Samenwerking Cb VRIJDAG 1 NOVEMBER 196-3 11 Officieel orgaan van de Maatschappij tot bevordering van land enTuiiihouw en Veeteelt in Zeeland Ir. M. A. GEUZE VERMINDERDE INTERESSE SAMENWERKING VERLICHT INVESTERINGSLASTEN COMBINATIES GEBOUWEN MOEILIJK PUNT GECENTRALISEERDE MELKWINNING Frankering bij abonnement: Terneuzen 51e Jaargang No. 2704 m m h m 'yé. wM j^LOM in den lande verkondigt men ons boeren de nood zaak van meer samenwerking. Wij moeten het oog op onze toekomst gericht houden. Wij moeten het individualis me opzij zetten. Uiteraard moeten wij dat en het is, dunkt mij, waarschijnlijk niet zo, dat de boerenstand voor deze groeiende noodzaak ten opzichte van de toekomst blind zou zijn. Doch waar ik thans even bij stil zou willen staan, is bij de samenwerking die er reeds is. Want er dreigt, door alle kreten die worden geslaakt, naar buiten de indruk te ont staan dat er een nieuwe vondst voor de landbouw is gedaan, welke deze bedrijfstak nog niet of onvoldoende kent en waar zij nog vatbaar voor moet worden gemaakt. En dat geeft toch wel een geheel verkeerd beeld van de werkelijke toestand. Het is mijn bedoeling met enkele eenvoudige prak tijkvoorbeelden aan te tonen hoe de situatie in feite reeds is. Doch eerst nog enige meer algemene opmerkingen. ^AT het verre verleden betreft, mogen we volstagn met de vermelding dat er verschillen in Neder land bestonden en bestaan tussen o.a. kleistreken en de zandstreken. In het Oosten met zijn Sak sische bevolking was burenhulp in de meest uitgebreide zin van het woord een gegeven. Het Westen echter kende andere vormen van samenwerking. Zo hebben vele kleine boeren die verspreid tussen de grote woonden hun collega's veel en vaak geholpen De verrekening geschiedde soms doordat het grote bedrijf weer met paardewerk diensten terugleverde. Samenwerking tussen de kleinere bedrijven met wei nig of geen vreemde arbeidskrachten, was schering en inslag (en is dat vaak nog), op basis van arbeids- ruil. Wat men blijkbaar ook haast vergeet, is dat alle landbouwcoöperatie samenwerking is. En evenzeer integratie, zoals ik de Franse Minister van Landbouw kortgeleden hoorde zeggen. De statistiek wijst uit dat er dan in Nederland een indrukwekkend stuk samenwerking sinds het einde van de vorige eeuw gebouwd is. De opmerking van Pisani houdt echter in, dat wij ons veel meer rekenschap moeten geven van de noodzaak tot verdergaande samenwerking tussen de reeds bestaande samenwerking(en). Dit is ove rigens ook in ons land eerder gezegd en niet zonder resultaat, doch nog te weinig. Ik noem alleen als voorbeeld de DOMO. Een ander stuk belangrijke samenwerking, vertegenwoordigen de waterschappen, die juist sterk tot con centratie van de eerdere samenwerking zijn gekomen. IN 1945 hadden de bedrijven geen uitrusting en was er van alles tekort. Nood maakt vindingrijk en dwong ook tót onmiddellijke samenwerking. De werktuigencoöperaties en -combinaties schoten als paddestoelen uit de grond. Toen de werktuigenvoor ziening beter werd zag men vaak een terugkeer naar het eigen beheer. Toch zijn er combinaties blijvend geslaagd, om niet te spreken van de werk tuigen die buren, familieleden en kennissen er ge zamenlijk op na houden. De terugkeer tot het in dividualisme er was toen nog niet zo'n gebrek aan werkkrachten werd vaak gestimuleerd door de aanvankelijk geringe keuze in geschikte werk tuigen, waardoor klachten in de combinaties niet konden uitblijven. Een tijd lang is er toen sprake geweest van minder interesse voor samenwerkings vormen, direkt op de bedrijfsuitoefening betrokken, wanneer men tenminste aan het stichten van geza menlijke bewaarplaatsen, koelhuizen, silo's enz. voorbij wil gaan. noCH reeds jaren weer met het teruglopen van de arbeidskrachten en in 't algemeen met het stormachtig verloop der structurele wijzigingen groeit de drang naar allerlei direkte samenwer king snel. De financiële druk op de bedrijven dwingt tot een bezinnen op de mogelijkheden van verlich ting van die last. De boer, als kleine zelfstandige ondernemer, heeft meestal niet veel financiële reser ve; de landbouw- en belasting-politiek heeft hem daartoe nooit veel ruimte gelaten. Samenwerken kan de investeringslasten verminderen. Er zijn ook bedrijven die een andere weg inslaan en in dit ver band een oplossing zoeken via de loonwerker. Men kent evenzeer gemengde systemen. MET een buurman heb ik samen een zelfbinder. Hoeveel zullen er ongebruikt staan in Neder land? Een mij bekende loonwerker zag nog kans dit jaar een 3 jaar oude binder voor enige honder den guldens naar België te verkopen. Het werk in het graan geschiedt door een loonwerker, nadat de zelfde buurman en ondergetekende eerder twee maaidorsertjes samen versleten hadden. Een andere buurman rooit thans al mijn bieten. De vlaspluk- combinatie, een samenwerking tussen de lo en 20 boeren, plukt mijn vlas. Een dergelijke combinatie bestaat in mijn onmiddellijke omgeving voor spuit- werkzaamheden. Weer een andere combinatie ex ploiteert een aardappelrooier met bijbehorende zelflossende wagens, zodat de oogst der deelnemen de bedrijven rechtstreeks in de cellen van het coöperatieve koelhuis kan worden opgeslagen. Een wat omvangrijker en verdergaand voorbeeld is een mij bekende combinatie van zes boeren met samen 172 ha. In combinatie heeft men o.a. grond bewerkingswerktuigen, een maaidorser, een aard appelrooier, een bietenrooier enz. met chauffeur. De man werkt met de werktuigen aan de lopende band in serie op de zes bedrijven. De boeren zelf zorgen voor de nodige aanvulling; het randwerk vond de kern zou men kunnen zeggen. Wat de kleinere bedrijven betreft, wijs is op het gezamenlijk gebruik van pootaardappelbewaar- plaatsen en op de aktiviteiten van de veilingen voor gladiolen drogen e.d. Met deze paar voorbeelden, die iedere pol derbewoner met volop eigen ervaringen in zijn omgeving zal kunnen aanvullen, heb ik er vooral de aandacht op willen vestigen, dat men buiten en terzijds van de agrarische sek- tor niet moet denken, dat men op een bepaald gebied heeft stilgezeten. IJET moeilijkst ligt een en ander naar mijn ge voelen nog altijd op het gebied der gebouwen. Gebouwen verouderen snel, gezien de zich wijzigen de eisen der moderne landbouwtechnieken en zijn in verhouding zeer duur; worden daarbij nog steeds duurder. Het gezamenlijk exploiteren van gebou wen tussen twee of meer bedrijven dus anders dan voor een groter coöperatief doel is eigenlijk nog een onopgelost vraagstuk. Of het wel een op losbaar iets is, zal de tijd moeten leren. Wanneer men een wertkuig samen exploiteert, gaat het om een betrekkelijk korte duur. Tien jaar is dan al een hele tijd. Vëel werktuigen verouderen veel sneller. Maar ook al zou men met moderne flexibele bouw er in slagen goedkoper constructies met kortere levensduur tot stand te brengen, dan nog zal de samenwerkingseis hier van veel langere duur zijn en komt de noodzaak van continuïteit veel meer op de voorgrond. Het gaat dan al gauw om 25 a 30 jaren, tenminste een boerenleven. Juridisch komt er dan heel wat kijken. UET vraagstuk dient zich in 't bijzonder momen teel aan in de veehouderij. C. F. Roosenschoon heeft de vraag gesteld of het niet wenselijk is vrij gekomen gebouwen van geconcentreerde zuivelfa brieken te benutten voor proefnemingen met gecen traliseerde melkwinnïng. De gedachtengang komt er op neer, dat in een dergelijk gebouw, waarin veel koeien gestald zouden kunnen worden, de huis- vestings- en verzorgingskosten per koe laag zouden kunnen zijn. Immers dat soort leegstaande gebou wen midden in een agrarische streek brengt meestal niet veel meer op, terwijl in de toekomst het bou wen van eigen stallen onbetaalbaar dreigt te wor den. Guste en droge koeien benevens jongvee blij ven op de eigen bedrijven. Voorts moet de boer zelf groenvoer en wintervoer winnen en aanvoeren, eventueel in samenwerking of gezamenlijke machi- nebenutting. Het gaat dus om melkveehouderij het gehele jaar door gestald met uitloop, zoals we zui delijker in Europa en in de V. S. veel aantreffen. Het lijkt mij voor de veehouderijstreken, vooral eerst die met de hoogste kostprijzen (veenweide- streken) van belang om een dergelijke proef te overwegen. Het nieuwe ontwikkelings- en sanerings fonds zou zich hier direkt nuttig kunnen maken. Ook ben ik het met P. B. de Boer eens, wanneer deze in het Fries Landbouwblad betoogt, dat iets dergelijks de moeite waard zou kunnen zijn tenein de te voorkomen dat de zelfstandige boer in dei-ge lijke gebieden er onderdoor gaat en „contractslaaf" wordt van financierende verwerkingsbedrijven, zo als bv. elders slachtkuikenproducenten e.d. al zijn. £R is veel geschreven over bijzondere samen werkingsvormen in de Zuiderzeepolders. Het is mij tot nog toe niet erg duidelijk hoe de overheid, die daar zo'n rol speelt, nu reageert. Misschien dat wij over niet al te lange tijd daar meer van kunnen horen, want 't betreft wel een besproken zaak, die onder het hoofd „Samen werking" in het centrum van onze overigens nuchtere belangstelling zal moeten blijven staan.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1963 | | pagina 1