Melkziekte Het mesten van vleesstieren en ossen Voorkomen is beter dan genezen Welke stier? Het melkbaarheidsonderzoek bij dochtergroepen van stieren Hl 6 Een ziekte, welke de veehouder nog steeds grote schade berokkent is de kalfziekte, ook wel melk ziekte of moerziekte genoemd. De symptomen zijn bekend genoeg. Na het afkalven wordt de koe slap en suf, wil niet meer eten en ligt vaak in een typi sche houding mét de kop op de schouder. Doorgaans zien we de ziekte 48 tot 72 uur na de geboorte van het kalf optreden. Het is een uitzonde ring wanneer dieren reeds vóór of tijdens het af kalven de melkziekte krijgen. Een opvallende af wijking is ook de slappe uier. De normale reflexen verminderen of zijn onderdrukt. Raakt men het hoornvlies van de ogen aan, dan volgt vaak niet meer het sluiten van de oogleden. Aangezien ook in vele gevallen de nageboorte niet afkomt, kunnen de gevolgen zeer ernstig zijn. De koeien zijn pas gevoelig na de geboorte van het derde kalf. (Melkziekte bij een tweede-kalfs-koe is een grote uitzondering.) Het zijn juist de beste pro- duktiedieren. die het meest ontvankelijk voor de melkziekte zijn. Men schat dat zich in Nederland jaarlijks 40 a 50.000 gevallen van melkziekte voor doen, met een sterf te-percentage van ongevaar 5%. Uit deze cijfers blijkt dat melkziekte de veehou derij zéér veel schade berokkent. De verliezen worden veroorzaakt door: a. melk verlies, b. condi- tieverlies, c. sterfte, d. geneeskundige kosten. DEEDS in de vorige eeuw werden er methoden ter genezing gevonden, waaronder het oppompen van de uier, dat ook vandaag nog wel toepassing vindt. Het bekende pompje treffen we hier en daar nog wel in de stal aan. Het behoeft geen betoog, dat aan deze remedie grote gevaren verbonden zijn, zo als bijvoorbeeld uierontsteking (mastitis). Het zijn met name Nederlandse onderzoekers ge weest (Seekles en Sjollema) die de behandeling van de melkziekte in nieuwe banen hebben geleid. Zij vonden namelijk een sterke daling van het kalk- gehalte in het bloed van die dieren, welke aan de ziekte leden. De op grond daarvan toegepaste be handeling met kalk-injecties bewijst nog steeds goede diensten. De melkziekte heeft door dit ingrij pen veel van haar gevaarlijk karakter verloren. Bij het toedienen van kalk-injecties kan men reeds binnen een half uur resultaten zien. Begrijpelijk is echter dat men getracht heeft de ziekte te voorkó men door de drachtige dieren extra kalk in het voer toe te dienen. Deze methode bleek echter weinig of geen succes te hebben. Het is bekend, dat vitamine D3 grote invloed heeft op de kalk-stofwisseling. In Amerika zijn de eerste proeven genomen om de melkziekte, door middel van vitamine D3 door het voer, te voorkomen. Die proeven zijn gunstig verlopen, doch onder normale ONDER de titel „Het mesten van vleesstieren en ossen" is 'n voorlichtende publikatie van N.V. Mengvoeder U. T.-DELFIA verschenen. Hierin wordt er op gewezen, dat het mesten van jong rundvee de komende tijd beslist meer aan dacht verdient. Het E.E.G.-prijsbeleid voor rund vlees met oriëntatie- en interventieprijzen geeft de mester thans houvast voor wat betreft de marktprijzen. Hierdoor wordt te grote onzekerheid ten aanzien van de opbrengstprijzen weggenomen. Bovendien zal er in het E.E.G.-gebied voorlopig vraag blijven naar rundvee, omdat dit gebied nog niet voor 100 in de eigen behoefte kan voorzien. Daarbij komt dat het magere, malse vlees van jonge dieren hoe langer hoe meer gevraagd wordt en er over het algemeen, mits de kwaliteit goed is, goed voor wordt betaald. Vooral bij het mesten van stie ren tot 12 a 15 maanden heeft de mester eèn vrij snelle roulatie van zijn bedrijfskapitaal. Deze publikatie geeft in het kort een aantal nut tige wenken, waarbij onder andere aandacht wordt besteed aan de keuze van het diermateriaal, de op brengstprijzen en de vraag: stieren of ossen mes ten? Tevens wordt de methodiek van de opfok en het afmesten aan de hand van een aantal voorbeel den behandeld, waarbij ook de voeding en de voe dermethode wordt besproken. De conclusie in de publikatie is: de mesterij van stieren en ossen is waard, dat er meer aandacht aan wordt besteed. Door toepassing van de juiste voeding en verzor ging is het mogelijk om ook in deze sector van de veehouderij tot gunstige resultaten te komen. Diegenen, die meer over de toekomstmogelijk heden van het mesten van vleesstieren en ossen willen weten, kunnen deze publikatie aanvragen bij N.V. Mengvoeder U. T.-DELFIA te Maarssen. praktijkomstandigheden was deze methode niet economisch verantwoord. IN Nederland zijn toen door prof. Seekles, in sa menwerking met de Gezondheidsdienst voor dieren in de provincie Noord-Holland (Reitsma) en met Philips-Duphar (De Man en Wilson) opnieuw proeven gedaan met vitamine D3, hetwelk niet door het voer werd gemengd, doch via een injectie werd toegediend aan die dieren, waarvan men verwacht te, dat ze de ziekte zouden kunnen krijgen. De genoemde firma ontwikkelde een injectie-pre paraat, dat gedurende de winters van 1955/'56 en '57 proefondervindelijk werd toegepast bij koeien, die reeds eerder aan melkziekte hadden geleden. Het bleek, dat na deze injectie bij 80 tot 90 van de 100 dieren de gevreesde melkziekte weg bleef. In het voorjaar van 1968 heeft Philips Duphar het door haar ontwikkelde preparaat ter beschikking van de dierenartsen gesteld, die het thans regelma tig toepassen. De injectie moet hoogstens 82 da gen vóór het afkalven worden toegediend. Het is daarom noodzakelijk dat de veehouder de kalfdata van melkziekte-gevoelige dieren goed noteert en de dierenarts waarschuwt in de periode tussen 82 dagen vóór het afkalven. *e (V) sïNDj ivbO wordt in Nederland het melkbaar- heidsonderzoek toegepast. Aanvankelijk werd dit onderzoek alleen bij dochtergroepen van K. I.- stieren gedaan. Sedert enkele jaren komt ook het individuele onderzoek beter op gang. In dit artikel zullen we nader op het groepsonderzoek ingaan. Gezien de grote invloed die de stieren hebben op de veestapel, is het belangrijk de vererving om trent de melkbaarheid te kennen. Om deze melk baarheid vast te stellen worden minstens 25 doch ters van één stier onderzocht. Hiervoor komen al leen eerste kalfskoeien in aanmerking omdat hier onder nog niet of heel weinig is geselekteerd. Wat is nu de melkbaarheid van een koe? Dit is het SNEL, VOLLEDIG en RUSTIG laten melken. U weet allen dat er grote verschillen zijn in de tijd die nodig is om alle melk, met de hand of machine, uit de uier van een koe te halen. Een verschil van één minuut per melkmaal geeft per jaar een ver schil van 10 uur of langer of korter melken. T~\E melkbaarheidsg eg evens van een dochter- groep worden als volgt -vermeld2.40 - 43.3 - 110. Deze cijfers zullen we aan een nadere beschou wing onderwerpen. Het eerste getal: 2.40 geeft de maximale melksnelheid weer, het tweede de ver deling van de melk over de voor- en achterkwar tieren in procenten. Het laatste getal is de hoeveel heid namelk in kubieke centimeters (c.c.). De maximale melksnelheid is de grootste hoe veelheid melk in liters die de koe in een bepaalde minuut afgeeft. Het is een maat voor het taai of gemakkelijk en snel melken. Onderstaande tabel geeft een klasse-indeling voor de maximale melk snelheid. 2.75 kg/min en hoger best 2.452.74 kg/min zeer goed 2.302.44 kg/min goed 2.152.29 kg/min voldoende 2.002.14 kg/min bijna voldoende 1.85—1.99 kg/min onvoldoende lager dan 1.85 kg/min slecht In het voorbeeld valt de maximale melksnelheid in de klasse goed, wat wil zeggen dat de dochters van die stier gemiddeld goed melkbaar zijn. jET tweede getal, de verdeling over de kwartie ren, geeft aan hoeveel melk uit de voorkwar tieren komt. Hoe meer dit getal de 50 nadert des te vierhanter zal de uier van de koe zijn. Het getal 50 zal echter zelden bereikt worden, wat ook niet nodig is omdat de melk uit de achterkwartieren meestal vlotter wordt afgegeven zodat de koe vóór en achter gelijktijdig uiPis. Bij de zwartbonte vaar zen is de verdeling gemiddeld 44.6 Als nor maal wordt een verdeling geacht tussen 41 en 46%. Lager dan 41 is ongunstig en rond 46 kunnen we als gunstig beschouwen. Het laatste getal, de hoeveelheid namelk, wordt per provincie beoordeeld. 150 c.a boven of onder 'i provinciaal gemiddelde is ongunstig of gunstig. Bij 11 dochtergroepen van Zeeuwse K. I.-stieren is de gemiddelde hoeveelheid namelk 150 c.c. De hoe veelheid namelk uit het voorbeeld neigt naar de gunstige kant. Tot slot nog twee voorbeelden. Een dochtergroep met een minder goede melkbaarheid kunnen we het volgende voorbeeld noemen: 1.73 - 39.1 - 520. Een betere melkbaarheid zou bijvoorbeeld 2.72 - 47.2 - 37 zijn. Een juiste beoordeling van deze gegevens en de toepassing bij de stierenkeuze kan veel tijd en moeite sparen bij het dagelijks terugkerende mel ken. Maart 1968. Wt G. HEIJ, R.L.V.D. - Goes.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1968 | | pagina 6