn 65ste? Het is een gedachte die binnen ons secreta riaat opwelde en zeker het overwegen en bestuderen waard is! Immers naast het inkomen uit dit bedrijf, geeft de rente van het eigen kapitaal een betere bestaans basis. Hij houdt zijn taak in de samenleving, hij komt niet ten laste van de gemeenschap en er wordt toch gesaneerd, zij het op wat langere termijn! In een ruilverkaveling lijkt het ons zo toe te passen. Misschien dat ook de gronden-nota van het Land bouwschap, die we binnenkort mogen verwachten, voor deze gedachte ruimere aanknopingspunten biedt. STAGNATIE INDUSTRIËLE ONTWIKKELING OICHTEN wij onze aandacht na deze uitweiding over dat wat ons ten aanzien van de land bouwstructuur bezig houdt tot de problematiek binnen ons gewest, dan willen wij graag eerst stil staan bij een enkel meer algemeen aspect. Kan over de ontwikkeling van de belangstelling voor de recreatieve mogelijkheden van onze provin cie geen reden tot klagen zijn, in de Kring van het Provinciaal bestuur bestaat er blijkens diverse uit latingen verontrusting over de stagnatie in de in dustriële ontwikkeling van ons gewest. Ongetwijfeld hangt deze verontrusting samen met het Brabantse Moerdijkplan, dat als plan voor in dustrievestiging in korte tijd van de vermoedelijk Rotterdamse tekentafels is gekomen en dat de goedkeuringsprocedure voor een goed deel al heeft doorlopen. Een procedure die trouwens nogal wat haken en ogen heeft. Niet verwonderlijk, gezien het plotseling verschijnen van de industrialisatiegedach te in deze omvang voor dit gebied! GEEN „LES NEMEN" BIJ HET OVERLEGORGAAN! De strijd ten aanzien van de bestemming van dit gebied als industrieterrein is van landbouw- zijde inmiddels gestreden, nu in overleg met de betrokkene besloten is de bezwaren tegen dit be stemmingsplan niet bij de kroon aanhangig te maken. Indien ik toch over de gehele kwestie van het Moerdijkplan enkele opmerkingen maak is dit dan ook niet om van landbouwzijde aan de gang te blijven, maar omdat ons inziens er door een uit eindelijke goedkeuring van dit gebied als industrie terrein en het ziet er dus bepaald naar uit, dat dit zal gebeuren een aantal zeer opmerkelijke zaken aan de orde zijn gekomen. Wij willen ons ook niet achteraf mengen in de strijd Sloe of Moer dijk. Beide gebieden vallen in ons nieuwe werk gebied en wat dat betreft is het ons dus om het ven waar de slag valt! Wat ons evenwel van het hart moet is, dat voor goede samenwerking de noodzaak hiervan wordt de landbouw zo graag voor gehouden geen les hoeven gaan te nemen bij het „Overlegorgaan voor het Zuidwesten". Zelden zagen wij een groter verschil van inzicht op vervelender manier aan de orde komen. GEVAAR VAN VERZILTING? WAAR we evenwel vooral de aandacht op moe ten vestigen ten aanzien van de industriali satieplannen voor het gebied Moerdijk is in de eerste plaats het grote verziltingsgevaar, wat voor het Zeeuwse Meer gaat dreigen. Bekend is dat de ver binding met Rotterdam nu gerealiseerd zal worden door verbreding en verdieping van de Dordtse Kil, „oprekking" heet dat in de verzachtende argumen tatie, die gehanteerd wordt. Op lange termijn gezien zijn er geen zekerheden, dat een kanaal door de Hoekse Waard er niet zal komen, alhoewel van regeringswege geen aanleiding tot deze onzekerheid is gegeven. Het is duidelijk dat een dergelijk kanaal een groot gevaar zou betekenen mede voor land- en tuinbouw, in het gehele Zuid-Westen van Nederland. In de tweede plaats moeten wij wijzen op de plano logische aspecten, die aan de aanwijzing van dit ge bied ons inziens zijn verbonden. Wij hoeven vermoedelijk niet te herhalen, waar de realisering van dit Moerdijkplan allemaal mee in strijd is. Praktisch met alles wat op planologisch gebied en "dat der Ruimtelijke Ordening de goegemeente de laatste jaren is voorgelegd. PLANOLOGISCHE ONMACHT Nu kan men stellen, dat de wijzigingen van in dit geval het streekplan Brabantse riviermonden, waar in het Moerdijkgebied valt, toch langs democratische wegen tot stand komen. Ja, inderdaad! Maar het betreft hier een wijziging, die tot stand is gekomen onder economische druk en niet als resultaat van bestuurlijke visie op de Ruim telijke Ordening! In deze zin betekent het realiseren van het Moerdijkplan het aan de kaak stellen van een planologische onmacht. Als men stelt, dat men toch rekening moet houden met de economische werkelijkheid bij soortgelijke kwesties van de Ruimtelijke Ordening in die zin, dat de eisen, wensen of verlangens van de ondernemers hierin wel degelijk moeten meespelen, is dat een argument wat ons terdege aanspreekt. Maar dan geen meten met twee maten! Dan voor de landbouw dezelfde economische maatstaven als voor de Shell! (Zie verder pag. 4.) LEDEN VAN VERDIENSTE DER Z. L. M. 50 jaar of langer lid W. BakkerGapinge; J. Goedbloed, Gapin ge; Js. Koene, Meliskerke; Jac. Meijers, Ga pinge; G. Kristeleijn, Domburg; KI. Verhage, Zoutelande; Joh. de Visser, Domburg; A. de Voogd, Gapinge; A. Langebeeke, Seroosker- ke; L. Simonse Jzn., Biggekerke; W. Ludik- huize, Middelburg; G. de Back, Kats: P. C. DhondtRisseeuw, IJzendijke; Joz. Schijve, Nieuwvliet; Eug. Wijffels, IJzendijke; B. G. Friderichs, Tholen; A. N. A. de Wit, Oud- Vossemeer; P. S. van Donge, Dreischor; K. J. v. d. Velde, Dreischor; J. Verton, Nieuwer- kerk; L. P. Bolijn, Ouwerkerk; C. A. Boogert, Haamstede; J. J. Boot, Kerkwerve; L. A. Jon ker, Bruinisse; F. Moes, Terneuzen; J. J. Huijssende Bruijne, Terneuzen; Jac. de Putter, Axel; M. J. MolAbr. Huissoon en L. J. Overbeeke, allen te Wolf aartsdijk; P. de Koeijer, Yerseke.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1968 | | pagina 3