Structurele knelpunten
in de Belgische Landbouw
D1
H1
53i
SCHAPEN BRENGEN THANS MEER
OP DAN MENIGEEN DENKT.
Het één aandeel 'Vereenigd Bezit van 1894' de voordelen van een uitbreide aandelenportefeuüle
ZATERDAG 1 JULI 19 6 1
YE laatste jaren is in vele landen en ook in België de belang
stelling voor structurele vraagstukken sterk toegenomen.
Daarbij is ook de agrarische structuur gerekend, welke laatste
dan vooral betrekking heeft op de economische factoren die in de
landbouw een rol spelen.
Grote aandacht eisen de arbeidsaanwending, de bevordering
van de afvloeiing van land bouw-arbeidskrachten, het onderwijs
en de beroepskeuzevoorlichting van de land- en tuindersjeugd,
de vergroting van de bedrijfsoppervlakte, specialisering van de
produktie, het scheppen van produktieomstandigheden die de
mechanisatie bevorderen, de arbeidsbehoefte verminderen en
een ander produktieplan mogelijk maken.
LANDBOUWBEDRIJVEN EN BODEMGEBRUIK
P. J. Walthoff, e.a. ingenieur-directeur van de Gewestelijke Ruilverkavelings* en Bodemverbete-
ringsdienst voor Oost- en West-Vlaanderen (N. M. K. L.), heeft kort geleden, in een voor de Stichting
Lodewijk de Raet gehouden studiedag, de publieke welvaart vergeleken niet een boom. waarvan de
landbouw het wortelgestel is en de industrie en de handel de takken en bladeren. Hierin zit veel waar-,
heid. t
Daarbij wees hij op verschillende vraagstukken die ons momenteel ernstig bezig houden en die wij
hierbij ook willen vermelden.
Het landbouwinkomen heeft in de verlopen jaren geen gelijke tred kunnen houden met het natio
naal inkomen, gezien dit laatste steeg met 31 terwijl het aandeel van het landbouwinkomen in he'c
nationaal inkomen terugliep van 7 tot 5,3 Het landbouwinkomen in België vertegenwoordigt der
halve ongeveer 5,3 van het nationaal inkomen, alhoewel de actieve landbouwbevolking die welis
waar de laatste jaren in dalende lijn gaat 10 van de actieve bevolking uitmaakt.
Jaar t
1930
1947
1958
1960
Tot. bevolking
v. h. Rijk
8.092.004
8.512.195
9.078.635
Tot. actieve bevolk,
v. h. Rijk
3.750.285
3.481.027
3.575.900
Act. land- en
tuinb. bevolk.
629.639
412.026
358.600
339.295
Act. land- en
tuinb. bevolk,
in v. d. totale
actieve bevolk.
17
12
10
(9.4)'
Deze daling van de totale actieve bevolking in land- en tuinbouw richt zich enerzijds naar een ver
mindering van bedrijfsleiders van niet leefbare kleine bedrijven en het minder inzetten van arbeiders
ingevolge mechanisatie.
IIERMEDE in verband dient eveneens de aan-
dacht gevestigd op de vermindering van het
aantal landbouwbedrijven (telling van 15 mei)
Jaar
1950
1953
1957
1958
Aantal bedrijven
2&L.945
258.033
226.873
220.511
In vergelijking met 1953 waren er in 1958 37.522
bedrijven minder of een gemiddelde afname van
7.544 bedrijven per jaar. Deze vermindering richt
zich het meest naar de bedrijfsgrootteklassen vaff
minder dan 5 ha en van 5 tot 10 ha.
Ir. Walthoff rekent de verbetering van de agra
rische struktuur terecht tot één van de onontbeer
lijke voorwaarden voor de opbeuring van de Belgi
sche landbouw. Deze struktuur wordt gekenmerkc:
door de te kleine oppervlakte van het land
bouwareaal;
door de toenemende vermindering van de land-
bouwoppervlakte, vooral te wijten aan de stij
gende behoefte van landbouwgronden voor
niet-agrarische doeleinden;
door een steeds voortschrijdende bebossing;
door de overdreven bedrijfsverdeling (gemid
delde oppervlakte van de Belgische landbouw
bedrijven bedraagt 7 ha)
door de bodemversnippering (7 grondstukken
per gemiddeld bedrijf
door een zich opdringende sanering van water-
zieke gronden om de produktie ervan op te
voeren tot het punt waarop deze gronden in de
toekomst produktief kunnen geëxploiteerd
worden;
door een zieh opdringende sanering van zoveel
andere gronden inzake ontwatering tot het be
komen van een optimale produktie;
door het uitzonderlijk belang, 68 van de ex
ploitatie in huur, en het niet voorhanden zijn
van een beschermend bodemstatuut. Een onder
zoek van deze elementen stelt ons in de ge
legenheid om te overwegen wat dient gedaan
•in verband met de opbeuring van de Belgische
landbouw.
Totale bebouwde oppervlakte vermindert
Gemiddelde bedrijfsgrootte stijgt
HE ontwikkeling van het bodem-areaal noteert zich volgens de tellingen van 15 mei en dit vanaf
1952, exclusief de landbouw- en tuinbouwbedrijven van minder dan 1 ha, als volgt:
Jaar Tot. hectaren Ha landbouw Ha tuinbouw Ha diversen
1952 1.665.050 1.601.322 59.330 4 398
1953 1.662.632 1.598.209 59.120 5.303
1954 1.649.474 1.588.541 56.612 4 321
1955 1.638.192 1.577.407 55.545 5.240
1956 1.637.209 1.577.672 53.988 5.549*1
1957 1.626.189 1.570.078 53.843 2.268
1958 1.629.183 1.574.605 52.569 2.009
In 1958 omvatte het Belgische landbouwareaal dus 35.867 ha minder dan in 1952 of een gemiddelde
jaarlijkse afname van 5.978 ha. Ook in de toekomst zal moeten rekening worden gehouden met ver
dere afgiften van landbouwgronden aan andere sectoren (de heer Mullie merkte in dit verband dezer
dagen in de Senaat no^r op dat bijv. in West-Vlaanderen momenteel duizenden hectaren landbouw
grond worden ontdigend voor industriedoeleinden), terwijl de aanwinst van landbouwgrond door ont
ginning van de weinig overblijvende woeste voor kuituur geschikte gronden, volgens ir. Walthoff
niet te hoog mag worden aangeslagen.
Blijkens de gegevens van E. Clicheroux zijn ér in totaal voor België nog circa 84.934 ha van dez*
gronden te ontginnen, w.v. het minst in West-Vlaanderen (1.430 ha) en het hoogste in de provincies
Antwerpen en Limburg (resp. 17.708 en 20.472 ha). De woordvoerder van de „Kleine Landeigendom"
acht het terzake van groot belang, dat dringend contacten zouden ontstaan tussen de besturen van het
ministerie van Openbare Werken en het ministerie van Landbouw, om de schade aan het landbouw-
bezit berokkend tot een minimum te beperken en zo mogelijk de uitstekende landbouwgronden te be
schermen, daar waar minderwaardige gronden misschien evengoed of beter kunnen dienen.
WAT uit het voorafgaande natuurlijk voort- kregen van 8,6 ha, tegenover 6,83 ha in 1950; be
vloeit is, dat met de regelmatige afname van drijfsoppervlakte die in de toekomst nog zal toe-
het aantal bedrijven het gemiddelde landbouw- nemen.
bedrijf in I960 een bedrijfsoppervlakte heeft ge- Ook de bebossing vraagt zijn deel van de kul-
tuurgrond. Uit de landbouwtellingen 1929 en 1950
blijkt, dat de beboste oppervlakte in die periode
een aangroei zou gekend hebben van 49.678 ha en
wel in alle streken van België. De totale opper
vlakte bossen bedroeg aldus in 1950 590.812 ha.
In feite bedroeg voor de landbouw het netto
verlies slechts 26.208 ha gezien de bebossing voor
bijna de helft plaats vond op woeste gronden en
voor de andere helft op landbouwgronden, zeker
voor een deel submarginale en waterzieke gron
den. Ir. Walthoff is daarbij van oordeel, dat ook
voor de laatste jaren er beslist een verlies aan
landbouwgrond tengevolge van de toename van
het bosareaal te constateren valt, verlies dat hij
echter om bepaalde redenen moeilijk in cijfers kan
uitdrukken.
ITIT het voorgaande valt op te niaken, dat
zich in de Belgische landbouw momenteel
grote veranderingen voltrekken. Sommige
noemen het een natuurlijke sanering, al dan
niet gewenst, anderen beschouwen de uitdun
ning van het aantal (kleine) landbouwbedrijven
als een hypotheek op 's lands economie en toe
komst.
De regionale industrialisatie, die zich de
jongste jaren op zeer ruime schaal ontwikkelt,
de uitbreiding van het wegennet, van de
recreatiemogelijkheden en woonstgelegenhedea
eisen aan de landbouw een tol, waarvan de con
sequenties op economisch, sociaal en maat
schappelijk gebied niet in woorden weer te
geven zijn. Van de andere kant worden de agra
rische ontwikkelingsplannen (ruilverkaveling
en sanering van gronden), naar tijdens de jong
ste bespreking van de landbouwbegroting 1961
in de Senaat gebleken is, niet ernstig en ruim
genoeg aangepakt. Terzake blijkt nog heel wat
mank te gaan.
Tenslotte vermindert standvastig de arbeids-
bezetting. Meer en meer komt men vooral op
de lichtere gronden naar éénmansbedrijven. Dit
valt alleen maar toe te juichen en zal de ren
tabiliteit van de Iandbouwbedrjjfstak ten goede
komen. Dat daarbij ook al eens de bedrijfsop
volging in het gedrang komt (ook een toe
nemend verschijnsel) is dan de keerzijde van
de medaille.
zo schrijft de heer W. Roeper in Bedrijfsvoorlich^
ting, het maandblad van de Federatie van Verenii
gingen voor Bedrijfsvoorlichting in Zuid-Holland.
Een ieder die maar enigszins met de schapen
houderij bekend is, weet dat deze thans weer zeeï
goed lonend is en dat die dieren reeds geruime
tijd voor aantrekkelijke prijzen worden verkocht
Bovendien wordt unaniem verwacht, dat de prijzen
althans dit jaar hoog zullen blijven.
Naast de bekende bezwaren tegen het houden
van schapen, heeft, in vergelijking met andere tak
ken van veehouderij, de schapenhouderij twee ben
langrijke voordelen. Ze vraagt ten eerste weinig
werk en ten tweede is er voor deze dieren weinig
krachtvoer nodig. Vooral het eerste punt is belang
rijk nu het arbeidersvraagstuk op de veehouderij
bedrijven steeds meer een rol gaat spelen.
Bekend is, dat de weiderij van rundvee de laatste!
jaren in het algemeen niet zo best is geweest. Aan
het weiden van schapen is het afgelopen jaar ech
ter behoorlijk verdiend.
Maar het financieel resultaat van de weiderij
van schapen staat in nauw verband met de aan
koopprijs van deze dieren. Daarom lijkt ons de
fokkerij van schapen méér bedrijfszeker.
Wat zijn de financiële resultaten van de scha
penhouderij?
Hiervoor zou de volgende berekening opgezet
kunnen worden.
Als uitgangspunt zou ik hiervoor willen aanhou
den het houden van een 8-tal schapen, die in 4 jaar
worden afgevoerd dus elk» jaar 2 oudere schapen
vervangen door 2 jonge). Verder neem ik aan, dat
elk schaap 1%'lam per jaar groot brengt, in totaal
dus 12 lammeren, waarvan er 10 kunnen worden
verkocht.
Wol van 8 schapen, 32 kg 4 128,00
Opbrengst van 2 schapen n 200,00
Opbrengst van 10 lammeren 800,00
Totaal bruto opbrengst 1128,00
Per schaap 1128,00 8 140,00.
Directe kosten (rentederving, wintervoer, vee
arts, scheren enz.) 25 per dier.
Er blijft dan nog over 140 25 115. Hou
den wij hier rekening met een sterfteverlies van 1
schaap, dan blijft er gemiddeld per schaap nog
ruim 100 over.
Men is er dus niet ver naast, als men beweert,
dat het inkomen met 1000 omhoog gaat, als naast
de bestaande rundveebezetting een 10-tal schapen
worden gehouden.
De schapen, waarvan bekend is dat het sobere
dieren zijn, verdienen bij de huidige prijzen de volle
aandacht.