Herstructurering
voorlichtingsdienst
het 1ie riï?ngs- Wïïï&ïs
s
I
Welke
aanpassingsruimte
voor het
Landbouwbedrijf
In zowel de „Mededelingen van de Direktie Tuin
bouw" als in „Landbouwvoorlichting" van oktober
1968 gaat ir. A. de Zeeuw, algemeen direkteur van
de Direktie Bedrijfsontwikkeling, in op de „reor
ganisatie" van de Voorlichtingsdienst.
Ir. De Zeeuw wijst er onder meer op dat de agra
rische ondernemingen thans grote veranderingen
ondergaan en uit dien hoofde ook voor de Rijksland-
bouwvoorlichtingsdienst van tijd tot tijd aanpas
sing onvermijdelijk is. In het bijzonder ten aanzien
van de indeling, de werkwijze van de landbouw
voorlichting en de inhoud van de voorlichtingsbood-
schap moet de vernieuwing voortdurend de aan
dacht hebben. Wie de bestaande opbouw van de
dienst beschouwt in verband met de te verwachten
agrarische situatie en de voorlichtingsbehoefte in de
jaren 1970-1975, zal niet willen tegenspreken dat
veranderingen noodzakelijk zijn. Weliswaar weet
niemand hoe die situatie precies zal zijn, maar dat
neemt niet weg dat getracht moet worden een zo
goed mogelijk beeld hiervan te vormen om de op
stelling van de voorichtingsdienst daaraan aan te
passen. Het betekent tevens dat hetgeen nu voorge
steld wordt, straks alweer achterhaald zal zijn.
Daarom moeten wij voortdurend bedacht blijven op
mogelijke veranderingen, vernieuwingen en ver
beteringen in onze dienst.
Met het oog op het voorgaande werkt „Stuur
groep Landbouwvoorlichting" aan een discussie-
voorstel betreffende de herstructurering van de
voorlichting. Dit discussievoorstel zal in brede kring
in de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst, in de ra
den van bedrijfsontwikkeling en in de top van de
departementale leiding worden besproken. Het is
de bedoeling dat de discussies leiden tot een her
zieningsplan dat in 1969 tot uitvoering zal worden
gebracht, waarbij er uiteraard rekening mee zal
moeten worden gehouden dat er met de vernieu
wing van „de bestaande orde" geruime tijd gemoeid
zal zijn. Enkele uitgangspunten daarbij zijn:
De voorlichtingsbehoefte. Uitgangspunten van
ue heropstelling van de dienst is de voorichtings-
behoefte. Omdat er zoveel gemengde bedrijven
bedrijven met gemengde veehouderij (koeien, var
kens en pluimvee) en/of akkerbouw enz. zijn, is
de bepaling van de voorlichtingsbehoefte uitslui
tend op basis van het aantal bedrijven moeilijk. Per
bedrijf vraagt immers elke produktierichting om
een specialisatie, ook van de zijde van de voorlich
ting. Omdat het aantal van deze eenheden die om
voorlichting vragen niet bekend is, wordt er een
schatting gemaakt. De plannen van nu moeten
daarbij gericht zijn op de voorlichtingsbehoefte van
de eenheden van straks, en wel in de periode
1970-1975.
Aantal eenheden per voorlichter. Op basis van
dat aantal moeten wij zien te komen tot een ver
antwoorde omvang van de voorlichtingsdienst.
Hierbij is onder meer van invloed het aantal be
drijven dat door een gespecialiseerde voorlichter
kan worden „bediend". Dit is op zichzelf een com
plexe zaak, omdat niet ieder bedrijf voorlichting
zal vragen en de frequentie van advisering boven
dien geen vast gegeven is. De vraag varieert ver
der naar bedrijfstak, naar tijd en naar gebied. Daar
bij komt dat zij wellicht zal toenemen, doordat de
bedrijfsvoorlichter meer gespecialiseerd raakt en
op een steeds hoger niveau komt en de agrariërs
beter onderlegd zullen zijn. Anderzijds zullen de
groepsvoorlichting en de massacommunicatiemedia
in toenemende mate ontwikkeld en toegepast wor
den, waardoor doelmatiger gewerkt zal kunnen
worden.
Ook zullen de voorlichtingsaktiviteiten nog ster
ker worden gericht op de bedrijfsontwikkeling,
waardoor de huidige aanpak mogelijk nog meer zal
veranderen. Al met al complicaties die een uit
spraak omtrent het totale aantal benodigde voor
lichters eerst mogelijk maakt nadat de discussies
op gang zijn gekomen. Wel lykt het in het kader
van de vergroting van de efficiency nodig dat wordt
nagegaan of over enige tijd gemiddeld een groter
aantal „eenheden" per bedrijfsvoorlichter kan wor
den verzorgd dan thans het geval is.
Bedrijfsvoorlichters en specialisten. Het is te ver
wachten dat de bedrijfsvoorlichters sterker ge
specialiseerd zullen worden. Zowel voor bedrijfs
voorlichters als voor specialisten geldt dat het ni
veau van hun kennis nog sterker moet worden op
gevoerd. Het is waarschijnlijk dat een nadere be
zinning op de behoeften aan diverse specialisten
en het aantal specialisten zal uitwijzen dat verande
ringen in de huidige opbouw nodig zijn. In dat geval
zal alle aandacht gericht moeten worden op studie,
scholing en omscholing. De verhouding tussen het
aantal specialisten en het aantal bedrijfsvoorlich
ters is daarbij een punt van betekenis.
Specialisatie consulentschappen. De toenemende
specialisatie, te beginnen met die- van drie bedriifs-
typen Veehouderij/Zuivel, Akkerbouw en Tuin
bouw, vraagt een opstelling van de consulentschap
pen die, al naar gelang de regionale agrarische si
tuatie, gericht is op de voorkomende bedrijfstypen.
Hoe minder bedrijfstypen per consulentschap voor
komen, des te sterker kan 'de zo gewenste speciali
satie worden doorgevoerd. Bij de indeling in con
sulentschappen zijn faktoren zoals de betekenis en
het perspektief van de bedrijfstak, de dichte of ijle
bezetting van het gebied met bedrijven van een
bepaald type, de graad van ontwikkeling van de
bedrijfstak, de mate van voorlichtingsbehoefte enz.,
mede van invloed. Een grote „homogeniteit" van
een ambtsgebied is ideaal voor een efficiënte inzet
van bedrijfsvoorlichters en specialisten.
Grootte van consulentschappen. Ook een vol
doende omvang van de regionale dienst is een eis
van doelmatigheid. De grootte van het personeel
van een regionale dienst wordt mede bepaald door
het feit dat de toegevoegde specialisten een volledi
ge dagtaak moeten hebben.
Er zal niet automatisch op één funktionaris per
specialisme gerekend kunnen worden. Er zou na
melijk meer aandacht gegeven moeten worden aan
de in werkelijkheid uiteenlopende behoeften in het
aantal en de soort deskundigheid. Zo nodig kan een
specialist voor twee consulentschappen werken of
kan een funktionaris meer specialismen werken of
kan een funktionaris meer specialismen behartigen.
Op sommige terreinen moet verder in overweging
worden genomen of bepaalde vormen van dienst
verlening afgesloten kunnen worden.
Regionale begrenzing. Met de omvang van een
consulentschap naar getalsterkte hangt uiteiaard
ook de regionale begrenzing samen. Enerzijds zijp
er „duidelijke begrensde" landbouwgebieden te on
derscheiden. Anderzijds is de opstelling van de
dienst, evenals die van vele andere instanties, op
een provinciale indeling gebaseerd. In verschillen
de delen van ons land is overigens een groeiende
tendens naar een sterkere interprovinciale samen
werking, zowel op agrarisch als op organisatorisch,
planologisch en bestuurlijk gebied, merkbaar.
In het algemeen zal in de dienst de provincie
grens gehandhaafd blijven als faktor die de indeling
in ambtsgebieden bepaalt. Waar echter van duide
lijke homogene landbouwgebieden sprake is, zul
len de grenzen van de ambtsgebieden zich daarbij
kunnen aanpassen.
In minder duidelijke gevallen zal de samenwer
king tussen consulentschappen over de provincie
grenzen moeten worden geïntensiveerd. De flexi
biliteit van de opbouw en inzet van de dienst zal
echter in alle gevallen voorop moeten staan, zodat
een vlotte aanpassing aan veranderende omstandig
heden mogelijk is.
STREVEN NAAR EEN ZO RATIONEEL
MOGELIJKE BEDRIJFSVOERING
fn de op dinsdag 19 nov. gehouden vergadering
van de Vereniging voor Bedrijfsvoorlichting Schou-
wen-Duiveland te Zierikzee heeft de Rijkslandbouw-
consulent voor de Zeeuwse Eil. ir. M. A. v. d. Beek
een inleiding gehouden over het onderwerp: „Welke
aanpassingsruimte heeft het landbouwbedrijf onder
de huidige omstandigheden?" Ir. Van der Beek stel
de daarbij dat alhoewel het gekozen onderwerp wat
afgezaagd lijkt, dit toch voor het voortbestaan van
de bedrijven van vitale betekenis is. En hij be
nadrukte dat hij in dit verband sprak over ruimte en
niet van mogelijkheden. Want, zo stelde hij, moge
lijkheden is te konkreet. Ruimte suggereert meer de
beperktheid van de mogelijkheden. De tijd voor
kant-en-klaar-recepten bij het geven van voorlich
ting over deze materie is voorbij. Tot voor enkele
jaren kon dat wel. Thans is het meer een aftasten
van mogelijkheden, die binnen een gegeven be
drijfsverband een oplossing zouden kunnen zijn!
F1,. VAN DER BEEK belichtte in het begin van
zijn inleiding de samenhang tussen afzet en
prijsvorming en de problemen waar de boer zich
in dit verband voorgesteld ziet. Als het grootste
probleem bij de prijsvorming van de meer grove
land- en tuinbouwprodukten zag hij het inelasti-
sche consumptiepatroon van deze produktie. Naar
mate het inkomen stijgt neemt de vraag ernaar niet
toe, vertoont zelfs neiging tot daling (minder aard
appels eten!). Dit in tegenstelling tot „elastische kapitaal. Persoonlijk zag hij het perspektief van de
produkten" zoals auto's, T.V., enz. enz., waarnaar verschillende sektoren als volgt:
de vraag bij toenemende welvaart groter wordt. De
enige remedie voor de boer om zich zo goed mo- Melkvee: matig (bepalend hiervan zal zijn de her-
gelijk te wapenen is een kwaliteitsprodukt voort te ziening van het E.E.G.-landbouwbeleid).
brengen en de afzet van zijn produkten zóveel als Fokzeugen: vrij goed, vooral in Zeeland,
mogelijk is stroomlijnen. Mestvarkens: redelijk goed (wel zal men bedacht
moeten zijn op een vrij sterke produktietoena-
WELKE RUIMTE me in het gehele E.E.G.-gebied).
WELKE ruimte is er nog voor de zo noodzake- SleCht'
lijke aanpassing, zo vroeg ir. Van der Beek Braaakwkens. idem,
zich af. Zonder bepaald nieuwe gezichtspunten Aan d hand v£m cyfermateraaI uitgaande van
naar voren te brengen zag hij hiervoor drie mo- éénmansbedrijfopzet, kwam ir. Van der Beek
ff, J ff ie bek"°pt achtereenvolgens onder de tot de conclusie daJt hPt> gezien het boeiden ren-
loupe genomen werden. dement van al deze produktietakken, in feite de
sektor (b.v. melkvee, varkens, kippen). Wil men g(Llijkheden daartoe,
hier wat in beginnen, dan zijn in de eerste plaats
ambitie en vakkennis nodig en in de tweede plaats Onderstaand staatje illustreert deze conclusie.
ENKELE KENGETALLEN VEREDELINGSLANDBOUW d.d. 1968
Melk
koeien
bijbeh. Fok- Mest- Leg- Piep-
Omschrijving jongvee zeugen varkens hennen kuikens
Arbeidsinkomen totaal18.000 18.000 18.000 18.000 18.000
Arbeidsuren totaal2.400 2.400 2.400 2.400 2.400
Aantal dieren30 60 600 6.000 24.000
afleveren per jaar2 Va 5
afleveren dieren 1.500 120.000
Investering gebouwen 90.000 90.000 120.000 100.000 100.000
Investering dieren 54.000 36.000 72.000 36.000 30.000
Saldo per dier1.100 450 20 4,50 0,025
Saldo totaal33.000 27.000 30.000 27.000 27.000
Arbeidsuren per dier80 40 1,6 0,4 0,02
Arbeidsinkomen per dier600 300 12 3 0,015
Intensiveren in opengrondstuinbouwteelten (b.v.
spruiten, winterbloemkool, knolselderij, witlof,
wortels, bloembollen). Deze gewassen geven saldi,
die te vergelijken zijn met die van hakvruchten.
Ze vragen veel arbeid. Hier geldt ook weer, dat
men er ambitie voor moet hebben en verder dat de
grond geschikt moet zijn. Bepalend voor het al of
niet telen van deze produkten achtte ir. Van der
Beek het arbeidsaanbod voor een bedrijf. Is dit
aanbod ruim, dan kunnen het aantrekkelijke teel
ten zijn. Moeten er echter speciaal daartoe extra
arbeidskrachten worden aangetrokken, dan dient
van tevoren grondig te worden nagegaan of nog
wel een aantrekkelijk rendement haalbaar is. Want
ook indien men deze teelten, zoveel als thans mo
gelijk is, mechaniseert, vragen ze toch nog veel tot
zeer veel handwerk, wat resulteert in een betrek
kelijk lage beloning per arbeidsuur.
Dezelfde vragen als bij de tuinbouwteelten ko
men aan de orde bij de teelt van bloembollen (met
name tulpen en gladiolen) op akkerbouwbedrijven.
Deze teelten zijn beslist niet eenvoudig. Anderzijds
is gebleken dat de teelt ervan met een aantrekke-
Zie verder polgende pagina)