LANDBOUWBEGROTING 1968
op de erfenis, de overnameprijs, de wijze van over
dracht e.d. Veel moeilijkheden kunnen hier even
wel worden beperkt indien de ouders tijdig passen
de maatregelen nemen, waarbij de landbouworgani
saties uitstekend begeleidingswerk verrichten.
Overigens blijkt steeds weer dat binnen zekere
grenzen de omvang van het eigen vermogen niet
beslissend is voor 't wel en wee van de bedrijfs-
opvolger, doch veeleer diens vakkundigheid en
ondernemerskwaliteiten. De Minister heeft overi
gens hierbij niet de bedoeling af te dingen op de
betekenis van het eigen vermogen ais weer
standsreserve voor jaren met een ongunstige
rentabiliteit.
VERDERE UITVOERING
PROGRAMMA RUILVERKAVELING
De Minister kent grote waarde toe aan het struk-
fcuurbeleid. Met name de ruilverkaveling heeft voor
rang in de struikturele voorzieningen.
Voor de ruilverkaveling is in Landbouwbegroting
1969 f 175,4 miljoen uitgetrokken tegen 154,4 in
1968.
Het ruilverkavelingsprogramma zal met kracht
worden voortgezet; ook in 1969 komt weer om
streeks 55.000 ha in stemming. De Ruilverkavelings
wet 1954 als instrument voor het uitvoeren van in-
frastrukturele werken ten plattelande blijkt alge
meen voor de belanghebbenden een doeltreffend en
aanvaardbaar middel te zijn om belangrijke ver
beteringen aan te brengen.
GEHEIME SCHRIFTELIJKE STEMMING
Op de vraag of het mogelijk is bij de toepassing
van de Ruilverkavelingswet 1954 in de toekomst tot
meer zeggenschap te geraken, zegt de Minister dat
na een studie blijkt, dat de inspraak van belang
hebbenden, individueel zowel als collectief, in hoge
mate verwezenlijkt is. Wel is de Minister van
mening, dat de voorkeur zou dienen uit te gaan
naar een geheime schriftelijke stemming, die naar
de voorlopige mening van de Centrale Cultuurtech
nische Commissie uitvoerbaar is binnen het kader
van de bestaande wet. Intussen zal overleg worden
gepleegd met de colleges van gedeputeerde staten
der provincies. Daarna zal de C.C.C. een begin ma
ken met uitvoering van een geheime schriftelijke
Stemming.
De Centrale Cultuurtechnische Commissie kan
nog niet overzien of en zo ja in hoeverre de in de
Ruilverkavelingswet 1954 neergelegde regeling, dat
zij, die niet aan de stemming deelnemen, worden
geacht hun toestemming tot ruilverkaveling te ver
lenen, door een betere kan worden vervangen. Zij
is van mening, dat niet zonder grondige overweging
van de voor- en nadelen van eventuele andere mo-
Selijkheden wijziging van deze regeling mag wor-
en overwogen. De Minister vertrouwt dat een na
der advies met de technische uitwerking hem bin
nen afzienbare tijd zal bereiken.
HET ZUIVELVRAAGSTUK
In 1967 is de bruto-produktiewaarde van de
voortbrengselen van de Nederlandse land- en tuin
bouw, ondanks een daling van het gemiddelde prijs
niveau met 2 pet nog met 6 pet. gestegen tot 9,5
miljard als resultaat van de toename der kwanti
tatieve produktie. Dat heeft tevens een sterke stij
ging van de uitvoerwaarde van agrarische produk-
ten met zich mee gebracht met 60 pet aandeel van
de E.E.G.-landen waarvan een gunstige invloed
op de betalingsbalans is uitgegaan. Het uitvoersaldo
i— het verschil tussen agrarische im- en export
dat van 1,9 miljard gulden in 1966 steeg tot ruim
ƒ2,2 miljard in 1967.
De voortgaande toeneming van de melkproduktie,
zonder evenredige vergroting van de afzetmogelijk
heden, vervult de bewindsman met grote zorg. Uit
prognoses over de ontwikkeling van de produktie
en de afzetmogelijkheden zowel voor Nederland als
voor de totale E.E.G. blijkt duidelijk, dat voor de
komende jaren met een groeiend verschil tussen
produktie en afzetmogelijkheden rekening moet
worden gehouden, met als gevolg een voor de E.E.G.
toenemend exportoverschot aan zuivelprodukten.
Het centrale vraagstuk voor de komende tijd in het
Brusselse overleg zal dan ook moeten worden ge
vormd door de problematiek inzake het tot stand
brengen van meer evenwicht tussen produktie en
afzet in de zuivel.
Eveneens zal de E.E.G.-ministerraad in de ko
mende maanden beslissingen moeten nemen over
Ihet opruimen van de botervoorraden in de landen
van de Gemeenschap. De Minister denkt, dat juist
het ontbreken van een gemeenschappelijke zuivel-
regeling één van de oorzaken is van het ontstaan
van de botervoorraden, daar enerzijds de lid-staten
waren geremd in hun aktiviteiten tot het opruimen
van voorraden en anderzijds de E.E.G. nog niet be
schikte over de middelen voor het treffen van
maatregelen, geldende voor de gehele Gemeenschap.
De bewindsman meent dan ook dat met de vol
tooiing van de gemeenschappelijke zuivelmarkt
thans voorwaarden zijn geschapen voor een betere
aanpak van de zuivelproblematiek in de Gemeen
schap.
BEVORDERING VAN DE AFZET
De Minister van Landbouw en Visserij pleit ver
der voor een moderne afzetstrategie, waarbij een
opvoering van de kwaliteit, handhaving van de ver
hoogde kwaliteit, bijzondere aandacht voor de pre
sentatie, een uitvoerig marktonderzoek en een vér
gaande research, o.m. met het oog op het ontwik
kelen van nieuwe produkten, nieuwe be- en ver
werkingsmethoden en een betere houdbaarheid, on
ontbeerlijk zijn.
Voor dit alles zullen grote investeringen nodig
zijn, die in de eerste plaats door het bedrijfsleven
zelf tot stand dienen te worden gebracht. De Minis
ter is evenwel bereid, met het oog op een verbete
ring van de concurrentiepositie van de Nederlandse
land- en tuinbouw, in daarvoor in aanmerking ko
mende gevallen de helpende hand te bieden. Hij
denkt hier onder meer aan pioniersarbeid en toe
gepaste research. De Minister acht het van groot
belang, dat de Nederlandse land- en tuinbouw en
de agrarische handel en industrie een maximale bij
drage aan het nationaal produkt bereiken. Hij zal
hieraan dan ook grote aandacht blijven geven en
waar wenselijk en nodig stimulerend blijven op
treden.
TUINBOUW
GLASTUINBOUW IN FASE
VAN AANPASSING EN SANERING
De vermindering van de rentabiliteit voor vele
bedrijven in de tuinbouw heeft geleid tot een zo
danige verslechtering van de financiële positie, dat
bepaalde bedrijven met hoge aflossingsverplichtin
gen in financiële moeilijkheden zijn komen te ver
keren of dreigen te geraken. De Minister is van oor
deel, dat de tuinbouw onder glas zich in een fase
van aanpassing en sanering bevindt. De oplossing
van de problemen zal uiteindelijk gevonden moe
ten worden in het kader van het te voeren struk-
tuurbeleid. Gezien de verhouding tussen vraag en
aanbod acht de minister voorzichtigheid bij de ver
dere produktie van groente onder glas geboden.
Bij de groenteteelt in de open grond is het beeld
sterk wisselend. Over het algemeen is evenwel in
deze tak van tuinbouwproduktie het gemiddelde
arbeidsinkomen van de ondernemer reeds geruime
tijd niet veel hoger dan het c.a.o.-loon voor de tuin
bouw.
Voor de fruitteelt is de situatie de laatste jaren
eveneens ongunstiger geworden. Zowel in Neder
land als in andere Europese landen heeft een be
langrijke verjonging van de opstand plaatsgevon
den, waarbij tevens het areaal in sommige landen
is uitgebreid, wat ertoe geleid heeft, dat ook bij
fruit het aanbod de vraag lijkt te overtreffen. Ge
streefd zal moeten worden naar een aanpassing,
waarbij alleen aan het hoogwaardige fruit een blij
vende plaats mag worden toegekend.
In de bloementeelt hebben de gunstige economi
sche resultaten zich kunnen handhaven; de renta
biliteit beweegt zich op redelijk niveau. Daaren
tegen laten de economische resultaten in de bloem
bollenteelt te wensen over met verdere achteruit
gang van de rentabiliteit.
GEEN ONVERANTWOORDE INVESTERINGEN
De Minister is verder van mening, dat bij het be
vorderen van de concurrentiekracht van de tuin
bouw alleen die maatregelen verantwoord zijn, die
geen onverantwoorde investeringen en produktie-
uitbreidingen tot resultaat hebben. Gezien de hui
dige situatie kan men met reden beducht zijn voor
een te sterke groei van de produktie in Nederland
alsook in de overige E.E.G.-landen. De Nederland
se overheid dient zich dan ook te onthouden van
maatregelen, die primair een produktievergrotend
effekt kunnen hebben. Verbetering van de cultuur
technische omstandigheden, verbreding en verbete
ring van de produktiemogelijkheden en de afzet
door middel van onderzoek, verhoging van het ni
veau van het ondernemerschap door onderwijs en
voorlichting, stimulering van nieuwe ontwikkelin
gen, alsmede steun bij verantwoorde investeringen
met behulp van het Borgstellingsfonds voor de
Landbouw, zijn voor de bewindsman de belangrijk
ste middelen en wegen bij het bevorderen van het
gewenste resultaat.
Een noodzakelijkgevolg van de dynamische ont
wikkeling is, dat ondernemers, die op een of andere
wijze hun bedrijf niet snel genoeg in de juiste rich
ting stuwen ongeacht of dit nu de struktuur, de
financiering, de omvang van het bedrijf of de be
drijfsvoering betreft achter zullen blijven bij de
inkomensontwikkeling. Op de langere duur zullen
deze ondernemers hun bedrijf moeten beëindigen.
LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK
Langs de weg der geleidelijkheid zal door de Mi
nister van Landbouw en Visserij de richting ge
volgd worden van verdergaande coördinatie en in
tegratie van het landbouwkundig onderzoek. Het
budget voor 1969 bedraagt 106,6 miljoen tegen
93,9 miljoen in 1968. Het zal er zowel om gaan
de onderzoekers de beste mogelijkheden van ont
plooiing te verschaffen, als versnippering van
krachten te voorkomen.
Uitgaande van een nieuwe bezinning op de struk
tuur van het landbouwkundig onderzoek, kondigt
dit in zijn memorie van toelichting aan, mede ter
nadere verklaring van de instelling van de nieuwe
Direktie Landbouwkundig Onderzoek. Deze heeft
op haar beurt als hoofdtaak de reorganisatie van
het landbouwkundig onderzoek in de eerstkomende
jaren. n-
OVERKOEPELENDE RAAD VOOR ONDERZOEK
Teneinde aan een en ander gestalte te geven ligt
het o.m. in de bedoeling om de Nationale Raad voor
Landbouwkundig Onderzoek T.N.O. zodanig te her
vormen, dat het mogelijk wordt het gehele terrein
van het landbouwkundig onderzoek, waaronder be
grepen het onderzoek van de Wageningse stichtin
gen, van de Landbouwhogeschool en voor zover
het op de landbouw betrekking heeft het onder
zoek van universiteiten, o.m. van de Diergenees
kundige Faculteit en van de T.N.O.-organisaties, te
bestrijken.
Ook de organisatiestruktuur van het 20-tal insti
tuten voor het toegepaste onderzoek zal niet onge
wijzigd kunnen blijven. De financiering daarvan
komt vrijwel geheel ten laste van de rijksbegroting,
terwijl al het personeel van de stichtingen de sta
tus van rijksambtenaar bezit.
De Minister is dan ook na rijp beraad tot de con
clusie gekomen, dat een groot aantal stichtingen als
zelfstandige eenheden zal moeten verdwijnen en zal
moeten opgaan in een groter verband, met dien ver
stande evenwel dat de inspraak van het bedrijfs
leven op de vaststelling van de onderzoekprogram
ma's behouden dient te blijven.
NIEUWE VESTIGINGEN
In het kader van de reorganisatie van het land
bouwkundig onderzoek zijn plannen ontworpen tot
het overbrengen van een aantal aktiviteiten naar
Oostelijk Flevoland. Over de uitvoering hiervan
vindt thans overleg plaats met het Ministerie van
Financiën. De plannen zijn opgesteld naar aanlei
ding van een rapport van een door de Nationale
Raad voor Landbouwkundig Onderzoek T.N.O. in
gestelde commissie, die zich heeft beraden over de
ontwikkeling van het onderzoek over rundvee en
schapen. Hierin wordt o.m. de aandacht gevestigd
op de zeer geringe oppervlakte proefterreinen en
beperkte huisvesting waarover het veeteeltonder-
zoek in Nedeland beschikt. De polder O.-Flevoland
opent voor het onderzoek met rundvee en schapen
een unieke mogelijkheid de relatieve achterstand,
die in capaciteit voor dit onderzoek bestond, in te
halen. Bovendien roept de ontwikkeling in de prak
tijk steeds meer vragen op die betrekking hebben
op een bedrijfsexploitatie met grote eenheden vee.
Tevens is rekening gehouden met twee voor het
proefstationsonderzoek noodzakelijke proefbedrijf
ven, te weten voor het Proefstation voor de Rund
veehouderij en voor het Proefstation voor de Ak
kerbouw. Met de proefboerderij van de Landbouw
hogeschool, die tezelfder tijd in O.-Flevoland tot
stand zal worden gebracht, zal een nauwe samen
werking worden nagestreefd.
BEDRIJFSONTWIKKELING
De nieuwe Direktie Bedrijfsontwikkeling bij het
Ministerie van Landbouw en Visserij ontstaan bij
de splitsing van de Hoofddirektie Landbouwvoor
lichting en Landbouwkundig Onderzoek blijft
belast met de landbouwvoorlichting, maar heeft een
uitgebreider werkterrein, omdat tot haar taken
tevens behoren het praktijkonderzoek, het Borg-
stellingsfonds voor de Landbouw, vraagstukken van
bedrijfsstruktuur, de ontwikkelihgsaktiviteiten van
(Zie verder pag. 7)