MAURITSPLEIN 23
Het landbouwbeleid op een tweesprong
K. N. L. C.
4
Hc
Telersprijzen akkerbouwprodukten
oogst 1961
Meer vrijheid in de handel in eieren
)Y,
Ontleend aan de radiorede uitgesproken voor de A. V. R. O. door de heer Ir S. KNOTTNERUS op 3 jétfiuari j.l.
[JE modernisering en omschakeling van de Nederlandse lanabouwproduk-
tie heeft kort geleden weer tot enige heftige uitbarstingen geleid. Hier
door is de publieke belangstelling weer eens opnieuw op de landbouw geval
len. Dit komt trouwens de laatste tijd herhaaldelijk voor, vooral omdat ook
de totstandkoming van de Europese Gemeenschap en nu weer de onderhan
delingen over de toetreding van het Verenigd Koninkrijk dikwijle landbouw-
moeilijkheden naar voren brengen. Ik heb de indruk dat hierdoor in brede
kringen de idee is ontstaan dat de landbouw een bedrijfstak is, die alsmaar
in moeilijkheden verkeert. Het lijkt alsof de moderne tijd aan de landbouw
voorbijgaat. Wat dit laatste betreft, niets is minder waar dan dat. Veeleer
kan de stelling verdedigd worden dat het doordringen van de nieuwe moge
lijkheden ook in de landbouw de aanleiding is van onnoemlijk veel verande
ringen en daardoor ook van ongelooflijk veel problemen.
Ik geloof dat het kernpunt van alles is: de door de vordering der weten
schap mogelijk gemaakte grotere produktie, zowel per oppervlakte-eenheid
zowel als per man. Vooral dit laatste neemt geweldige vormen aan. Er is
weieens berekend dat de produktiviteitsstijging per arbeidskracht in de land
bouw in de laatste 10 jaren groter zou zijn dan die in de metaalindustrie. Een
noodzakelijk gevolg van deze geweldige produktiviteitsstijging moet zijn een
veel grotere produktie omvang. Deze is zelfs zó groot, dat de consumptie er
geen gelijke tred mee kan houden. En nu komt de moeilijkheid naar voren
waarin de landbouw verschilt van de industriële produktie, namelijk het feit
dat de landbouw wordt bedreven in een groot aantal nog steeds een kleine
200.000 zeer kleine bedrijven, vaak éénmansbedrijven, die alle op gelijke
wijze op de situatie reageren.
Er is geen produktieplan dat afgestemd is op de koopkrachtige vraag; die
kan er ook niet zijn omdat het over zo'n grote hoeveelheid bedrijven gaat.
De enige mogelijkheid zou zijn dat de overheid of bijvoorbeeld het Land
bouwschap inkrimping van de produktie zou gaan voorschrijven. In een uit
zonderlijk slechte situatie, bijvoorbeeld in een volslagen algehele crisis, zoals
in de dertiger jaren, is zoiets ook onvermijdelijk. Onder de huidige omstan
digheden lijkt mij dat niet juist, omdat een dergelijke maatregel in de eerste
plaats nogal wat administratie en controle zou eisen die een aanslag zouden
doen op de toch al schaarse arbeidsmarkt. En ten tweede om de verstarrende
werking van een dergelijke maatregel, die juist nu met de E. E. G. in het
vooruitzicht zoveel mogelijk moet worden vermeden. Er blijft dus niets anders
over dan te proberen door meer algemeen werkende middelen de situatie te
verlichten.
PRIJZEN
HELEN denken dan in de eerste plaats aan verlaging van de garantieprijs,
maar de resultaten hiervan zullen bijzonder onbevredigend zijn en wel
om twee redenen. Dat is in de eerste plaats omdat hiermee alle boeren tot
een lager inkomenspeil worden gebracht. Hierdoor zullen ook diegenen die
graag door bedrijfsveranderingen zouden willen meewerken aan een goed
kopere of een andersoortige produktie over te geringe middelen komen te
beschikken. Aan de andere kant is het in de landbouw een algemeen erkend
feit, dat de inkomsten van jaar tot jaar sterk wisselen. De boer is gewend zo
nu en dan enige slechte jaren te hebben. Hij zal dus uit de verlaging van
garantieprijzen nog niet direct de conclusie trekken dat hij er beter mee op
kan houden. De tijden zijn altijd schommelend geweest en dat zal ook wel zo
blijven. De boer blijft wat dat betreft lange tijd optimistisch. Alleen rigoureus
ingrijpen kan hem tot andere gedachten brengen, maar dan geldt het eerste
bezwaar in nog sterkere mate.
Wil men dus verpaupering van de boerenstand en het platteland voor
komen dan moet niet het oog worden gericht op de methode van het knijpen
van de garantieprijzen op het laag houden van prijzen van niet gegaran
deerde produkten door middel van royale importen of tegengaan van expor
ten, maar dient een positief gericht beleid te worden gevoerd, zoals wij trou-
"wens altijd behoren te doen.
De Nederlandse regering voert namelijk een landbouwpolitiek terwille van
een gezonde landbouw en ofschoon de term, dat zij gericht is op een redelijk
inkomen van de werkers in de landbouw, weieens het misverstand doet ont
staan dat de regering erop uit is om de hoeveelheid werkers in de landbouw
constant te houden, betekent het dit bepaald niet. Nu de technische mogelijk
heden aanwezig zijn om met minder mensen dezelfde hoeveelheid en zelfs
meer te produceren lijkt het een gezond beleid een versnelde afvloeiing te
bevorderen. Hierbij doet zich nu opnieuw de moeilijkheid voor dat de land
bouw uit zoveel kleine bedrijven bestaat. Ongeveer dé helft namelijk van alle
in de landbouw werkenden zijn bedrijfshoofden en een afvloeiing van deze
categorie naar andere bedrijfstakken is bijzonder lastig. Ik wil niet zeggen
dat niet ergens anders deze problemen voorkomen ook de middenstand
kent ze maar vooral omdat deze kleine zelfstandigen woonachtig zijn op
het platteland verergert de zaak. Zij kennen levensomstandigheden van
werknemers in de industrie meestal alleen uit sombere verhalen van jaren
geleden en dit brengt met zich mee dat men zich geei. al te grote illusies
moet maken dat deze levensomstandigheden aantrekkingskracht uitoefenen.
Ook is de omscholing van agrariërs naar een geheel andere bedrijfstak veel
moeilijker. Toch kan er nog heel wat gebeuren.
In de eerste plaats zou men kunnen proberen de enorm grote groep van
eigenlijk reeds lang pensioengerechtigden ertoe te brengen hun bedrijf te
staken. Men zou de grond kunnen doen inleveren tegen een jaarlijkse uit
kering. In dit verband zou het dus naar mijn mening helemaal geen ramp
zijn als de grondprijzen iets zouden stijgen, omdat dan ook de uitkeringen
kunnen worden verhoogd.
In de tweede plaats moet men natuurlijk voorkomen, dat zich nog teveel
mensen voorstellen een positie in de land- en tuinbouw te verwerven. Het
aantal bedrijfsopvolgers kan beslist tot een heel eind beneden één dalen.
In sommige streken is dit overigens al het geval. Aan deze materie is door
de landbouworganisaties al geruime tijd veel aandacht besteed. Aan beroe-
penvoorlichting en beroepskeuzevoorlichting wordt veel gedaan, wat ook
blijkt uit het teruglopen van het aantal leerlingen op verschillende lagere
landbouwscholen. Vaak- ontbreekt het echter in de naaste omgeving aan
veel mogelijkheden doordat de industriespreiding toch nog steeds niet vol
doende doorwerkt en vooral zo weinig vat heeft op de mensen van het
kleine bedrijf, die eigenlijk 7 dagen in de week van 's morgens vroeg tot
's avonds laat in touw zijn en daardoor zo weinig in de gelegenheid zijn
om zich een voorstelling te maken van het leven van anderen. Nog meer
spreiding van industrie zou dan ook een zeer deugdelijk hulpmiddel zijn
voor het oplossen van het landbouwprobleem.
In de derde plaats zouden mogelijkheden kunnen worden geopend voor de
tussenliggende categorie om een ander vak te leren. Hoe groot hiervoor
de animo zou zijn moet nog worden afgewacht, maar door doelmatige
voorlichting lijkt hier toch ook nog wel iets te bereiken. Dit alles möet
overigens naar mijn mening gezien worden, niet als een hoofddoel van de
landbouwpolitiek, maar als een nevenverschijnsel.
HOOFDDOEL
JOOFDDOEL van de landbouwpolitiek zal moeten zijn en blijven het
bevorderen van gezonde bedrijven. Hoewel het een feit is dat de boer
een ondernemer is en dus zelf zijn beslissingen over zijn onderneming moet
nemen, is het ook duidelijk dat op de meeste bedrijven waar de boer bedrijfs
leider, kapitaalverschaffer en arbeider is, zijn vrije tijd bijzonder gering is.
Ook is het bekend dat na een dag van lichamelijke arbeid lezen bepaald
niet tot de gemakkelijkste bezigheden behoort. Voor deze mensen is het nodig
dat voorlichting wordt gegeven over de mogelijkheden die er zijn om het
bedrijf te verbeteren. Vooral in de huidige periode nu de veranderingen zo
snel tot stand komen en nu, naar wij hopen, de Euromarkt over 7 jaar een
feit zal zijn, zullen de aanpassingen niet gering zijn. Er zal van de voorlich
ting veel worden gevraagd. Het accent van de landbouwpolitiek zal dan ook
veel meer op deze zijde van de overheidsbemoeiingen met de landbouw moe
ten vallen. Het hele patroon van onze landbouw zgj daarbij onder de loupo
moeten worden genomen.
Vooral als men een verantwoorde voorlichting wil geven en niemand
zal dit in twijfel trekken kan men niet volstaan met te vertellen wat
gedoemd is te verdwijnen, maar zal men vooral de mogelijkheden moeten
aangeven die er zijn om te blijven. Het is niet genoeg dat men zegt, zoals
onlangs nog weer de Minister van Landbouw in Roermond, dat er veel
mogelijkheden zijn voor het gemengde bedrijf als men zich maar richt op
kwaliteitsproduktie. men zal ook moeten aangeven op welke wijze dit dan
moet worden georganiseerd, anders blijft het een kreet.
Gelukkig heet het fonds dat de minister van Landbouw heeft ingesteld.
„Ontwikkelings- en Saneringsfonds". Ik hoop dat vooral op dat eerste ge
deelte de nadruk zal worden gelegd en dat het fonds niet enkel een liquidatie-
fonds zal zijn.
De komende tijd zal ongetwijfeld nog veel verrassingen brengen en het
zal wenselijk zijn dat de landbouwpolitiek zi'ch aan de omstandigheden zal
aanpassen.
Ik hoop dat het u duidelijk is geworden waarom als titel van deze causerie
is gekozen: „Het landbouwbeleid op een tweesprong."
Ik hoop op en voorzie inderdaad een duidelijke accentverlegging van de
garantiepolitiek naar een ontwikkelingspolitiek.
IN de reeks „Verslagen" van het Landbouw-Economisch Instituut is thans
verschenen „Telersprijzen akkerbouwprodukten oogst 1961". Deze sta
tistiek geeft de oogstomstandigheden, de handel en het prijsverloop. In de
tabellen wordt per gebied en voor geheel Nederland een overzicht gegeven
van de gemiddelde prijzen per maand en voor het gehelé oogstjaar van
granen, zaden, peulvruchten, hooi, stro en ruwvoeders. Hieraan ontlenen
wij de volgende gemiddelde maand- en. jaarcijfers voor granen.
Gemiddelde telersprijzen voor granen oogst 1961 (in guldens per 100 kg)
Produkt
Tarwe
Rogge
Gerst
Haver
aug.
28,95
21,15
26,85
24,80
sept.
29,25
22,40
27,80
24,45
1961
okt.
29,80
23,05
28 55
24,60
1962
nov.
30,30
23,80
27,60
25,20
dec.
30,90
24,45
27,30
25,20
Gem. oogst
jan.
31.15
24,55
27.40
25,55
febr.
31,50
23,70
27 60
25,60
mrt
31,90
23,80
27,80
26,70
april 1961
32,10 30,10
24,80 23,55
26,80 27,35
28,50 i 25,20
1960
30,25
20,75
25,80
22,70
Het verslag no. 44 is verkrijgbaar door storting van een bedrag van ƒ3,—
©p girorekening no. 41j£2.35 van het L. E. I.
AANGEZIEN per l januari 1963
het erkenningsreglement voor de
groothandel in eieren is vervallen, is
van rechtswege de Verordening op
de handel in eieren 1958 de zo
genaamde kanalisatie verordening;
eveneens vervallen.
Een en ander houdt in, dat de uit
oefening van ile groothandel in eieren
met ingang van 1 januari 1983 niet
meer aan beperkende bepalingen is
gebonden, met uitzondering van die,
welke betrekking hebben op de ïeeh-
nische inrichting van deze bedrijven.
Ook voor de pluimveehouder is het
vervallen van bovengenoemde rege
lingen van belang, daar dit betekent
dat de pluimveehouder voortaan vrij
is om vanaf zijn bedrijf onbeperkt
eieren aan de consument af te leve
ren. Voorheen was hij daarbij gebon
den aan een maximum-aantal van 25
stuks.
De pluimveehouder die eieren uit
vent, dus aflevert anders dan vanaf
zijn bedrijf, wordt daarentegen als
detaillist beschouwd. Hij heeft evenals
andere detaillisten daarvoor een ver
gunning nodig uit hoofde van het
Vestigingsbesluit levensmiddeleii.be-
drijven 1.961. Voor het overige kan
men van 1 januari af zonder vesti
gingsvergunning eieren afleveren,
„met dien verstande dat men zich
daarbij dient te houden aan kwali-
teits- en kwaliteitsverzorgende rege
lingen. Laatstbedoelde regelingen zul.
len binnenkort worden afgekondigd.