E OLVEH VAN 18 7 De tol voor de sociale zekerheid Wist IJ dat....? 3 VERZEKERINGSPLICHT PRAKTIKANTEN VAN AGRARISCHE ONDERWIJSINSTELLINGEN In verband met vragen welke ons hebben bereikt over de verzekeringsplicht voor de wettelijke so ciale verzekeringsplicht voor praktikanten van landbouwscholen, lijkt het ons nuttig de aandacht te vestigen op het volgende. Bij de beoordeling van het al of niet aanwezig zijn van verzekeringsplicht, resp. premieplicht wor den door de Agrarische Sociale Fondsen de vol gende richtlijnen gehanteerd: Studenten van de landbouw-hogeschool te Wa- geningen worden niet verplicht verzekerd ge acht. Leerlingen van middelbare en hogere land- en tuinbouwscholen worden slechts verzekerd ge acht indien alles erop wijst, dat sprake is van een normale dienstbetrekking en dan ook het loon niet of betrekkelijk weinig afwijkt van het c.a.o.-loon. Leerlingen van lagere land- en tuinbouwscholen zijn wel verplicht verzekerd, tenzij er op grond van de familieverhouding met de werkgever aanleiding bestaat anders te besluiten. De deelnemingsplicht in het B.P.L. geldt alleen voor valide mannelijke personen van 17 jaar en ouder. N. A. V. BESPREKING MINISTER VAN LANDBOUW MET LANDBOUWSCHAP In de maandelijkse bespreking met de minister van Landbouw op 10 april 1968 heeft het dagelijks bestuur van het Landbouwschap opnieuw met na druk gewezen op het grote belang dat de Neder landse veehouderij heeft bij het tot stand komen van een gemeenschappelijk beleid voor melk en zuivel per 1 juni 1968. Het Landbouwschap vroeg de aandacht voor de grote ongerustheid van het land bouwbedrijfsleven ten aanzien van de situatie die na 1 april is ontstaan op het gebied van melk en zuivel. De minister informeerde het Landbouwschap uit voerig over de stand van zaken in de E. E. G. en deelde mede, dat de landbouwministers van de zes lidstaten streven naar het zo tijdig bereiken van overeenstemming, dat inwerkingtreding van het ge meenschappelijk beleid per 1 juni inderdaad moge lijk wordt. Ten aanzien van de gemeenschappelijke regeling van het rundvleesbeleid werd van de zijde van de minister meegedeeld, dat reeds een vrij grote mate van overeenstemming bestaat, op enkele belangrijke onderdelen na. Het Landbouwschap drong voorts opnieuw aan op een algehele wijziging van de opzet van de in 1922 in werking getreden Vleeskeuringswet. Er werd gewezen op de bekende situatie, dat voor de export van vlees één keuring voldoende is, maar dat bij invoer in een naburige gemeente opnieuw gekeurd moet worden. De minister, die verklaarde grote belangstelling voor deze materie te hebben, deelt de mening van het Landbouwschap, dat de wetgeving op dit terrein verouderd is. Er wordt in middels gewerkt aan de eerste voorbereidingen voor het ontwerp van een nieuwe wet. Het Land bouwschap zal het op prijs stellen als het tijdig zijn mening zou kunnen geven over het wetsont werp. Over het door het Ontwikkelings- en Sanerings fonds te voeren ontwikkelingsbeleid is een diep gaande principiële gedachtenwisseling gevoerd tussen de minister en het Landbouwschap. De mi nister stelt zich voor, overeenkomstig de ziens wijze welke in de toelichting op de landbouwbegro ting is ontwikkeld, om de toepassing van nieuwe methoden en van samenwerkingsvormen zo veel mogelijk te stimuleren. Van de zijde van het Land bouwschap werd gesteld, dat daarnaast ook het opheffen van enkele knelpunten in de bedrijfsvoe ring zou moeten worden bevorderd, door bijvoor beeld een bijdrage te verstrekken bij ingrijpende verbeteringen in de gebouwen, het opruimen van verouderde kassen en belangrijke verbeteringen in de bedrijfsvoering. Uitgaande van de toelichting die van ministeriële zijde is gegeven, zal het Land bouwschap zich intern opnieuw beraden over zijn standpunt ten aanzien van het ontwikkelingsfonds. (Vervolg van pag. 1) wetten. Een onderzoek hiernaar achten wij van grote betekenis, ook al beseffen wij zeer wel dat langs deze weg geen oplossing kan worden gevon den die afdoende is. Dit neemt niet weg dat in het bijzonder zou kun nen worden nagegaan of b.v. het aantal zelf-admi- nistrerende bedrijfsverenigingen kan worden be- perkt. Ook kan men de vraag stellen of de huidige uit voering van de ziekenfondswet door niet minder dan 100 ziekenfondsen, als de meest doelmatige kan worden aangemerkt. Maar ook al zou op de uitvoe ring een besparing van enkele honderden miljoe nen guldens kunnen worden verkregen, dan nog zal dit geen afdoende oplossing voor het financie ringsprobleem bieden. WAT VERDER GEBEUREN KAN De laatste tijd gaan stemmen op die pleiten voor afschaffing van de kinderbijslag met name voor het eerste kind. De S.E.R. heeft reeds doen blijken hierin geen oplossing te zien. Wij delen dit stand punt omdat afschaffing van kinderbijslag voor het eerste kind wel de sociale lasten voor de werk gever enigszins kan verlichten maar overigens niet bijzonder veel te betekenen heeft. Bij een derge lijke oplossing immers zou men direct weer moeten uitzien naar compenserende maatregelen ten be hoeve van loontrekkenden van wie aangenomen moet worden dat zij de kinderbijslag voor het eerste kind niet kunnen missen. Veel interessanter lijkt ons een nadere bestude ring van de vraag of het probleem van de kinder bijslagvoorzieningen in zijn totaliteit niet op een andere manier tot oplossing kan worden gebracnL In het overleg op centraal niveau is n.l. de ge dachte naar voren gekomen of het gehele systeem van de kinderbijslagvoorzieningen niet vervangen zou kunnen worden door een ander stelsel dat via de belastingdienst werkt. Deze gedachte komt neer op het beschikbaar stellen van kinderbijslagen door aanpassing van de belastingtarieven en het invoe ren van de mogelijkheid tot het opleggen van nega tieve belastingaanslagen voor degenen die anders niet aan hun trekken zouden komen, omdat zij b.v. wegens het kindertal, geen belasting betalen. Daar loontrekkenden en zelfstandigen voor de belastingwetgeving in een gelijke positie dienen, te blijven zou een regeling als een juist aangegeven voor de gehele bevolking moeten worden ingevoerd. De vraag moet echter worden gesteld of de over heid voor dit idee te vinden zal zijn. De regering immers zal ervaren dat het voorstel in kwestie neerkomt op het beschikbaar stellen van kinderbij slagen uit de algemene middelen. Zij zou zich daar om op het standpunt kunnen stellen dat dit budget tair niet mogelijk is. Mocht de regering een dergelijk standpunt in nemen dan zal ook de gesuggereerde oplossing geen mogelijkheid bieden om tot belangrijke verlaging van de sociale lasten te komen. Toch willen wij de naar voren gekomen gedach te niet zonder meer loslaten, omdat wij hierin een mogelijkheid zien om in E.E.G.-verband een stap te doen naar harmonisatie van sociale lasten. In de E.E.G. immers zijn het met name de kinderbijslag voorzieningen die in de lidstaten nogal sterk uit een lopen. ANDERE UITWEG Indien het de regering niet mogelijk is de over heidsbijdrage in de sociale lasten te verhogen en eventuele besparingen bij de uitvoering evenmin soulaas bieden, dan zal er iets anders moeten ge beuren. Wij zullen ons dan moeten realiseren dat de zware tol die voor de sociale zekerheid moet worden betaald, ertoe leidt, dat t.a.v. andere be stedingsmogelijkheden, beperkingen moeten wor den aangelegd. Hiermee zal met name bij de loonontwikkeling rekening moeten worden gehouden. De zorg om de werkgelegenheid maakt het nu eenmaal tot een gebiedende eis te voorkomen dat onze concurrentiepositie teveel wordt verzwakt. De zelfstandige zal er zich alsdan bij moeten neer leggen dat een gestadig toenemend deel van het verdiende inkomen gereserveerd moet blijven voor de financiering van de ook voor hem onmisbare zekerheid. N. A. V. rjrET buitengewoon interessant kan zijn om be- paalde verschijnselen in cijfers voor te stel len en die nader te bestuderen. Zo bestudeerde ik deze week eens enkele tabellen uit de door het L.E.I. gepubliceerde landbouwcijfers. Zo kwam mij onder het oog tabel 14a die een uit beelding geeft van ons nationaal inkomen met in deling naar de diverse sektoren over de jaren 1950 tot en met 1966,. Deze tabel is te uitvoerig om in deze rubriek in zijn geheel op te nemen. We willen er echter wel een aantal opmerkingen over maken. Sterk afge rond vinden we dan o.a. het volgende (in miljarden guldens): 1950 1955 1960 1965 1966 a. Nat. inkomen 14.9 24.5 35.1 56.7 61.4 b. Landbouw b. in van a. 2.1 14.4 2.7 11.2 3.7 10.4 4.6 8.2 deze tabel zeer interessant is nemen we hieruit over de cijfers aan het eind van iedere 5-jarige periode. Nationaal inkomen 4.5 7.3 Dit zijn maar enkele cijfers die we uit deze tabel hebben overgenomen. Het nationaal inkomen steeg dus in 16 jaar van f 14.9 miljard tot f 61.4 miljard. In van 1950 dus tot 412 Het nationaal land bouwinkomen steeg in dezelfde periode van f2,1 miljard tot f 4,5 miljard. In van 1950 dus tot 214%. Dit betekent dat de stijging in de landbouw als totaal gezien maar ongeveer de helft bedroeg van die in de andere sektoren. Dit verschil valt op, vooral daar toch in deze periode een zeer sterloe mechanisatie in onze land bouwbedrijven is doorgevoerd. We moeten echter wel bedenken dat de agrari sche produktie aan natuur en seizoen gebonden is (de glascultuur laten we nu even buiten beschou wing) en dus door intensivering nooit die vlucht kan nemen als b.v. de industriële produktie. Tj ITER AARD zouden bij diepgaande studie van L7 deze cijfers allerlei verdere conclusies kun nen worden getrokken. We doen dit nu niet maar laten hier volgen een gedeelte van tabel 14 uit de zelfde L.E.I.-uitgave. Deze tabel geeft een over zicht van het nationaal inkomen in totaal en per hoofd der bevolking (in miljoenen gulden). Omdat Jaren Totaal Per hoofd 1900 1699 349 1905 1948 371 1910 2283 408 1915 3093 505 1920 6006 918 1925 5394 777 1930 5860 7 91 1935 4251 555 1940 5264 1945 4170 1950 14925 1687 1955 24525 2561 1960 35149 3381 1965 56670 5127 1966 61400 5509 (De cijfers in kolom 3 hebben betrekking op de netto-marktprijzen.) JYjU moeten onze lezers uit deze gegevens geen 1 vergaande conclusies willen trekken. Hier voor is deze weergave te beknopt en ook te onvol ledig. Ons doel was alleen een ruw en globaal beeld te geven: a. van de ontwikkeling van nationaal in komen en landbouwinkomen; b. van de ontwikke ling van het nationaal inkomen in totaal en per hoofd van de bevolking, het laatste sedert 1900 De enorme verschillen vallen op in een tijdsbe stek wat de ouderen onder ons zich nog goeddeels of geheel kunnen herinneren. Twee faktoren spelen hier de hoofdrol, n.l. de enorme technische en economische ontwikkeling sedert 1900 en de enorme waardedaling van het geld. Om eens na te lezen en te overpeinzen. MEIJERS. LEVE NS VERZEKERING WINSTDELING ZONDER EXTRA PREMIE

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1968 | | pagina 3