Cl
Gevaarlijke
Landbouwprodukties
KNLC
VRIJDAG 11 OKTOBER 1963
„Officieel orgaan van de Maatschappij tot bevordering van Land enTuinbouw en Veeteelt in Zeeland
Frankering bij abonnement: Terneuzen
51e Jaargang No. 2701
1\E memorie van toelichting bij de landbouwbegroting
1964 is een lezenswaardig „wit Kamerstuk". Zoals ge
bruikelijk geeft de memorie ook dit jaar weer veel feitelijke
gegevens, waaruit een goede indruk kan worden gekregen
van de ontwikkeling van de (economische) toestand van
land- en tuinbouw.
Wat minder gebruikelijk, menen wij, is de toon van be
grip voor de huidige moeilijkheden in de landbouw, die in
de inleiding van de memorie doorklinkt. En daarom dus
hier het vermelden waard.
Niettemin hebben wij in dezelfde inleiding van de begro
tingstoelichting een passage gelezen, die voor ons moeilijker
was te vatten; een passage, waarvan wij ons afvragen of
hij in de huidige omstandigheden nog wel op deze wijze ge_
steld kan worden. Het betreft hier de opmerking van de
minister van Landbouw, dat hij met nadruk meent te moe
ten wijzen op het gevaar dat het landbouwbeleid in het
bijzonder het actieve markt- en prijsbeleid en het actieve
structuurbeleid) „wordt ondergraven door een in verhou
ding tot de ontwikkéhng der afzetmogelijkheden niet ge
rechtvaardigde toeneming van bepaalde produkties".
WELKE PRODUKTIES?
HET welslagen van het geschetste beleid hangt
vooral ook af van de toekomstige ontwikke
ling van de omvang en de samenstelling van de
produktie, zegt de minister. Dat is natuurlijk waar
en daarom kan deze stelling in het algemeen wor-
den onderschreven. Uiteindelijk is ook de landbouw
er niet mee gebaat, dat als gevolg van bepaalde
beleidsmaatregelen de voortbrenging van één pro-
dukt of enkele produkten sterk wordt bevorderd,
zodat een praktisch onverkoopbaar overschot ont
staat. Als de produktie geen verband meer met de
afzetmogelijkheden houdt, is er sprake van een
gevaar voor een gezonde ontwikkeling van de
ïandbouw en voor een doelmatig landbouwbeleid.
Maar hoe reëel is dit gevaar in de huidige omstan
digheden ten plattelande bij het nationale land
bouwbeleid van vandaag en het Europese beleid
van morgen?
Welke produkten dreigen uit de band te sprin
gen? Wat de granen in het algemeen betreft is de
E. E. G. nog niét aan een overschot toe, al zou de
situatie ten aanzien van (zachte) tarwe over enkele
jaren kritiek kunnen worden, als het areaal zich
verder uitbreidt. Voor aardappelen wordt geen
richtprijs nagestreefd en in het marktordenend be
leid van de laatste jaren zien wij geen stimulans
voor een onverantwoorde uitbreiding van de aard
appelteelt! Fabrieksaardappelen mogen wel wor
den beschouwd als vrij sterk gebonden aan een
bepaalde streek.
Het is ook wel een bewezen feit, dat de varkens-
en de pluimveehouderij zich niet lenen voor een
echt garantie- of richtprijsbeleid. Daarvoor zijn
deze produkties te snel uit te breiden of in te krim
pen, omdat ze los van de grond kunnen worden
uitgeoefend. Zo'n aanpassing heeft dan ook af en
toe plaats en niet zonder pijn. Bij een bewust lo
nend gehouden prijs blijkt de rem van een produk-
tietoewijzing te moeten behoren en dat ligt ons
toch niet in nog normaal te achten omstandig
heden. Hier dus geen gevaar, omdat er geen richt
prijs wordt nagestreefd.
Voor welke „beleidsprodukten" dan wel? Er
blijven er nog twee over: melk en suikerbieten;
en die zijn in dit licht zeker een beschouwing
waard.
PRODUKTIVITEITSVERBETERING
I A AT ons met de moeilijkste beginnende melk-
produktie. Hoogstwaarschijnlijk heeft de
schrijver van de bewuste passage in de memorie
van toelichting ook alleen maar aan melk gedacht.
Dat zou niet verwonderlijk zijn. In de afgelopen
jaren was er een in verhouding tot de vraag over
vloedig aanbod van zuivel- en melkprodukten. De
schatkist moest behoorlijk bijpassen. Vooral buiten
de 'andbouw is melk het voorbeeld bij uitstek
en meestal het enige voorbeeld van maar raak
produceren in de landbouw op kosten van de staat.
Er waren nog al eens stemmen te horen, die be
toogden, dat er weilanden en koeien teveel waren
in Nederland en dat daarom de schaarste aan
grond voor huisvesting, werkgelegenheid en
recreatie van zijn groeiende bevolking vrij gemak
kelijk kon worden opgeheven.
Produktiviteitsverbeterende werkzaamheden van
cultuurtechnische aard, zoals ruilverkaveling, ont
sluiting en waterbeheersing moeten de Nederland
se landbouw de betere omstandigheden verschaf
fen, die het in zijn concurrentiestrijd met die van
andere landen zo hard nodig heeft.
Dit cultuurtechnische beleid zal gelukkig „ver
sterkt" worden voortgezet. Niet ontkend kan wor
den, dat in de betreffende gebieden vaak de melk
plas als gevolg van die verbeteringen is vergroot.
Reden om te verlangen, dat zoiets niet meer mag
gebeuren Of dat vergroting van de melkproduktie
wordt verhinderd door het afstaan van grond voor
andere bestemmingen buiten 5e landbouw? Nog
afgezien van praktische moeilijkheden, zal het
effect van het laatste tegenvallen. Prof. Horring
heeft daar in een E. S. B.-artikel terecht op gewe
zen; duurder krachtvoer acht hij een betere rem
op uitbreiding van de melkproduktie.
Wat de zand- en andere gebieden betreft, waar
aan de structuur van de landbouw nog heel wat
verbeterd kan worden, kan niet gauw gesproken
worden van een gevaarlijke uitbreiding van de
melkproduktie. Door middel van verbeteringswer-
ken worden produktieomstandigheden als verka
veling, wegen en waterlopen goed in orde ge
maakt. Als straks ook in deze gebieden het moge
lijk blijkt, dat nog meer mensen de landbouw gaan
verlaten, blijft er een goed produktie-apparaat,
waarmee een doelmatige voortbrenging wordt
voortgezet. Dat ondertussen de melkproduktie zich
wat sterker uitbreidt, is geen ondergraving van het
landbouwbeleid, maar wel een tijdelijk nevenver
schijnsel, dat bewijst, dat de verbetering zin had
en zal blijven hebben.
AANPASSING
Als men daarentegen de situatie in de echte
weidestreken van ons land in ogenschouw neemt
komt de vraag op, of landelijk gezien de kans op
een gestadig zich uitbreidende melkproduktie wel
zo groot is, als vroeger is aangenomen. In die weide
gebieden is zich een zeer pijnlijk aanpassingspro
ces aan het voltrekken. Een aanpassing van de
veestapel en de melkproduktie aan een toch niet
zo rooskleurig en veilig gebleken ruwvoederpo-
sitie; een paar jaar slecht weer kan dat laatste
aantonen. En voorts een aanpassing aan het ver
strek van arbeidskrachten uit de veehouderij,
eerst de arbeiderstoen de tweede zoons en nu
ook de zoons-opvolgers. Als dan op produktie-
eenheden van reeds verantwoorde omvang de
mechanisatie geforceerd moet voortgaan, zal daar
van lang niet altijd een grotere melkproduktie het
gevolg zijn.
Met name in het westen van het land komt daar
het verlies van cultuurgronden en veelal weiland
terwille van volkshuisvesting en industriële
bouw nog bij; het is reeds gebleken, dat dit een
merkbaar verlagende invloed heeft op de melk
produktie in dit gebied. We zien nog niet veel te
recht komen van een al maar voortgaande vergro
ting van de melkplas in de weidestreken. En zeker
geen gevaar voor het landbouwbeleid, zoals de
minister het bedoelt.
Aanpassing aan het ontbreken van voldoende
arbeidskrachten is ook de zaak voor de bieten-
telers. De moderne teelt- en oogstmethoden, die
onvermijdelijk moeten worden ingevoerd, lijken
niet de bieten-opbrengst per ha te zullen verhogen
in de komende jaren. Een suikeroverschot ligt in
Nederland niet duidelijk in het verschiet, evenmin
als trouwens in de E. E. G. of in de wereld als
geheel.
MOGELIJKHEDEN BENUTTEN
TENSLOTTE moet dan het aanbod van land-
bouwprodukten altijd nog Worden gezien te
genover de vraag. Inderdaad, de minister heeft hel
ook over de verhouding tot de afzetmogelijkheden.
Men zou kunnen stellen, dat als een actief markt
en prijsbeleid in gevaar wordt gebracht door een
produktie-uitbreiding dat beleid dan nog niet
actief genoeg was. Deze bewering is te kras, want
er zijn natuurlijk grenzen. Maar voordat men een
bepaalde produktie-toeneming als gevaarlijk ken
merkt, moet men aantonen, dat alle mogelijkheden
om die produktie tot een redelijke waarde te bren
gen, zijn uitgebuit.
Om het „overschotprodukt" melk maar weer te
nemen; hoe zijn de prijsbeheersing en de prijsstop
voor melkprodukten als pappen, vla's, e.d. te rij
men met een goed valorisatiebelcid, dat de minister
van Landbouw ook zo ter harte gaat? En wat te
zeggen b.v. van de omzetbelasting en accijns op een
aantal levensmiddelen?
Wat de melk betreft mogen we de E. E. G. er nog
even bij halen. Er zijn streken in de E. E. G., die
eerder voor afremming van de melkproduktie toe
name in aanmerking lijken te komen dan Neder
land. Ten aanzien van het gemeenschappelijke zui
velbeleid in die E.E. G. nog het volgende. In Ne
derland is er geen kwestie boter margarine meer.
Maar in de E. E. G. wel. Waarom moeten toch
persé in de andere E. E. G.-landen de margarine-
prijzen (onbelaste invoer van grondstoffen!) zo
ver omlaag tot ongeveer het Nederlandse peil. De
positie van de boter wordt er onnodig zwakker
door.
Waarmee niet gezegd wil zijn, dat hoge marga-
rineprijzen in staat zijn zuivelproblemen op te
lossen.
Want wij zullen niet ontkennen, dat bij de melk
produktie het vraagstuk van de verhouding tussen
aanbod en vraag toch wel moeilijk lijkt te blijven.
Wij hebben bewust de huidige boterschaarste bui
ten beschouwing gelaten om de zaak zo algemeen
mogelijk aan de orde te stellen.
En dan hopen wij, dat de minister van Land
bouw toch eens een nadere verklaring zal wor
den gevraagd van zijn opmerking over de on
dergraving van zijn beleid door de toeneming
van bepaalde produkties. In het licht van de
omstandigheden, waaronder de landbouw thans
moet werken; van de mogelijkheden tot afzet-
vergroting die ook de overheid deels in de hand
heeft, en van de wordende Europese gemeen
schappelijke markt.