I
der Z. LII. Ir. M. L
VRIJDAG 21 JUNI 196S
„Officieel orgaan van de Maatschappij tot bevordering van LandenTuinbouw en Veeteelt in Zeeland
ifliiriw
op de Algemene Vergadering der
Zeeuwse Landbouw Maatschappij,
gehouden op donderdag 13 juni 1963
te Rilland
51e Jaargang No.
ZELDEN heb ik een openingsrede voor een al
gemene vergadering als deze met zo weinig
lust naar liet moderne spraakgebruik: met zo
weinig arbeidsvreugde op papier gesteld als dit -
maal het geval was. Dat wil niet zeggen dat ik
thans geen lust. zou gevoelen tot U te spreken. Wij
zijn echter, naar mijn opvatting, met de landbouw
politiek op een dood punt geraakt en dat in een
tijdvak, waarin het in Nederland economisch al
enige jaren voortreffelijk loopt. In agrarische krin
gen en kranten sprak men al langer over de land
bouw in een slop. Zelfs in een slop is nog enige be
wegingsruimte. Op een dood punt is er uiteraard
niet alleen stilstand, doch weet niemand wanneer
er weer beweging komt, welke kant het op zal
gaan. Het is paradoxaal dat deze situatie zich
moest voordoen in tijden van hoogconjunctuur; het
betekent dat de distributie van de volkswelvaart
ook in zgn. hoogontwikkelde landen op verschil
lende onderdelen blijft wringen en nog steeds een
te grote opgave blijft voor wetenschap en regeer
ders, hetgeen over de gehele wereld gezien trou
wens evenzeer het geval is, naar op het F. A. O.-
congres te Washington, dat dezer dagen plaats
vond, overduidelijk bleek. Het is misschien nog pa-
radoxaler, dat de rekening van de slechte situatie in
enige belangrijke agrarische bedrijfstakken, met na.
me de veehouderij en het gemengde bedrijf, gepre
senteerd moest worden door een radicale politieke
groepering bij de recente verkiezingen, terwijl men
voordien de organisaties en hun eigen vertrou
wensmensen, waarvan ook verschillenden jaar in
jaar uit stellige waarschuwingen ten dien aanzien
hebben laten horen, niet wilde horen en onvol
doende aandacht schonk. Men heeft deze eigen
mensen voorgesteld en afgeschilderd als een pres
siegroep, als het groene front, terwijl zij roepen
den in de woestijn waren ten einde de moeilijk
heden der noodlijdende bedrijftakken te doen door
klinken op het vaderlandse niveau. Wanneer de
spanningen dan te groot worden komt er inder
daad een pressiegroep, maar daar waar men ze
blijkbaar niet had verwacht.
JK acht het een slechte zaak, dat Overheid en deskundigen zo weinig ver-
1 trouwen geschonken hebben aan de vrije vertegenwoordiging van de
boerenstand en aan het orgaan, dat de Overheid zelf als belangenbehartiger
der gemeenschappelijke landbouwbelangen heeft gecreëerd, het orgaan het
Landbouwschap. Ik betreur het daarbij, dat de boerenstand zelf op een punt
waai dat mogelijk had moeten zijn, geen eenheid wist op te brengen, name
lijk bij de laatste agrarische protestdemonstratie in Den Haag, waar de zuster
organisaties van liet K. N. L. C. verstek meenden te moeten laten gaan. Zij
moeten zich nu maar eens afvragen, aan de hand van de nieuwste gegevens,
waarbij niet alleen verkiezingsuitslagen, doch liever de boekhoudgegevens van
de gemengde- en veehouderijbedrijven, of zij daarin gelijk hadden.
Het ware beter dat de Overheid vóór de verkiezingen tot de conclusie geko
men was dat het op belangrijke punten dik mis was in de landbouw, dan erna.
De gewone boer, onverschillig van welke gezindte of welke politiek, is een
scherp waarnemer. Hij heeft als boer gauw door of men werkelijk wat 0111 hem
geeft, werkelijk rekening met hem houdt, of dat men hem met woorden wat
wil aanpraten. Als voorzitter van een boerenorganisatie, waarbij grote groepen
leden van alle gezindten in de brede schakering van het Nederlandse volk zijn
aangesloten, heb ik dit in de achttien jaren van mijn optreden zeer wel ervaren.
OOK het Landbouwschap lijkt op een dood punt gekomen. Elders en dat lijkt mij los te staan
van politiek heb ik dienaangaande gezegd
„Een vraag is of het gezag van het Landbouwschap bij de bedrijfsgenoten niet geschaad wordt
door de behandeling van O verheidszij de bij verschillende geschilpunten. Hier past uiteraard de nodige
voorzichtigheid met uitspraken. Ik bedoel geenszins te stellen dat het Landbouwschap altijd met zijn
voorstellen alleen de waarheid in pacht heeft. Men neme bijv. de veel besproken en gecritiseerde melk
prijs. Het schap doet een voorstel, gebaseerd op een gemiddelde, waarbij een belangrijk deel van de
veehouders uiteraard dan al beneden niveau ligt, dus niet aan z'n trek komt. De regering denkt daar niet
onaanzienlijk onderdoor, zodat nog veel meer veehouders ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel
in de knijp komen. Een daarop volgende behandeling, met name in de Tweede Kamer, pleegt dan de
nodige publiciteit te leveren, meestal gekenmerkt door een hevige protestsfeer. Het gaat nu in mijn
betoog niet om de prijs zelf op dit moment, maar het gaat er om of wij er ons van bewust zijn dat
wij in een vaak zo gespannen sfeer geen publiekrechtelijk bewustzijn kunnen opbouwen, alleen af
breken.
Wanneer de eieren niets opbrengen, omdat de Minister in de E. E. G.-onderhandelingen geen voor
Nederland goed sluitende regeling weet te verkrijgen, slaat dat mislukte resultaat terug op het Land
bouwschap. En dan zien de pluimveehouders het Landbouwschap daar begrijpelijkerwijs op aan.
Een volgende vraag, die dan kan rijzen, is of de aktie van de betrokken boeren tegen het Landbouw
schap niet mede veroorzaakt wordt door het Overheidsstandpunt dat veel kleine boeren zullen moeten
verdwijnen. Dergelijke oppositie kan snel veld winnen, wanneer het Landbouwschap zich niet 100
daartegenover opstelt. Men komt dan mijns inziens weer terecht bij een gebrek aan voorlichting en te
centralistische leiding.
Het is in dit verband merkwaardig dat de Rege
ring nog gekomen is met voorstellen tot een a.h.w.
verscherpte invoeringsplicht van P. B. O.-organen.
Het ware o.i. verstandiger deze zaak juist nü min
der scherp te stellen en aan betrokkenen zoveel
vrijheid te laten als met de huidige wetgeving ten
minste overeenkomt.
BEZINNING NOODZAKELIJK.
WAT nog het Landbouwschap - aangaat zouden
Regering en Bestuur dienen te zorgen dat
executiemethodes als toepepast, niet meer zouden
behoeven voor te komen. Voorts zal het Landbouw
schap zich zeer wel dienen te bezinnen over de
weg die het verder zal moeten gaan. Een zekere
wijze van zelfbeperking zal bij ons en ik heb de
indruk dat deze uitspraak wel eens voor agrarisch
Zeeland zou kunnen gelden, doch ik kan mij
natuurlijk vergissen geen bezwaren ondervin
den. Men zal daarbij in het bijzonder moeten letten
op de begrenzing bij de landbouwschapstaken tus
sen noodzakelijkheden en wenselijkheden.
Het was dan uitermate wenselijk, nu er een
nieuwe regering gaat komen, de kabinetsinforma
teur de verlangens van landbouwzijde te presen
teren. Het Landbouwschap is er immers niet al
leen om bindende regelingen aan de bedrijfsge
noten op te leggen, maar evenzeer om belangen-
behartigend op te treden en het ingediende lijstje
was derhalve zeer op zijn plaats. Daarmee is de
zaak natuurlijk niet gered; het gaat bij één en an
der niet alleen om een richtprijsverhoging van de
melk tot 28 cent, zoals afgelopen herfst reeds door
het Landbouwschap geadviseerd, maar om veel
meer en in wezen belangrijker zaken. Zaken zoals
die van het inhoud geven aan het Sanerings- en
Ontwikkelingsfonds voor de Landbouw, dat nog
helemaal van de grond moet komen.
TELEURSTELLENDE RESULTATEN
WEIDEBEDRIJVEN.
rCH wil ik eerst nog bij ons eigen agrarisch
prijsniveau stilstaan. Men is er nu politiek
blijkbaar ook van overtuigd, naar men alom kan
lezen, dat er wat zal moeten gebeuren. Een steek
proef van het L. E. I. heeft uitgewezen dat het ge
middeld arbeidsinkomen van de boer op vele weide-
bedrijven (overuren inbegrepen) in 1962/63 prak
tisch is gehalveerd t.o.v. het jaar daarvoor. Op be
drijven van 21 ha in het veenweidegebied liep het
terug van 9.200,in 1961/62 naar 4.100,in
1962/63. In het overgangsgebied (ca. 16,5 ha) bleef
er van de 6.700,maar 2.050,inkomen meer
over. Zelfs in het kleiweidegebied (ca. 23 ha) zakte
men van 11.750,naar 7.650,Op de gemeng
de bedrijven bleef de zaak stabiel, maar daar was
het al zo slecht, getuige de inkomens in het ooste
lijk zandgebied op bedrijven van gemiddeld 11 ha
van 4.400,— in 1961/.62 en nu ƒ3.850,in 1962/63.
Er moeten dus, naar de woorden van ir. Wellen,
wel zeer veel slechte ondernemers in onze veehou
derij aanwezig zijn. Zovele, dat dit getal de onge
rijmdheid van het gestelde bewijst.
Het is dan ook geen wonder dat Ir. Van Logten-
steyn, hoofd van de bedrijfseconomische dienst van
de N. C. B., aan de hand van zijn praktijkervarin
gen stelde dat 85 gulden schoon voor die Neder
landse gemengde- en veeboeren een sprookje Is
te mooi om waar te zijn. Uit het aflossen van ver
plichtingen en rente bij Boerenleenbanken en Borg
stellingsfonds kan en mag men niet concluderen
dat het met do financiering In orde is, immers men
weet niet wat het gezin tekort komt en hoe de
schulden elders, b.v. bij particulieren en handel, op
lopen.
Nu is het wel zeker dat er in Den Haag ook ster
ke stromingen zijn die liever in de secundaire sfeer
maatregelen wensen, zoals men dat noemt, dan
prijsverbeteringen. Wij zijn er echter van overtuigd
dat, wanneer men de inkomens niet verbetert en zo
doende begrip toont te hebben voor de noden en
moeilijkheden waarin vele vlijtige en hard werkende
2^1fstandige kleine ondernemers zijn geraakt, de af
stand in denken tussen Overheid en bedrijfsleven
welke in dit opzicht de laatste jaren is gegroeid,
nog groter zal worden Zo zal men 't Ontwikkelings-
en Saneringsfonds van boerenzijde slechts zien als
liquidateur van deze boerenstand en uit het laag
(Zie verder pagina 563),