Brouwgerstnieuws Welke aanpassingsruimte voor het Landbouwbedrijf? Bedrijfsuitkomsten Z.-Hollandse akkerbouwbedrijven'67/'68 en peulvruchten komen in 1967 vrij goed naar e (Vervolg van vorige pagina) lijk rendement op akkerbouwbedrijven mogelijk is, mits men: 1— over geschikte grond en voldoende vakkennis beschikt; bollenteelt-minded is; er zeer veel arbeidsuren aan kan besteden; niet terugschrikt voor een investering van 15.000 a 20.000 per ha. Al met al redenen genoeg waarom deze teelten niet kunnen worden gezien als de oplossing voor prob le embe drijven. Toch is het aan de dag van vandaag zaak ieder mogelijk perspektief grondig te bestuderen. Laat u eens uitgebreider informeren door een deskundige omtrent het perspektief van bollenteelt op akker bouwbedrijven, stelde ir. Van der Beek voor. HET KOSTENASPEKT HE kurk waar alles op drijft" is de prijsvorming yy" van onze belangrijkste akkerbouwprodukten. Ir. Van der Beek zag voor de eerstkomende jaren een voortgaande druk op de prijzen met als gevolg, mede ook door de stijgende kosten, een toenemende druk op de marges voor de boer. Dit zal zowel gel den voor de produkten met als zonder E.E.G.- marktregeling. Van de zijde van de teler is hierop z.i. maar één antwoord mogelijk en wel met alle mogelijke mid delen en zeer doelbewust streven naar beheersing van de produktiekosten. Verlaging is n.L beslist niet altijd mogelijk; zoals bijv. in het „dure" jaar 1968 gebleken is. De noodzaak tot beheersing van de kosten geldt voor alle bedrijven, zowel groot als klein. Ik ben ervan overtuigd dat in de eerstkomen de tijd vele bedrijven hier de ruimte zullen moeten vinden voor een verdergaande aanpassing aan de huidige ontwikkelingen en het weinig soelaas bie dende prijzenniveau. Voor de grote meerderheid van onze landbouwbedrijven zie ik geen andere mogelijkheid, zo meende ir. Van der Beek. Het is zeker niet zo dat hiermee iets nieuws wordt gezegd, verre van dat. Vele bedrijven zijn op deze weg reeds ver voort gegaan. Dat ontslaat ons echter niet van de plicht kritisch na te gaan wat nog meer in deze richting bereikt zou kunnen worden. Globaal behandelde ir. Van der Beek de opbouw van het kostenpakket (vaste kosten en variabele kosten) en wees er wat betreft de kapitaalskosten op dat we zullen moeten komen tot een verminde ring daarvan. Hier ligt zijns inziens het beste aan grijpingspunt voor vele bedrijven. Twee mogelijk heden leiden tot het gestelde doel: Samenwerken in combinatie; Samenwerken met loonwerker. Geheel gelijk zijn deze mogelijkheden niet. Wan neer er wordt uitgegaan van een voldoende grote eenheid, zal samenwerken in kombinatie veelal voordeliger zijn. Daar staat tegenover dat de loon werker met zijn machines ook arbeidskrachten ter beschikking stelt Tot nu toe is zowel het samenwerken als het wer ken met de loonwerker in hoofdzaak beperkt tot de duurdere oogstmachines en meer gespecialiseerde machines (o.a. precisiezaaimachines). Uit onder zoek is echter wel gebleken dat het financieel be paald aantrekkelijk is om ook de basisinventaris (trekkers, ploegen, eggen, zaaimachines e.d.) bij de samenwerking te betrekken en besparing op de werktuigkosten van 50 k 100 per ha bleek hier mee mogelijk te zijn. Evenwel heeft dit vérgaande konsekwenties, want men moet dan bereid zijn het geheel van de samenwerkende bedrijven in feite als één bedrijf te exploiteren, ook voor wat betreft de arbeid. Een en ander betekent een nagenoeg volledige integratie van de samenwerkende bedrijven. Het is duidelijk dat men bij zichzelf echt wel kritisch te rade moet gaan alvorens een dergelijke stap te zet ten. Toch gaf ir. Van der Beek het zijn gehoor in overweging, want het biedt ongetwijfeld perspek tief. Gold deze konklusie vooral voor samenwer king voor akkerbouwbedrijven, een vergelijkbare studie over samenwerking van gemengde bedrijven toont een soortgelijk resultaat. Vooral indien men kan komen tot een exploitatie met één stal van b.v. 100 g.v.e. Financieel blijkt dit aantrekkelijk en ar- beidsorganisatorisch een grote verlichting. Dit zelfde voordeel is in de akkerbouwsektor ook te behalen door gebruik te maken van de loonwer ker, mits de boer bereid is in bepaalde perioden ar beid ter beschikking te stellen aan de loonwerker. Uiteraard op afspraak en tegen betaling. Enerzijds voorkomt dit leegloop bij de boer en anderzijds een te zware arbeidsbezetting bij de loonwerker. Dat is tevens gunstig voor het rendement van het loon- werkbedrijf. Ir. Van der Beek zei er zich van be wust te zijn dat dit laatste niet meer is dan een idee. Toch leek hem nadere bestudering hiervan alleszins de moeite waard. Wellicht een mooie taak voor een werkgroep van een Vereniging voor Be drijfsvoorlichting in samenwerking met zijn dienst! De variabele kosten kunnen hier en daar nog wel verminderd worden, door b.v. vermijden van luxe bemesting (b.v. veel stikstof op suikerbieten) en granen. De eindkonklusie van de heer Van der Beek was, dat er alleen aanpassingsruimte is middels intensi vering van het bedrijf voor financieel niet te zwak ke bedrijven en voor bedrijven, die een overschot aan arbeid hebben. Uitgaande van de huidige toe stand zal de meerderheid van de bedrijven het moeten zoeken in een beheersing van de kosten. voren. Het goede resultaat van de peulvruchten is Het aardappelsaldo ligt in de buurt van dat van HET gemiddelde netto overschot per ha op een groep van 20 akkerbouwbedrijven van 2550 ha uit heel Zuid-Iiolland was in boekjaar '67/'68 210,Vergeleken met het 10-jarig gemiddelde van 460,komt dit f 250,lager uit. In deze 10 jaren is het resultaat maar twee keer lager geweest dan in '67/'68. Daarbij valt de zeer sterke stijging op van de kosten in het laatste jaar. Dat overigens met „gemiddelde" gegevens bijzonder voorzichtig moet worden omgesprongen blijkt uit de gegevens die de heer L. K. Nienhuis van het R.L.C. Baren- drecht tevens verstrekt. Bijvoorbeeld hadden een zestal bedrijven een negatief netto-overschot en 4 bedrijven brachten het tot boven de f 500,per ha. De overige 10 zaten tussen de 0 en de 500 per ha. Wij ontlenen deze gegevens aan een artikel in het maandblad „Bedrijfsvoorlichting" Zuid-Holland waarin nog de volgende cijfers worden gegeven. zomergerst en graszaad. Uit het saldo moeten nog de vaste kosten worden betaald, bijvoorbeeld ar- beids- en werktuigkosten. Gezien de hoge arbeids- en werktuigkosten die de teelt van aardappelen trouwens de laatste jaren een uitzondering. Door de mindere resultaten is de oppervlakte van deze ge wassen sterk ingekrompen namelijk van 12 in 1958 tot 5 in 1967. Wat de opbrengst en de kwaliteit van de brouw- gerstoogst 1968 betreft, geeft het derde kwartaal rapport van het NIBEM hierover de volgende bij zonderheden. De korrelopbrengsten lagen op gemiddeld niveau, het eiwitgehalte ligt hoger dan normaal. KORRELOPBRENGSTEN ZOMERGERST kg/ha Kg-opbrengsten per ha Zuidw. Centrale Noord. t.o.v. Kleigeb. zeeklei zeeklei Gewas 1958 t/m 1967 1967 58/67 1963 4100 4200 3800 tarwe 5010 5620 12 1964 4700 4700 4500 zomergerst 4590 5220 14% 1965 4300 4300 3600 cons, aardappelen 31100 38700 24% 1966 3800 3800 3900 suikerbieten 50100 55900 12% 1967 5000 4800 3500 Gem. 4380 4360 3860 Over het algemeen dus hoge kg-opbrengsten. 1968 (voorl.) 4200 4100 3900 Vooral de opbrengst van de consumptieaardappelen afw. 5 j.gem. 4% 6 1 is zeer hoog. In de administratie is nog nooit een dergelijk hoog gemiddelde voorgekomen. MAAR deze hoge opbrengsten wiérpen hun scha duw op de prijzen. Prijzen in gld. per 100/1000 kg. Gewas 1965 1966 1967 tarwe 34.95 35.55 34.75 zomergerst 32.85 31.95 30.90 cons, aardappelen 19.20 17.25 7.25 suikerbieten 76.55 75.15 65.60 De bietenprijs had het vooral te verduren en bij de consumptie aardappelen kon nauwelijks meer van een prijs worden gesproken. Deze staat in zeer schrille tegenstelling tot de twee jaren met top- aardappelprijzen namelijk 1965 en 1966. De winstgevendheid van de verschillende gewas sen blijkt vrij goed uit het saldo per ha. Het saldo is: de totale geldopbrengst van het gewas vermin derd met de kosten die direkt met de teelt van het betreffende gewas samenhangen zoals zaaizaad, pootgoed, bemesting, bestrijdingsmiddelen en loon werk. Saldo per ha in guldens Gewas 1965 1966 1967 tarwe 1490 1110 1570 zomergerst 1120 840 1280 cons, aardappelen 5210 3120 1340 suikerbieten 2760 1980 2620 graszaad 1520 950 1310 peulvruchten 1210 550 1920 Gemiddeld bedroeg op 7 oktober 1968 het eiwit gehalte: Van Cambrinus: 39 monsters, 10,8 van Zephyr: 18 monsters, 10,7 en van Delisa: 26 monsters, 10,3 Van Zephyr (Zuid-Limburg) 13 monsters was dit 11.6 en van Zephyr (Frankrijk) 28 mon sters 10,7 Een gedeelte van het hoger eiwitgehalte kan wor den toegeschreven aan het gemiddelde niveau van de korrelopbrengsten en het legerende gewas. Voorts kan in aanmerking worden genomen de sterke mineralisatie in de grond welke in anril en mei een bladrijke groei van het gewas heeft ver oorzaakt. Het afvalpercentage bleek veel hoger te liggen dan in vorige jaren het geval was. Gemiddeld zal met 15-20 afval rekening moeten worden gehou den. Tevens wordt opgemerkt dat ook dit jaar, even als het vorige, de meeldauw aantasting van de zo mergerst in het Zuidwestelijk Kleigebied vrij hevig is geweest. Het is onwaarschijnlijk dit te wijten aan een gewijzigd sortiment. De resistentie van Balder was minder dan die van Cambrinus, Zephyr of Delisa. Het is echter niet onmogelijk dat een an der physio is opgetreden dat met grotere felheid het gewas aantast en zich sneller versoreid. Dat dit zich inderdaad heeft ontwikkeld is bekend. Het ras Impala dat vroeger resistent was, is thans sterk aangetast, ook in het Zuidwestelijk Kleigebied. STUURSTOFFEN, HERBICIDEN EN INSECTICIDEN EN DE KWALITEIT Als coördinator tussen de werkgroep Planten- regulatoren TNO en de Rijkslandbouwconsulent- schappen in Zuidwest-Nederland volgde ir. Wilten de proeven met Ethrel A.C.P.) welke daar wer den genomen te Wilhelminadorp en Westmaas. Van dit groeiremmingsmiddel werd vorig jaar gecon stateerd, dat het by zomergerst toegepast een groei- remming kan geven als die welke we kennen van de CCC bij de tarwe. Zowel te Westmaas als te Wilhelminadorp wer den door de betreffende Rijkslandbouwconsulent- schappen proeven genomen. De proeven toonden aan, dat A.C.P. inderdaad een remmende werking heeft op de strekkingsgroei bij zomergerst en vrij wel bij alle onderzochte rassen, evenals bij alle onderzochte N-giften. Alleen bij de laagste N-gift kon te Westmaas een verbetering van de strostevigheid worden gecon stateerd. De groeiremming is zeer sterk en geeft op een bepaald moment een ophoping van blad op één niveau. Hierdoor heeft een beïnvloeding plaats van het microklimaat, waardoor de indruk bestaat dat de meeldauw zich wat sterker ontwikkelde. Ofschoon de proef te Westmaas te geil opgroeide bleek daar bij de laagste (50 N-gift) een verstevi ging van het stro welke later in h®t seizoen echter niet meer te zien was. Bij geen van de proeven bleek de korrelopbrengst gunstig te worden beïnvloed. Integendeel, gemid deld trad een opbrengstvermindering op. Voor zover bepalingen van de kwaliteit werdeyi gedaan, kon geen invloed op het eiwitgehalte worden waarge nomen. PROEVEN MEELDAUWBESTRIJDING MET F 2201 (metomorfolinederivaat) ZOMERGERST Het veldje Pirkka, voor de helft bespoten met F 2201, werd in twee gedeelten geoogst. Er was een bijzonder groot verschil in korrelopbrengst tussen de beide helften ten gunste van het bespoten ge deelte (25 Het afvalpercentage lag bij het on bespoten gedeelte op 30 bij het bespoten op 45 De bespuitingsproef op Delisa, waarbij een minder duidelijk effekt tussen behandelde en on behandelde veldjes was geconstateerd, werd even eens op 2 augustus geoogst. De korrelopbrengst van de behandelde veldjes ligt wat boven die van de onbehandelde. Op korrel grootte en eiwitgehalte is geen duidelijke invloed van de bespuiting merkbaar. Het duidelijk gunstige effekt dat dit middel op de meeldauw heeft, maakt het aantrekkelijk om volgend jaar met proeven door te gaan. Deze zullen in coördinatie worden uitgevoerd met de proeven van de Rijkslandbouwconsulenten in het Zuidwes telijk Kleigebied.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1968 | | pagina 6