Waar het in de komende tijd op landbouwpolitiek gebied om gaat VRIJDAG 13 SEPTEMBER 1968 56e Jaargang No. 2947 Officieel orgaan van de tot bevind' iing van land T:mm en Veeteelt in Zeeland Het najaar is voor boer en tuinder altijd een be langrijke periode geweest. In de eerste plaats om dat in dat tijdvak een belangrijk deel van zij" Pro- dukten wordt afgezet en zo de basis van de gelde lijke opbrengst van 't oogstjaar wordt gelegd. Zeker geldt dit voor de fruitteler en akkerbouwer. Dit na jaar komt het er voor hen helemaal op aan na alle misère van vorig jaar. In de fruitteelt is het perspectief zeker niet gun stig en er zijn ook nu alweer gevoelige klappen ge vallen. Voor de akkerbouwer is er dé vraag of toet bittere prijsverloop van de aardappelen zich ook dit jaar zal voortzetten. Ook de veehouder, welis waar wat gerustgesteld door de huidige verbetering, houdt zijn zorgen voor de toekomst. Wat betreft de landbouwpolitiek was het najaar altijd een belangrijke periode. De nieuwe landbouwbegroting verscheen en de prijzen voor het komende jaar werden bekend. De landbouwbegroting zal de der de dinsdag in september weer verschijnen, rnaar de nieuwe prijzen staan er zeker niet in. Dat is een Brusselse zaak. De vraag is dan ook of het zo'n belangwekkend stuk zal zijn, hoewel ongetwijfeld cultuurtechniek, onderwijs, onderzoek en voorlich ting onze aandacht zullen vragen. De verwachting dat de bezuinigingsdrang wat is getemperd lijkt niet erg gewettigd en in landbouwkring is men benieuwd naar de cijfers waarbij er bij velen toch wel nieuws gierigheid is naar de post van de voorlichting in het bijzonder. De kans dat in de memorie van toelichting over de belangrijke zaken die met name in oktober in Brussel aan de orde komen, een mening wordt gegeven, lijkt ons gering. De minister zou immers zijn kruit verschieten. De parlementaire behandeling van delandbouwbegroting in de Tweede Kamer kon dan wel eens een onbelangrijke vertoning wor den als deze voor de Brusselse besprekingen viel. Alles concentreert zich dus op Brussel. Deze hoofd stad der E. E. G. is dan ook de komende tijd een belangrijke plaats. Belangrijk omdat daar over prij zen voor een komend jaar gesproken gaat worden, maar ook omdat het er steeds meer op lijkt dat niet de eersten de besten belangrijke elementen van het landbouwbeleid op het spel willen zetten. Reden genoeg om op zo overzichtelijk mogelijke wijze eens te bezien waar het in de komende tijd op landbouwpolitiek gebied om gaat. BRUSSEL De komende periode zullen de Landbouwminis ters in Brussel weer bij elkaar komen met een veel omvattend programma, waarop o.m. de volgende onderwerpen prijken: t. prijsvoorstellen 1969/70 van de Europese Com missie. 2. bespreking structurele vraagstukken in de landbouw, waarvoor de Europese Commissie een memorandum samenstelt. 3. fundamenteel beraad over het E. E. G.-land bouwbeleid. Hoe wonderlijk dit, nadat de eerste fundamenten van het E. E. G.-landbouwbeleid eigenlijk nog maar net zijn gelegd, ook mag lijken, toch zal het onder 3 genoemde ,,het fundamentele beraad" met name ook het markt- en prijsbeleid betreffen. Er zijn zelfs deskundigen die verwachten dat juist hierop de discussie zich zal toespitsen en dat de bespreking van en de besluiten over de prijsvoor stellen 1969/70 van de onzekerheid over het hui dige markt- en prijsbeleid te lijden zullen hebben. Onwaarschijnlijk lijkt deze veronderstelling niet als men db uitlatingen in de diverse landen, die veelal op de financiële consequenties van het E. E. G.- be leid betrekking hebben, hoort en leest. Het feit dat ook de Ministers van Financiën de besprekin gen in oktober willen bijwonen, wijst ook al in een duidelijke richting. ACHTERGRONDEN Dit voorjaar moest het laatste belangrijke pro duct, de melk, nog onder het regiem van het E.E.G.- markt- en prijsbeleid worden gebracht. Er lag toen al een sinds 1958 gevolgde weg van moeizame onderhandelingen achter ons. Maar het resultaat was dat de landbouw voorop liep in de E.E.G. en door middel van een stelsel van interventieprijzen, dcempelprijzen en een gemeenschappelijke finan ciële verantwoordelijkheid, bijna een vrije markt voor de belangrijkste producten had gecreëerd. De dreiging in de eerste maanden van dit jaar, dat het met het E.E.G.-zuivelbeleid niet zou lukken, is dan niet bewaarheid, het uiteindelijk resultaat (met o.a. voor diverse landen aparte eri gunstiger regelingen) was er dan ook naar! Bovendien hadden de discussies over de totstandkoming van dit zuivel beleid heel wat los gemaakt. Men (zowel bij de regeringen in de diverse landen als in Brussel) schrok terug voor de financiële gevolgen van het landbouwbeleid, gevolgen die verzwaard werden door de overschotten zachte tarwe, suiker, maar vooral boter. De cijferaars bij de diverse beleids- instanties berekenden bovendien dat de productie capaciteit sterker zou toenemen dan de vraag, en de overschotten dan ook verder zouden groeien. Tegen deze achtergrond van het teveel en de hoge financiële lasten van het E.E.G.-landbouwbeleid, gingen de discussies op gang komen. UITGANGSSTELLINGEN De geruchtmakende rede van de heer Mansholt in Groningen over de z.g. „Mansholt bedrijven" was eigenlijk de eerste uitgangsstelling die betrokken werd in de discussie, die nu volop aan de og is. Deize rede betekende evenwel meer dan bij drage in de discussie, omdat hieruit toch w bleek hoe men in de boezem van de Europese Commissie dacht. Of de commentatoren, die stelden, dat Dr. Mans holt het bankroet van zijn eigen ijiarkt- en prijs beleid had gepredikt, gelijk krijgen, zal de geschie denis leren; zeker is ook na het zuiveldebat in Brussel dat de Europese Commissie het prijs beleid ter discussie heeit gesteld en tenminste de prijsstelling afhankelijk stelt van de marktsituatie. De conclusie die voorts uit lanshoit's rede is te trekken, is dat in Brussel meer het accent zal komen te liggen op het structuurbeleid. Het memorandum van de Europese Commissie dat hierover binnenkort het licht moet zien, zal in land- en tuinbouw dan ook met belangstelling wor den afgewacht, benieuwd als men is in hoeverre Manshoit's gedachten hierin niet alleen zijn terug te vinden, maar ook hoe men in Brussel denkt deze te kunnen realiseren. Ook van Duitse zijde zijn reeds stellingen betrokken. Daar wil men volgens het eind juni door de Bondsdag aanvaarde „Agrari sche programma", geen verlaging van de producen ten-prijzen, maar ook zolang vraag en aanbod niet met elKaar in evenwicht zijn, geen verhogingen. Dat dit geen remedie is die een overschot voorkomt, geeft de Duitse regering ook ruiterlijk toe. En juist in Duitsland kijkt men dan ook met zorg naar de kosten van het Europese fonds. De Duitsers zoeken dan ook vooral redenen, waarom hun bijdrage zou kunnen verminderen. Wij hebben hierover in het nummer van vorige week al het een en ander kan nen lezen. De wens van een garantie-contingent (wat men meer produceert komt voor rekening van de nationale kas op basis van het veroorzakers- principe) is ongetwijfeld ingegeven door de bere kening die uitwees dat het voor de Duitsers zo min der zaï kosten. Bezien we de Franse uitgangsstelling aan de hand van dat wat in dit land de laatste tijd ge daan en gezegd is, dan valt het op dat er hier een duistere tweeslachtigheid is. Aan de ene kant pompt men, met als argument „het economisch ongeluk" dat Frankrijk onlangs ais gevolg van de onlusten overkwam, miljoenen méér de landbouw binnen. Het leidt dan ook geen twijfel dat met de 11 meer die op de begroting is uitgetrokken, ook het verschil in produktievoorwaarcien tussen bijvoorbeeld Frankrijk en Nederland zal toenemen. Aan de andere kant staan de woorden van de Franse Minister van Landbouw, die onlangs ver klaarde dat Frankrijk genoeg heeft van het E. E. G.- steunsysteem dat maar tot onverkoopbare over schotten leidt. De boeren, aldus Minister Boulin, moeten er maar op rekenen dat het huidige prijs peil gestabiliseerd wordt. Of het allemaal zo tegen strijdig is moeten we maar afwachten. Frankrijk heeft al vaker aan het langste eind getrokken. Aan de kostenkant wordt dan kenne lijk in Frankrijk wel wat gedaan. De hier weer gegeven meningen en uitlatingen zijn moeilijk op hun „werkelijke Brusselse" waarde te toetsen. Met andere woorden, wat zal er van dit zeer verschil lende „geheel" overblijven als men in E. E. G.- verband om de tafel zit om zaken te doen. Zeker is wel dat door al deze uitlatingen, de landbouw zoals iemand het onlangs uitdrukte op de tocht is komen te staan. Een „tocht" die alleen nog maar verergerd wordt door uitlatingen en stelling- name door buitenstaanders. Als voorbeeld van de meningen die in niet agrarische kring leven kan. yerwezen worden naar het rapport van de Euro pese Unie van de Economische en Financiële Pers over de landbouw in de E. E. G. Deze Unie waarbij 26 invloedrijke Europese bladen zijn aangesloten komt in dit rapport tot de conclusie dat door het E.E.G.-landbouwbeleid de consument het kind van de rekening is. Dit beleid immers zo stelt men is sterk monopolistisch, niet alleen door de bescher ming van de eigen E.E.G.-landbouwproduktie, maar ook door een duidelijk primaat van de producent boven de consument. Voorts wordt o.a. het verwijt gemaakt dat de landbouw geen schaalvergroting heeft toegepast en men wil de landbouw in deze kring alleen maar zien als een onbetekenend overblijfsel in een E.E.G. die het van de industrie moet hebben. Het zou in dit verband te ver voeren om de voor treffelijke reactie op dit rapport van de hand van de directeur van 't L.E.I, dr. ir. A. Maris, gepubliceerd in „De Boerderij", op te nemen. Het gaat hier nu om de stemmingen en uitlatingen die weer klinken. DE NEDERLANDSE DUIT Ook van Nederlandse zijde is natuurlijk een duit in dit zakje van de landbouwpolitieke discussie gedaan. Een bescheiden bedrag, die duit, zo kan men stellen, vooral tegen de achtergrond van het miljoenen vragende Europese fonds. Maar onze positie en dus die van de Nederlandse Minister van Landbouw is niet zo gemakkelijk. Wij zijn maar 'n klein land en wij moeten dan ook maar niet te veel zeggen en de beste of minst slechte voor stellen steunen. „Wat was er beter geweest", zo stelde minister Lardinois op de Jubileumvergade ring der Zeeuwse Landbouw Maatschappij op 17 juni j.l. „deze gebrekkige zuivelregeling of geen zuiveiregeling?" Duidelijker tekening van onze positie dan door middel van deze retorische vraag, kan haast niet. Intussen is de Nederlandse Minister van Land bouw toch ook al geruime tijd op pad met waar schuwingen tegen het teveel. Hij deed dat voor zo ver wij konden nagaan de eerste maal op de Cebeco- vergadering eind vorig jaar, waar hij het vooral op de uitbreiding van de varkensstapel had voorzien. Produktieregeling was hier een zaak die alle aan dacht van het georganiseerde bedrijfsleven vroeg. Afgezien van het feit dat het sindsdien eigenlijk steeds beter is gegaan met de varkensafzet, ondanks sterke stijging van het aantal slachtingen, kwam het probleem hoe de produktie hier te regelen on voldoende uit de verf. Met zijn waarschuwende woorden aan het adres van de rundveehouders kreeg de Minister het gelijk meer aan zijn kant. Zeer recent nog voor de Kath. Plattelands Jongeren in Brabant verzocht hij de akkerbouwers toch voor al niet aan veehouderij te gaan doen. Voorwaar een voor de akkerbouwer interessante uitlating, nu de Minister binnenkort in Brussel over de verhogin gen der diverse akkerbouwprijzen moet gaan pra ten. (Zie verder pagina 34

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1968 | | pagina 1