Landbouw
en
Ruimtelijke Ontwikkeling
7
Ir M. A. GEUZE
TOEN ik mijn gedachten over het onderwerp
aan het papier wilde toevertrouwen heb ik
èerst nog een stapel desbetreffende publikaties door
gezien, om na te gaan of mijn kennis en opvattingen
niet te zeer versleten zouden zijn en ten einde
bovendien de aktualiteit geen geweld aan te doen.
Hoewel u de neerslag van enkele recente stelling
namen naar ik aanneem zult horen doorklinken,
moet ik toch zeggen dat ik, aan het eind van mijn
gedrukte raadplegingen gekomen, de konklusie trok
dat ik onmogelijk in het toegemeten korte tijds
bestek zelfs maar een gekommentarieerde inventari
satie van het komplexe vraagstuk de revue zou
kunnen laten passeren. Ik besloot dan ook maar een
eigen kortere weg te gaan.
Ik moge beginnen met een meer algemene opmer
king. In vrijwel alle geschriften stuitte ik op het
magische jaar 2000, Bellamy en Mansholt geëerd. Ik
zou mij daarvan zoveel mogelijk willen losmaken,
tij het dat het mij ook niet helemaal zal gelukken.
Ik las onlangs een artikel over de futurologie, de
wetenschap van de toekomst. Zij bestaat daarin dat
rij bepaalde ontwikkelingslijnen, die zich nu reeds
duidelijk aftekenen naar de toekomst, zowel op het
gebied van de natuurwetenschappen en de techniek,
als op sociaal gebied. Uiteraard houdt men rekening
met de mogelijkheid van onderbrekingen en tijde
lijke terugval, maar in 't algemeen krijgt men sterk
de indruk dat de futurologie een optimistische we
tenschap is. Dit is begrijpelijk wanneer men ervan
Uitgaat dat men steeds meer weet en de voortgang
Zich steeds sneller voltrekt. De laatste 50 jaren is er
meer bereikt dan in de 500 jaar daarvoor. Vandaar
de spekulatie tussen aanhalingstekens dat we in de
ruim dertig jaren die ons nog in deze eeuw resten
een vooruitgang verwachten, die b.v. vier maal zo
Snel zou zijn als in de afgelopen na-oorlogse periode.
In dat artikel werd echter ook de vraag gesteld of
de tijd voorbij is dat de mens, met een ondanks zijn
vrijheid, de neiging heeft zijn eigen roeping en ge
luk in de weg te staan. Met andere woorden mag
deze toekomstwetenschap bewust of onbewust de
onzekere faktor mens uitschakelen. Naar gelang van
ttw levensbeschouwing zult u op deze vraag zelf een
antwoord moeten geven.
WAT de visie op de toekomst voor ons onder
werp betreft acht ik het al moeilijk genoeg
om de blik vooruit te werpen tot 1980. Slechts voor
enkele hoofdlijnen wil ik veronderstellen dat zij over
dat tijdstip heen zich zullen ontwikkelen, om in een
dergelijk raster met wijde mazen mijn kleine denk
werk op te hangen. Voor de hoofdlijnen ga ik dan
uit van:
r— een bevolkingsgetal rond het jaar 2000 van een
orde van grootte minimaal 17 en maximaal 20
miljoen;
van een versneld doorgaande industrialisatie,
immers voorwaarde voor een op peil blijvend
inkomensniveau van de groeiende bevolking;
van een zeehavenontwikkeling die selektiviteit
bedrijft ten aanzien van de gewenste bedrijfs
vestigingen en -expansie, passend bij groot
scheeps vaarwater:
van een sterk groeiend auto- en vervoerspark
met dito aangepaste wegenvoorzieningen;
van toenemende vrije tijd en dito toenemende
rekreatiebehoefte, één en ander als gevolg van
sterk gestegen inkomens vooral ook op kwalita
tief niveau.
Bij dit grove schema zou ik het voor mijzelf wil
len laten, doch teneinde een te groot centrisme te
vermijden, vermeld ik ook tot welke gevolgtrek
kingen Prillevitz meer bepaald is gekomen.
Grootte agrarische beroepsbevolking thans 8
1980 5 2000 2 a 3
Terugloop kultuurgrond tot 1980 door inpolde
ringen nog stabiel, daarna tot 2000 een verlies
van 500.000 ha ofwel 20%.
Wat de bedrijfsgrootten betreft vermoedt hij dat
het in de richting gaat van partikuliere akker
bouw- en veehouderijbedrijven van 100 resp. 60
ha; daarvan een kleiner aantal n.v.'s, coöperaties
e.d. van groter omvang. In de tuinbouw een klein
aantal 40 ha vollegrondsbedrijven en veel glas-
bedrijven met minstens 10.000 m3 glas. In de ver-
edelingssektor mammoetbedrijven en kleinere
partikuliere bedrijven door elkaar.
IK heb mij vervolgens afgevraagd hoe de land-
bouw met een grote L zich nu zou opstellen ter
zake van de ruimtelijke ontwikkeling als hij het
eens alleen voor het zeggen had en zich niet aan
andere maatschappelijke groepen zou behoeven te
storen. Hoe zou het maximum programma er in dat
geval uitzien, rekening houdende met wetenschap
en techniek zoals ze vandaag zijn? Ik laat daar
welke bolckesprongen een individuele boer zich zou
willen veroorloven; ik ben zozeer organisatieman
dat ik me heb trachten in te beelden wat het agra
rische programma van wensen zou moeten inhou
den. Het is overigens een voorrecht van de spreker
de subjektiviteit niet geheel te hoeven mijden. Ik
zal zeker in de volgorde van mijn opsomming van
dit voorrecht gebruik maken. Men zij er zich ook
van bewust dat het theoretisch gaat om uit de waar
nemingen de gevolgen af te leiden,'want de situatie
zelf is theorie. Voor mijn doel evenwel een bruik
bare methode.
O In de eerste plaats dacht ik dat de agrarische
sektor over zoveel mogelijk grond zou willen blijven
beschikken* zonder daarbij blind te zijn voor de
noodzaak industrieterreinen te moeten afstaan.
De agrariërs, de plattelanders in 't algemeen,
weten heel goed dat er toenemende werkgelegen
heid nodig is om voortgaande welvaart te kunnen
verzekeren. Zij zouden echter de voorkeur geven
aan schone industrie. Zij vrezen ondanks alle stu
dies, officiële maatregelen en verzekeringen de risi-
ko's die lucht- en waterverontreiniging voor hen en
hun bedrijven zullen meebrengen. Deze risiko's zijn
tot nog toe slecht kontroleerbaar. Bovendien is een
schadevergoeding altijd een normbedrag en ver
zekert nooit de gunstige kansen die een goede be
drijf sexploitatie ook nog wel eens meebrengt.
In de tweede plaats zou de landbouw, wanneer
er grond afgestaan moet worden, de beste grond
willen sparen. Hier vind ik aansluiting bij kollega
Hupkes.
Ten derde moet er maximaal zoet water zijn.
Er mag dus niet geknibbeld worden aan de doel
einden van het Delta-plan. Zoet water is het bloed
van land- en tuinbouw. Ziltgevaar betekent bloed
vergiftiging. Oorspronkelijk is het Delta-plan zo
zoet mogelijk opgezet. Voor zoet water moet. u tevens
schoon water invullen. Naar gelang de tijd vordert
komen er steeds meer zoutlekken in, de verdieping
van de mond van de Nieuwe Waterweg voorop
lopende. Maar ook de Schelde-Rijn-kanalisatie, de
Reimerswaalplannen met een kanaal bij Waarde zijn
evenvele aanslagen op een goed waterbeheer. Ik
maak hierbij de kanttekening dat er wel reeds zoet
water industriëel te bereiden is, afgezien van het
nog hoge kostenpeil, doch dat ik hier uitga van de
noodzaak van een zoetwater-milieu voor het agra-
risché leven.
Als vierde punt kom ik bij de zeehavenont
wikkeling. Uit een oogpunt van optimaal bodem
beheer ziet de landbouw een konsentratie aan het
geschiktste diep vaarwater, ergo de Westerschelde
en met name dan naast het Sloe en de kanaalzone
Terneuzen-Sas van Gent, een ontwikkeling geba
seerd op het kanaal Baalhoek en het land van
Saeftinge. Op die wijze zou ongewenst diep door
dringen van de haven en industrievestigingen in het
groene achterland zoveel mogelijk voorkomen kun
nen worden.
Q Het vijfde aspect betreft de wegen. Wat een
goede ontsluiting ook voor de agrarische sektor in
houdt, hebben de verkavelingen geleerd. De nieuwe
autosnelwegen zullen alle vrij liggend moeten zijn,
dus zonder gelijkvloerse kruisingen, zodat de andere
wegen ook voor een intensief agrarisch verkeer
bruikbaar zijn en daarnaast het snelverkeer geen
overlast ondervindt. Tot de noodzakelijke snelwegen
reken ik ook de doortrekking van het tracé over de
Zeelandbrug naar liet Zuiden over de Westerschelde
ergens in de buurt van Terneuzen.
De achterstand die Zeeland altijd geografisch ge
had heeft op het gebied van de afzet b.v. en ook
b.v. op het gebied van bundeling van krachten, om
dat de eilanden en schiereilanden afzonderlijke niet
te vergroten eenheden waren, kan op die wijze beter
worden opgeheven.
Een goed wegennet en goede verbindingen komt
aan allen ten goede, zeer zeker ook aan het toe
risme. De rekreatie-mogelijkheden opvoeren als
vorm van dienstverlening is een vraagstuk apart,
waarin de agrarische sektor reeds een aantal jaren
sterk geïnteresseerd is. Marginale gronden worden
door landbouwers in de rekreatiesektor geëxploi
teerd. Met de vermenigvuldiging van moeilijkheden
in het teelt- en afzetpatroon in de landbouw neemt
de belangstelling voor exploitaties in de rekreatie
sektor evenredig toe. Daarom acht men een ruime