Stootblauw bij aardappelen Kas en landschap 5 I5LAUW in consumptie-aardappelen is een belang rijk gebrek. Zowel telers als handelaren zullen alles moeten doen om dit euvel te voorkomen. Geluk kig heeft men middelen om het blauw worden goed tegen te gaan. Dit zal echter alleen gelukken als men de factoren kent die van invloed zijn op de gevoelig heid van de knol voor blauw, en deze kennis ook toe past. De gevoeligheid van de knol voor stootblauw wordt 0.a. bepaald door: 1. Kaligehalte van de knol. Een vrij zware kaligift is het eerste middel om blauw tegen te gaan. Een zware kalibemesting wil evenwel niet zeggen dat de plant ook altijd voldoende kali opneemt. Een zware kalibemesting is belangrijk, maar meestal niet afdoende. Men moet streven naar ca. 2,5 K2O (in de droge stof) in de knol, al zal men onder vrij veel omstandigheden blij moeten zijn als de knol 2 KsO bevat. 2. Droge-stofgehalte. Aardappelen met een hoog droge-stofgehalte (veelal bloemige aardappelen) zijn gevoeliger voor blauw dan aardappelen die een laag gehalte hebben. Indien de afnemer van de aardappelen geen bijzondere prijs stelt op een hoog droge-stofgehalte kan men overwegen teeltmaat regelen te nemen die dit gehalte drukken. Dit zijn bijvoorbeeld: hoge kali^if'ten (eventueel kalizou- ten), veel stikstof en desnoods, voordat het gewas rijp is, doodspuiten van het groene loof. H. Vochtverlies. Aardappelen die vocht verloren heb ben, dus iets slap aanvoelen, zijn veel gevoeliger voor blauw dan aardappelen die nog stevig aanvoe len. Vochtverlies kan men voorkomen door met veel verstand in de bewaarplaats te ventileren en door vooral ook te zorgen dat de aardappelen niet gaan kiemen. 4. Temperatuur van de knol. Een koude aardappel is veel gevoeliger voor stootblauw dan 'n warme knol. Koude aardappelen moet men daarom vóór het sorteren opwarmen tot ca. 12° C. Partijen die erg blauwgevoelig zijn moet men zelfs wel tot 2C° C opwarmen. Het gaat hier natuurlijk niet om de Dr Ir. 'X E. VAN DER ZAAG Rijkslandbouwconsulent - voor hakvruchten Ook dit seizoen kan blauw hier en daar problemen geven. Voor de oogst 1967 komt eigenlijk alleen nog maar de opwarming van de knol in aanmerking om blauw tegen te gaan. Hiermee heeft men echter een zeer be langrijk middel in handen, dat men dit sei zoen zeker moet toepassen. Voor oogst 1968 moet men ook goed de andere faktoren in overweging nemen. temperatuur van de omringende lucht, maar om de temperatuur in de knol. Met een thermometer moet men dit controleren. Door de partijen vóór het sorteren goed op te warmen kan men het per centage knollen met blauw sterk drukken. Voorkom harde stoten. Aardappelen kunnen Heen maar blauw worden als cellen in de knol worden ge kneusd. Naast alle factoren die hiervoor zijn genoemd, moet men natuurlijk ook het blauw tegengaan door de knollen zo voorzichtig mogelijk te behandelen. Plekken met blauw niet direct zichtbaar. Men krijgt vaak de indruk, dat men dikwijls zo weinig aandacht aan dit gebrek schenkt, omdat het blauw meestal pas na 2 a 3 dagen goed zichtbaar is. Voorbeeld van een dubbelliniare vestiging vestigen van kassen voor de uitbreiding van de tuinbouw in de open landbouwgebieden vormt reeds jaren een punt van discussie in het plano logisch overleg en daarbuiten. Gedachtenwisseling en meningsverschillen bewegen zich daarbij tussen de uitersten van een niet door bestemmingsmaatregelen beperkte vrijheid van vestiging, overal en te allen tijde, en het aanwijzen van strikt gelimiteerde arealen op enkele plaatsen, met verboden voor kassenbouw overal elders. Voor het zoeken van een uitweg uit deze impasse besloten de Directeuren van de Tuinbouw en van het Staatsbosbeheer tot het instellen van een werkgroep Voor de bestudering van dit urgente vraagstuk. Het rapport „Kas en Landschap" beoogt aan de discussie „Kas en Landschap" een positieve bijdrage te leveren. Tuinbouw-, planologische en landschaps deskundigen hebben de mogelijke vormgeving en in deling van nieuwe glastuinbouwcomplexen bestudeerd, die bedrijfstechnische aan alle te stellen eisen vol doen en landschappelijk een aanvaardbaar beeld kun nen geven. 0E studie gaat er van uit, dat de aanwezigheid van een groot aantal tuinbouwbedrijven bin nen een centralisatiegebied met een straal van onge veer 25 km grote voordelen biedt. Dan kan de zgn. centrumfunctie, die voor de bedrijven van grote be tekenis Is, zich optimaal kan ontwikkelen. De vor ming van een krachtige kern dient daarbij te worden nagestreefd. Binnen zo'n centralisatiegebied kunnen twee hoofdvormen van bedrijfsvestiging onderschei den worden. Concentraties van een aantal dicht bijeen gelegen bedrijven, hetzij historisch gegroeid, hetzij als gevolg van een doelbewuste projectvestiging. Individuele bedrijven, die zich buiten deze concen traties, maar binnen de invloedssfeer van een aan wezige krachtige kern bevinden. Voor het overgrote deel van de glastuinbouwonder- aemers zal de eerste vorm aantrekkelijk zijn. Door goede planning van de gebieden en toerusting met openbare voorzieningen is de stichting van een reeks tuinbouwbedrijven mogelijk, die gedurende een groot aantal jaren aan de hoge eisen van de moderne be drijfsvoering voldoen. Voor een betrekkelijk gering aantal ondernemers, die door ruime financiële moge lijkheden en met voldoende eigen grond elders, in staat zijn zich buiten de projecten te vestigen, moet deze mogelijkheid blijven bestaan. Naarmate echter 't vestigen in het project aantrekkelijker is, zal de nei ging om daarbuiten een bedrijf op te zetten, geringer zijn. Bij de vormgeving van de projectvestigingen is aansluiting gezocht aan de wijze, waarop in het ver leden de tuinbouwgebieden zijn ontstaan. Het zgn. lineaire vestigingspatroon (het vestigen van naast el kaar aan één weg gelegen bedrijven) is daarbij de basis geweest en geeft in zijn oorspronkelijke vorm aan de ontwikkeling de nodige beweeglijkheid. Pas in later Stadium, bij ongeregelde, verdergaande groei, treden grote moeilijkheden op en dreigt verstikking van het te grote aaneengesloten gebied. JN het rapport is een studiemodel beschreven, waarbij is getracht de nadelen van een derge lijke ontwikkeling te vermijden, door onder meer van de volgende punten uit te gaan: Tuinbouwbedrijven onder glas vormen als ver schijning op zichzelf een aanvaardbaar en wezen lijk onderdeel van het Nederlandse landschap. De verhouding tussen kassen en landschap wordt in hoge mate bepaald door de wijze van groepe ring der kassen. - Deze wijze van groepering in een gegeven situatie dient evenzeer rekening te houden met de vesti gingsvoorwaarden voor de tuinbouw als met de overige ruimtelijke omstandigheden. Voldoende reserveruimte voor een geleidelijke groei van individuele bedrijven is een belangrijke voorwaarde voor de ontplooiing hiervan. Lineaire vestigingspatronen bieden in dit opzicht gunstige voorwaarden. Een ongeordende door gaande groei van dergelijke systemen doet deze voorwaarden echter teloor gaan. H^E Commissie beveelt als meest voor de hand lig- gende groepering van nieuwe glastuinbouw complexen aan het zgn. dubbellineaire vestigings systeem, waarbij twee evenwijdige wegen van enkele kilometers lengte en op een onderlinge afstand van bijv. 500 meter een 150 h 200 bedrijven van ongeveer anderhalve ha ontsluiten. In een wijd landschap kan een aantal van deze groe peringen, mits op de juiste wijze ten opzichte van el kaar en van andere ruimtelijke objecten gelegen, aan de noodzakelijke uitbreiding van de glastuinbouw de nodige ruimte bieden, zonder daarbij het landschap pelijke aanzien in ernstige mate te schaden! Dit rapport is slechts een eerste stap van een in passing van kassen in het landschap in het veel om vattende kader van beleidsmaatregelen, tezamen met ettelijke andere facetten van de vormgeving aan do ruimtelijke ordening.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1967 | | pagina 5