Machinaal dunnen van suikerbieten Erf- en wegverharding 427 BODEMSTABILISATIE VRIJDAG 23 APRIL 1965 JOT nu toe werd de dunmachine in beperkte mate gebruikt. Wel heeft men met precisiezaaien en chemische onkruidbestryding de mogelijkheid op een enorme arbeidsbesparing verkregen en is men zodoende nog in staat met de huidige arbeidsbezetting het resterende handwerk rond te zetten, toch moet men de mogelijkheden van het machinaal dunnen niet Onderschatten. Personeel wordt schaarser en duurder en wil men de grootst toelaatbare oppervlakte suikerbieten blijven telen, dan is men genoodzaakt alle mogelijk heden op besparing van het verzorgingswerk te benutten. De praktijk heeft wel bewezen, dat ook het machinaal dimnen tot die mogelijkheden behoort. Dat velen nog een zekere antipatliie hebben tegen deze machine is, gezien het zicht dat hij by gebruik achterlaat, enigszins begrijpelijk, maar dat zicht is meer schyn dan werkeiykheid, met deze machine kan goed werk geleverd worden. Hiervoor zyn een goede afstelling en een deskundig gebruik zeer be- langryke voorwaarden, waaraan absoluut voldaan moet worden. Juist het precisiezaaien geeft de mogelijkheid van een regelmatige begin- stand met een groot aantal alleen-staande planten, waardoor inet machinaal dimnen de beste resultaten kunnen worden bereikt. Ook als met sukses een langwerkend chemisch onkruidbestrydingsmiddel is toegepast, kan men toch nog een aanzieniyke besparing op het handwerk bereiken. Bovendien kan door toepassing van machinaal dunnen een grotere sprei ding in het tydstip van het uitvoeren van het handwerk verkregen worden. Hierdoor is het mogeiyk per arbeidskracht een grotere oppervlakte bieten te verzorgen. Verder geeft de dunmachine de mogelijkheid van onkruid!»estrijding. Ook vry grote onkruiden, zoals wortelonkruiden kunnen er voor een gedeelte door worden vernietigd. dat zonder bezwaar tot 14 bbd's kan worden terug- gedund, gevolgd door aanvullend handwerk. Natuurlijk kan er bij de tellingen ook een an dere bbd-stand gevonden worden. We geven en kele voorbeelden. Aantal bbd's voor de dunbewerking 24 bbd terugdunnen naar 14 bbd uitdunnen dus van 10 bbd in procenten 42 20 bbd 18 bbd 14 bbd 14 bbd 5 bbd 4 bbd 30 22 AAN BEPAALDE VOORWAARDEN VOLDOEN WIL men met de rijendunner goed werk kun nen leveren, dan moet aan bepaalde voor waarden voldaan worden n.l.: een goede vlakke ligging van het land een werkingsdiepte aanhouden van 1 cm te ondiep, dan worden de planten er niet goed uitgeslagen en te diep geeft een ongewenste toename van de dunintensiteit - dunnen met een gering aantal slagen, 35 per meter. Wordt met pennen gewerkt en is de stand van het gewas vrij dik, dan kan men het aantal slagen opvoeren tot 6 per meter, ook als met 2 pennen per element wordt gewerkt bij opéénvolgende bewerkingen kan het nuttig zijn in tegengestelde richting te rijden voor men begint moet men op enkele vaste plaatsen tellingen (meetlat) verrichten. Bovendien is het gewenst, dat er gelyktijdig niet de machinale dunbewerkingen geschoffeld wordt, ter voorkoming van extra trekkeruren. HET TELLEN GENOEMDE tellingen moeten gedaan worden om na te gaan hoe de gemiddelde bbd-stand is op het perceel. Er wordt alleen genoteerd in hoeveel van de in 100 duimen verdeelde meetlat van 2.54 m één of meer bietenplantjes voorkomen. Of er één of twee in een bepaalde duim staan doet er niet toe. De telplaatsen worden diagonaals- gewijze op het perceel genomen. Normaal zijn 6 tellingen van 10 m (4 latten) voldoende. Komen er groté schommelingen in aantallen voor, dan worden iets meer latten geteld. Zo kunnen we aan een gemiddelde bbd-stand komen. Als er gezaaid wordt op +5 cm afstand in de rij dan komen er ongeveer 20 zaden per meter. Per meetlat (2.54 m) kunnen we dus ongeveer 50 za den verwachten. Een bbd-stand van bijv. 26 be tekent een opkomstpercentage van -Vso x 100 52 Een bbd-stand van 30 betekent een opkomst percentage van 60 hetgeen goed is. Een bbd-stand van 25 is redelijk en een bbd- stand van 20 of minder is matig tot slecht. Als zich een korst gevormd heeft, dan kan deze goed met een rijendunner gebroken worden. In zo'n geval moeten we wel de voorkeur geven aan smalle bijv. 3 mm, brede pennen. Met 2 van deze pennen per dunelement kan een zeer goed effekt worden bereikt. Slechts weinig bietenplantjes gaan verloren. Deze bewerking kan het best in de morgenuren worden uitgevoerd, omdat dan de korst nog enigs zins zacht is. De werksnelheid van de machine moet binnen de perken blijven, daar anders de kans groot is dat bietenplantjes beschadigd en wortels blootgesla- gen worden. De rijsnelheid mag de 3 km per uur praktisch niet overschrijden. HET UITDUNNEN HOORDAT met het eigenlijke dunnen wordt be- gonnen moet eerst met de meetlat de stand opgenomen worden. Stel dat een stand van 20 bbd wordt gevonden en u wilt terugdunnen tot 14 bbd. Een 14 bbd- stand betekent dat u 14 bieten bevattende duimen, op de 100 in totaal van de meetlat, als gemiddelde hebt geteld. We kunnen dus ook zeggen dat de bbd-stand 14 is. Per 2.54 m komen dus 14 bieten (éénlingen of dubbelen) voor. Per ha bij 50 cm rijenafstand 14 x 8000 112000 plantplaatsen en bij 44 cm rijenafstand 14 x 9091 127200 plant plaatsen, want 1 bbd komt n.l. overeen met 8000 plantplaatsen bij 50 cm rijenafstand en 9091 pl. pl. bij 44 cm rijenafstand. Uit vele proeven is gebleken Het percentage bietenplantjes, dat nog wegge slagen moet worden, kan in één of meer bewer kingen met de dunner plaats vinden. Bij een per centage boven de 50 verdient het aanbeveling het dunnen in twee bewerkingen uit te voeren, maar noodzakelijk is dit niet. DIJ de machines met het slingertype kunnen D per element 2 pennen of mesjes geplaatst worden, die een onderlinge afstand hebben van 6 cm. De slaglengte waarbij dus de pennen of mes jes 2x door de rij gaan, moet ingesteld worden op 24 cm (m.a.w. 4% slag per meter). Voorbeeld: 2 mesjes van 17 mm, slaglengte 24 cm, aantal bewerkte cm 2 x 2 x 17 6.8 cm, uit dunpercentage 28 2 mesjes van 27 mm, slaglengte 24 cm, aantal bewerkte cm 2 x 2 x 27 10.8 cm, uitdunpercen tage 45 1 mesjes van 17 mm en 1 mesje van 27 mm, slaglengte 24 cm, aantal bewerkte cm 1 x 2 x 44 8.8 cm, uitdunpercentage 37 Hebben we nu een bbd-stand van 20 en willen terugdunnen naar 14, dan moet er dus 6 bbd's of te wel 30 uitgedund worden en dit kunnen we bereiken met 2 mesjes van 17 mm per element (theoretisch 28 Naast de machine met vaste slaglengte (414 slag) hebben we ook machines met toerenvariator waarbij de slaglengte veranderd kan worden. Wil len we ook nu 30 uitdunnen, dan kan dit be reikt worden met één mesje n.l. een mesje van 27 mm, hetwelk per slaglengte 5.4 cm wegsnijdt. De 5.4 slaglengte moet nu ingesteld worden opx 100 18 cm. 30 Hoe groter de slaglengte is, des te rustiger werkt de machine. Hoe korter de slaglengte, hoe lang zamer men m.oet rijden. Goes R. L. V. D. J. H. ZWART. Fr. VADER. QNDER bodemstabilisatie wordt verstaan* het toevoegen van een bindmiddel aan ter plaatse aanwezige grond met als doel deze te verstevigen of te verharden. Bij het aanleggen van vliegvelden en wegen is dit in de tweede wereldoorlog op grote schaal toe gepast. Sindsdien wordt het bij de wegenbouw in toenemende mate gebruikt als ondergrond verste viging en fundering. Op een zandige bodem wordt cement en op een kleibodem kalk als bindmiddel gebruikt. ZAND-CEMENT STABILISATIE Alvorens zand-cement stabilisatie toe te pas sen moet eerst worden nagegaan of het aanwezige zand hiervoor geschikt is. Deze geschiktheid voor stabilisatie wordt bepaald door o.a. humusgehalte, zuurgraad korrelgrootte. Vooraf grof zand of grin- derig zand, wanneer niet te veel verontreinigd, zijn zeer geschikt. Aan de hand van laboratoriumproeven is na te gaan of het aanwezige zand voor stabilisatie ge schikt is. Wanneer dit niet het geval is, zal schoon zand aangevoerd moeten worden in een laagdikte van 20 cm. Momenteel is een nieuw stabiliseer- middel ontwikkeld dat vooral op verontreinigde grond goede resultaten geeft. WERKMETHODE BIJ ZAND-CEMENT STABILISATIE Wanneer de aanwezige bovengrond zich niet leent voor stabilisatie, dan wordt hier 'n laag zand van 20 cm. op aangebracht. Op deze zandlaag wordt het cement verdeeld en daarna d.m.v. een frees met het zand vermengd. De hoeveelheid ce ment die gebruikt dient te worden hangt af van de uitslag van het laboratoriumonderzoek. Het mengen met een betonmolen geeft beter resultaten dan met een frees. Een voldoende menging is n.l. voorwaarde voor een goed resultaat. Bij gebruik van een frees dient deze dan ook te kunnen wer ken tot een diepte van minstens 15 cm. 4 a 5 maal frezen is noodzakelijk. Na het frezen wordt er water over gesproeid en daarna nog enkele keren gefreesd. Het mengsel moet een dusdanig vochtgehalte bezitten, dat het na samenknijpen niet meer uit elkaar valt. Na de laatste keer frezen wordt de verharding onder profiel gebracht en daarna verdicht. Het verdichten kan het beste met een trilwals geschieden. Er wordt 5 6 maal gewalst, waarvan de eerste en laatste keer zonder trileffekt. Op afstanden van 5 a 6 m moeten voegen worden aangebracht. Na het verdichten moet de oppervlakte tegen uitdroging worden beschermd. Een laagje vochtig zand of stro wordt over de verharding gestrooid en regelmatig nat gehouden. Na 2 a 3 weken kan er op de verharding worden gereden. Uit proeven is gebleken dat deze verharding redelijk slijtvast en vorstbestendig is. De hoeveel heid cement hangt af van de laboratoriumproef; deze zal variëren van 25 tot 35 kg per rn2. De kosten per m2 verharding zijn moeilijk vooraf te zeggen; ze hangen vooral af van de totale opper vlakte welke gestabiliseerd dient te worden. Het stabiliseermiddel kost ongeveer 9,— per 100 kg of te wel 3,per m2. Daarbij komen dus nog de kosten van frezen en het walsen. De totale kosten per rn2 kunnen variëren van ƒ4,tot 8, J. BOLLAND. R. L. V. D. Axel, 13 april '65

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1965 | | pagina 7