TIEN DAGEN IN DE MIDLANDS II. PRODUCTIESTIJGING IS NOG STEEDS MOGELIJK KIEMREMMENDE MIDDELEN VOOR CONSUMPTIE AARDAPPELEN ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD. 649 DE doorsnee Engelsman is er geweldig trots op dat de Engelse landbouw sedert 1939 een productie stijging van 50 a 60 te zien heeft gegeven. In werkelijkheid is dit niet zo geweldig als men de argeloze buitenlander wel wil doen geloven, omdat het er vóór de laatste oorlog maar heel droevig uitzag met de landbouw. Maar wat wil men ook anders in een land waar slechts 5 van de bevolking in de landbouw werkt en de belangen van de industrie en de buitenlandse handel steeds nummer één geweest zijn Tenslotte moet deze industrie ook verkopen naar het buitenland en dan is het goed dat de moge lijkheid bestaat ook nog wat terug te kopen, al zijn dat ook maar landbouwproducten. Zodoende schijnt de kans niet groot te zijn dat er naar gestreefd zal worden deze 60 te overschrijden. Op zichzelf is de hoeveelheid voedsel die Engeland kan produceren wel indrukwekkend (per jaar voor 12 milliard gulden) en ook de investeringen die dit allemaal met zich mee heeft gebracht. Maar wat maakt het uit tegenover de 40 milliard gulden die in de koloniën geïnvesteerd is en die bij een rente standaard van 5 toch nog altijd jaarlijks een slordige 2 milliard gulden in de lade brengt. Boven dien kost het de regering heel wat deze vrij dure ingekochte producten weer in het binnenland te verkopen. Het laatste jaar kwam dit de Engelse schatkist op 435 millioen pond 4]/2 milliard gld.). Bij een vergelijking met de totale waarde van de landbouwproductie blijkt dus dat de regering ongeveer V:: gedeelte in de vorm van subsidies bij moet passen, en het schijnt dat de huidige Engelse regering dit tot een 200 millioen terug wil brengen. Met elkaar is dit voldoende om erg tevreden te zijn over de bereikte resultaten, doch ook beslist niets meer er bij te wensen. Het moet vooral niet op export van bepaalde landbouwproducten uit gaan draaien en het prijzensysteem voor de Engelse boer is er dan ook op gericht hem te temperen in de productie van voedsel dat er reeds voldoende is. Dat wil nog lang niet zeggen, dat de Engelse boer aan zichzelf overgelaten is of zou worden. Doch eerder, dat hij met behoud van de hem toe gezegde bescherming, door middel van de prijzenpolitiek, in een zekere richting gedrongen wordt. Voorop dient gesteld te worden dat het moeilijk uit te maken is over welk gebiedsdeel we eigenlijk aan het praten zijn, wanneer we spreken over Engeland. Het is nl. helemaal niet zeker dat de Westelijk gelegen provincie Wales er bij gerekend wordt, terwijl we verder nog te maken hebben met Schotland en Noord-Ierland, die ook tot het Ver enigd Koninkrijk behoren. Wanneer we daarom in het vervolg spreken over de Engelse landbouw, zullen we, wanneer niet uitdrukkelijk een uitzonde ring gemaakt wordt, het gehele Verenigde Konink rijk bedoelen. Er vallen ook dan nog een paar zelfstandige kanaal-eilandjes af, waarmee bijv. jaarlijks door de Nederlandse landbouwattaché Dr Bakker telefonische handelsverdragen worden afgesloten. De hoeveelheden die in deze accoorden gecontracteerd worden, vermeldt de historie niet. DE VOORNAAMSTE VOEDSELIMPORTEN TER WERELD Overigens moeten we over de totale import van dit Verenigd Koninkrijk niet te gering denken, daar 40 van de wereldhandel in voedsel voor de reke ning wordt genomen, waardoor dit Verenigd Ko ninkrijk zich met recht de voornaamste importeur van voedsel kan noemen. Van boter en vlees lag dit percentage in 1952 zelfs resp. op 73 en 70, terwijl tarwe de 20 haalde. Aan de andere kant zijn er ook weer vrij wat producten die geheel door eigen land voortgebracht kunnen worden. Voor verse melk, aardappelen en haver is dit percentage 100, voor eieren en groente 80, voor vlees, gerst en gecondenseerde melk 66 en voor fruit, melkproducten, bacon en ham 50. De inkomsten voor de landbouwsector worden voor meer dan de helft (55 verkregen uit de veeteeltsector. Daarnaast dragen akkerbouw en tuinbouw bij met resp. 26 en 16 De stijging van de productie in vergelijking met vóór de oorlog is niet over de gehele linie even sterk. We kiezen een paar van de belangrijkste voorbeelden. Hoeveelheden in tonnen 1939 1952 Tarwe 1.671.000 2.344.000 Gerst 906.000 2.371.000 Aardappelen 5.301.000 7.974.000 Erwten 23.000 21.000 Melk 5.908.000 8.253.000 Deze toename was heel goed mogelijk door de vrij lage opbrengsten waarmee de Engelse boer vóór de oorlog genoegen nam. Een paar voorbeelden zijn reeds voldoende om dit aan te tonen. KENNISMAKING MET DE ENGELSE LANDBOUW Hoeveelheden per ha 1939 1952 Tarwe 2.340 kg 2.850 kg Gerst 2.210 kg 2.570 kg Aardappelen 18.600 kg 19.900 kg Voederbieten 47.000 kg 51.000 kg Suikerbieten 25.800 kg 26.100 kg Bonen 2.050 kg 2.020 kg Er valt dus een niet onaanzienlijke opbrengst- stijging te constateren, al is het huidige opbrengst niveau naar onze begrippen nog niet erg hoog te noemen. Deze toename geldt niet voor de meer ge specialiseerde producten als b.v. bonen. Een Nederlandse boer zou met deze opbrengsten in 1952 nog lang niet blij zijn en zou nog wel kans zien er wat meer van te maken. Maar hoe zal men 45 ton suikerbieten per ha verwachten als die begin Juli nog niet allemaal opéén zijn gezet. Terwijl de granen er naar onze begrippen veel te dun bijstaan en door de geringe hoeveelheid kunstmest ook maar weinig blad bezitten, waardoor het geheel een tame lijk holle indruk maakt. Maar wanneer ge hierover een opmerking tegen een Engelse boer maakt, zult ge zijn beweegreden beter begrijpen. Hij wil in geen geval een graan gewas dat gaat legeren. Laten we daarom oppassen de Engelse boer te beoordelen naar z'n opbrengsten. De omstandig heden zijn er geheel anders en niet te vergelijken met de onze. PRODUCTIE PER MAN HET BELANGRIJKST Grote bedrijven en gebrek aan mensen doet de Engelse boer andere wegen kiezen. Eén daarvan is het niet te zwaar maken van de gewassen, waardoor deze gemakkelijker geoogst kunnen worden. Onze intensivering is een noodgedwongen intensivering wegens gebrek aan grond. Daarom vinden we het vreemd dat boeren in andere landen niet dezelfde opbrengsten proberen te halen. We vergeten dan dat de Nederlandse boer het gemiddeld moet doen met ongeveer 10 ha, terwijl in Engeland en Wales het landbouwbedrijf gemiddeld 27 ha groot is en in Schotland nog altijd 24 ha. Zo gaat men veel meer denken om de productie per man dan om de pro ductie per ha. Naast de hogere opbrengsten van een aantal ge wassen speelt bij de productie-verhoging ook de revolutionaire omschakeling van paard op trekker, of zoals de Engelsman het uitdrukt „from oats to oil" een grote rol. Dit voorjaar waren er reeds 392.000 trekkers tegenover 30.000 stuks vóór de oorlog. Terwijl van de 1.700.000 werkpaarden van vóór de oorlog maar 251.000 meer over zijn. Men kan rustig zeggen dat er bijna geen paarden meer in de landbouw werken en toen we in de 10 dagen dat we er waren een paard voor een schoffelploegje zagen lopen, hebben we de kans waargenomen daar als curiositeit een foto van te maken. Dat de paarden in Engeland nog niet geheel zijn opgeruimd, moet toegeschreven worden aan de hoge prijzen voor slachtpaarden, waardoor velen nog even gewacht hebben. In ieder geval is de verdwijning van ongeveer. 7Vz millioen paarden de oorzaak van het vrijkomen van een aan zienlijke oppervlakte grasland, die op andere wijze productief gemaakt kan worden en dus mee kan helpen aan de befaamde productiestijging. In de veeteeltsector bedraagt het aantal melk koeien 3.800.000 op een rundveestapel van ruim 10 millioen dieren. De melkproductie is gestegen van 2080 kg tot 2730 kg per koe, wat in vergelijking met Nederland met 3780 kg per koe nog niet veel is. Daarbij mag echter niet vergeten worden dat een vergelijking nauwelijks mogelijk is met de Engelse rassen die voor een groot gedeelte altijd nog de mogelijkheid in zich hebben te worden gemest tot dieren die hun geld ruimschoots opbrengen. Met ruim 90.000 melkmachines wordt het vee voor 80 machinaal gemolken. De varkensstapel was dit voorjaar met 4.700.000 stuks hoger dan ooit tevoren, waarbij vooral het aantal zeugen vrij sterk is toegenomen. Met elkaar vormen deze onderdelen een productiesysteem dat door middel van de markt- en prijspolitiek van de regering in een bepaalde richting gedreven moet worden om mogelijke overproductie tegen te gaan. 95 VAN DE BOEREN LID VAN DE N. F. U. De regering vindt bij alle regelingen de grote Engelse landbouworganisatie, de National Farmers Union, naast zich of tegenover zich. Vandaar dan ook dat de regering steeds wel gedwongen is deze grote organisatie, waarbij 95 van de boeren is aangesloten, te raadplegen wanneer het er over gaat veranderingen in de landbouw- of prijzenpolitiek aan te brengen. De voorzitter van deze grote orga nisatie heeft dan ook een uiterst belangrijke functie, waarvoor hem een salaris wordt toegekend dat groter is dan dat van een minister. In de provincie Warwickshire bezit de N.F.U. een 3600 leden verdeeld over 22 afdelingen. We hebben met de provinciale bestuurdersleden kennis gemaakt en hebben een goede indruk van deze boerenbestuursleden gekregen. We herinneren ons nog goed hoe de voorzitter bij deze ontmoeting op merkte: „Na een jaar hebben ze genoeg van mij en ik van hen", waarmee hij op typisch Engelse wijze aangaf dat de organisatie buitengewoon bewegelijk is doordat ieder jaar nieuwe leiders naar voren worden gebracht. Dit is goed mogelijk omdat de Engelse boer door z'n opleiding heel goed z'n woordje weet te doen, terwijl ook de opzet van de N.F.U., die sterk gecentraliseerd is, dit gemakke lijker maakt. De provinciale organisatie doet zelf heel weinig en is veel meer een doorgeefstation van en naar Londen. Deze sterke binding aan de nationale organisatie heeft z'n bezwaren, omdat de zelfstandigheid van de provincies er grotendeels door wordt wegge nomen. IVJaar het grote voordeel dat hier tegenover staat is wel dat één grote landbouworganisatie in Londen op de bres staat voor de belangen van de Engelse boer. Dat dit bereikt is ondanks de uiterst geringe neiging van de Engelse boer om met z'n collega's samen te werken men denke maar aan de coöperaties doet het belang van deze organi satie nog sterker uitkomen. B. Over aardappelbevvaring met buitenluchtkoeling Ls al veel geschreven. De voordelen van deze wijze van bewaren zijn dit jaar wel zeer groot. Men kan de aardappelen nu in korte tijd droog draaien. Als er veel „kwaad" tussen zit verdrogen de aange taste knollen en kunnen deze gemakkelijk verwij derd worden. Voor zover men geen luchtgekoelde aardappel- bewaarplaats heeft, kan men de bewaring aan de kuil nog verbeteren door aan de aardappelen kiem- remmende middelen toe te voegen. Hierover is de laatste tijd ook wel het een en ander geschreven. Er zijn goede ervaringen mee opgedaan. Maar juist onder deze abnormale om standigheden blijken nog niet alle vragen opgelost. Kiemremmende middelen worden in poedervorm toegediend. Maar dit poeder gaat spoedig in damp vorm over en deze dampen verrichten het eigen lijke werk. De kuil moet na de behandeling dan ook direct afgedekt worden, omdat er niets van de damp zal ontsnappen. Omzetten van de kuil is niet meer mogelijk, of we moeten weer opnieuw poeder toedienen. Nu er veel rot en „kwaad" voorkomt en er bovendien veel grond mee de kuil ingaat, moet er dan ook tegen gewaarschuwd worden om de aard appelen direct na het rooien te behandelen. Het is noodzakelijk om de aardappelen eerst wat te laten bekomen, in smalle kuilen met een goed stro- of rietdek. Vooral de voor de aardappelziekte vatbare rassen en dan gaat het hier in hoofdzaak om Bintje zullen eerst nog wel een keer omge zet moeten worden voor ze onder winterdek gelegd worden. Bij dit omzetten raken we nog veel grond kwijt en kunnen de. aangetaste knollen bovendien verwijderd worden. Het middel kan nu tegelijker tijd toegediend worden. Deze kuil moet echter zwaarder gedekt worden dan een onbehandelde, daar de aardappelen in de behandelde kuil practisch geen warmte meer af geven. Deze winter zijn enkele proeven verloren gegaan door onvoldoende dek! Hoe de werking van het middel op het „kwaad" is, is nog niet met zekerheid bekend. In een mede deling van de Stichting voor Aardappelbevvaring wordt bekend gemaakt, dat deze middelen slechts toegepast kunnen worden als de aardappelen op het moment van behandeling zoveel mogelijk ziekte-vrij zijn. Bovendien komt het middel het beste tot zijn recht als de partij zo droog mogelijk is en er zich zo weinig mogelijk grond tussen be vindt. R. L. V. D. voor de Zeeuwse eilanden. De Ingenieur voor het Onderzoek, Ir M. SANDERS. Goes, 12 October 1954.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1954 | | pagina 5