Waar zitten onze landbouwpaarden?
De kunstmatige inseminatie in Zeeland
D1
ZËEUWSCH LANDBOUWBLAD.
tift
tellingen van de inventarisatie van land- en tuinbouw geven hierop in de regel geen antwoord.
Ja, we weten dan wel per provincie en per landbouwgebied hoeveel paarden er zijn en we hebben
zodoende wel enig inzicht over de verdeling der paarden, maar we worden niet ingelicht over de ver
deling naar de bedrijfsgrootte. En dit is toch wel een uitermate belangrijke kwestie. Zit het merendeel
der paarden nog op de grote bedrijven, dan ziet het er somber uit voor de paardenliefhebbers en dan
zal het aantal paarden nog sterk gereduceerd worden. Want we mogen toch wel gerust aannemen,
dat de trekker steeds meer werk van het paard op het grote bedrijf gaat overnemen.
Vele bedrijven hebben naast nog wat paarden
één of meer trekkers. Er is vaak'te veel trekkracht
aanwezig en men houdt de paarden nog, omdat ze
niet in de weg lopen en omdat het op een paar
dagen in het jaar toch wel gemakkelijk is om ruim
in de trekkracht te zitten. Maar deze paarden zullen
.Straks niet meer door andere vervangen worden.
Anders ligt het op het kleine bedrijf en dan be
paal ik me tot bedrijven kleiner dan 10 ha. Voor
-deze bedrijven is het paard voorlopig nog de meest
economische trekkrachtbron. De trekker met inven
taris is veel duurder dan een paardeninventaris.
Dit i?eldt natuurlijk ook voor grotere bedrijven,
maar per ha weegt het op deze laatste veel minder.
Hierbij komt dat juist op het kleine bedrijf door de
aanschaf van een trekker in verhouding veel minder
manuren bespaard kunnen worden, terwijl juist in
grote gebieden van ons land op het kleine bedrijf
hiertoe ook nog geen behoefte bestaat, omdat de
arbeidsvoorziening-nog aan de royale kant is.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft de
Mei-inventarisatie van 1953 nu eens op een andere
manier, dan gebruikelijk, verwerkt. Er is een in
deling gemaakt naar het aantal paarden per bedrijf,
dus 'één-, twee- of meerpaards-bedrijven, en naar
de bedrijfsgrootte.
In totaal zijn- 146.786 bedrijven geteld, waar
paarden gehouden worddöh" Verreweg het grootste
gedeelte bestaat uit één-'^éh tweepaards-bedrijven
en wel 94.061 bedrijven 'iftet één paard en 30.335
bedrijven met twee paarden, terwijl op 22.390 be-
drijVen drie of meer paarden gehouden worden. Bij
het aantal paarden zijn niet alleen de werkpaarden
begrépen, maar ook de jonge paarden.
Uit deze cijfers zien we, dat 64 der paarden-
bedihjven bestaat uit éénpaards-bedrijven. Meer
dan de helft (bijna ~/w) der paar dengebruikers heeft
maar één paard. In de regel zijn dit geen fokkers.
Wordt met hun eisen en verlangens door fokkers
wel voldoende rekening gehouden Ik betwijfel het
ten sterkste. De strubbelingen rondom de Fjorden-
ponsy duiden hierop.
Hoe is nu echter de verdeling van het aantal
paarden in Zeeland
Daartoe hebben we een tabel samengesteld, die
wel voor zichzelf zal spreken. Tussen haakjes is in
proöfentén aangegeven welk deel iedere groep van
het totaal inneemt.
*«ji -
v»"-; Aantal bedrijven met
.\n' 6 en meer
Totaal aantal
paardénbedrijven
Tholen en St. Philipsland411 100
Schouwen en Duiveland 211 100
Noord-Beveland 167 100
Zuid-Beveland 895 100
Walcheren 852 100
West Zeeuwsch-Vlaanderen 1025 100
Oost Zeeuwsch-Vlaanderen 1423 100
Zeeland 4984 100
Nederland 146786 100
We zien direct dat Zeeland in verhouding met
de landelijke cijfers een gering aantal éénpaards-
bedrijven heeft en daarentegen nog veel bedrijven
met een behoorlijk aantal paarden. Vanzelfsprekend
is dit mede een gevolg van het feit dat in Zeeland
veel fokkers wonen. De cijfers van Schouwen en
Duiveland zijn door de Februarivloed sterk gedrukt
en zullen naar hét zich laat aanzien ook zeer laag
blijven.
Het aantal éénpaards-bedrijven zegt op zichzelf
nog niet alles. Immers is het mogelijk dat op het
bedrijf nog één paard aangehouden wordt naast de
trekker. Daarom is de bedrijfsgrootte van de één
paards-bedrijven ook van belang. In Zeeland zijn
er 290 bedrijven boven 10 ha met 1 paard. Landelijk
is het moeilijker óm een grens te trekken, daar de
zuivere weidebedrijven minder trekkracht vragen.
Houden we de grens van 10 ha toch maar aan, dan
zijn er 25.362 bedrijven boven en 68.699 bedrijven
beneden 10 ha met één paard. Van dit laatste cijfer
mogen we gerust aannemen dat het paard hier nog
de enige trekkrachtbron is. Dat betekent dat nog
47 van de paardengebruikers enkel en alleen van
paardentractie gebruik maakt. In Zeeland is dit
percentage slechts 22 (1103 éénpaards-bedrijven
beneden 10 ha).
We weten nu de verdel'ing van de paarden
gebruikers naar de bedrijfsgrootte, maar de ver
deling der paarden laat vanzelfsprekend een ander
beeld zien. Toch worden er nog verrassend veel
paarden op het kleine bedrijf gehouden.
Aantal paarden op bedrijven
van 0-10 ha 10 ha en meer
Nederland 90263 36
Zeeland 2763 18
157876 64
12948 82
Totaal aantal
paarden
248139 100
15711 100
We zien
'1.
y 'k n - „Éi
-V;
5' -m
Foto „Het Zuiden", Den Bosch.
ADDY VAN ANNIE K. 46805
le prijs categorie merriën 6 en 7 jaar, grote maat
Eig. Oswald Kerckhaert en Zn te Westdorpe
dat in ons land meer dan Va van het
totaal aantal paarden op hét kleine
bedrijf te vinden is. In Zeeland zijn
naar verhouding nog veel paarden
op grotere bedrijven. Dit zou ver
oorzaakt kunnen worden door een
geringer aantal kleine bedrijven in
Zeeland. Echter is dit niet het ge
val. In 1948 was het percentage be
drijven kleiner dan 10 ha met hoofd
beroep landbouw in Nederland
61.3 terwijl dit cijfer voor Zee
land zelfs nog een fractie hoger lag,
n.l. 62.3 Het kleine boerenvraag-
stuk bestaat dus in Zeeland ook,
maar doordat het jonge boeren-
vraagstuk hier minder urgent is
door een geringer aantal kinderen
ontgaat het ons vaak.
Uit al deze cijfers mogen we dus
de conclusie trekken, dat in Zeeland
nog veel paarden op de grote en
fokbedrijven zitten. We moeten hier
dan ook zeker nog een teruggang
van het aantal paarden verwach
ten.
Ir M. SANDERS.
'1 in 2 in
3-6
in
paarden
Tholen en St. Philipsland
in
146 (36) 127 (31)
88
(22)
50
(12)
Schouwen en Duiveland
81 (38) 72 (34)
52
(25)
6
3)
Noörd-Beveland
19 (12) 54 (32)
70
(42)
24
(14)
Zuid-Beveland
'231 (26) 205 (23)
309
(34)
150
(17)
Walcheren
300 (35) 230 (27)*'
264
(31)
58
7)
West Zeeuwsch-Vlaanderen'
227 (22) 252 (25)9'
386
(38)
160
(15)
Oost- ZeeuwschVlaanderen^
a389' (27) 323 (24)
448
(31-)
263
(18)
Zeeland
1393 (28) 1263 (25)
1617
(33)
711
(14)
Nederland
94061 (64) 30335 (21)
19060
(13)
3330
2)
jvA
«oi
Hid
Foto „Het Zuiden'
ZORA VAN E.D.R. K. 47021
le prijs categorie merriën van 6 en 7 jaar, kleine maat
EigJan Maljaars Jsn te Oostkapelle
Een dezer dagen is het Jaarverslag 1953 van de
Kunstmatige Inseminatie over geheel Nederland
verscheren.
De daarin genoemde cijfers geven ons aanlei
ding, cm weer eens wat over de Kunstmatige In
seminatie te vertellen.
Laten wij beginnen met te constateren, dat het
jaar 1953 voor de K.I. in Zeeland geen gunstig
jaar is geweest. Evenals op zoveel andere dingen
ondervond ook de K.I. een grote tegenslag door de
ramp.
In de eerste plaats kwamen er twee verenigin
gen, n.l. Schouwen-Duiveland en Tholen in moei
lijkheden omdat het aantal te semineren dieren
tengevolge van de ramp sterk terugliep. Met steun
van de Coördinatie-commissie in
zake geschenken van de Stichting
voor de Landbouw en met steun van
de Federatie van K. I. verenigingen,
konden althans voor het eerste jaar
de financiële moeilijkheden worden
overbrugd.
Bovendien zijn verschillende stre
ken gedurende kortere of langere
tijd geheel van de spërmavoorzie-
ning verstoken geweest b.v. Schou
wen-Duiveland. Daarnaast is de
verzending van het sperma naar
enkele gebieden (Schouwen-Duive
land, O. Z.-Vlaanderen) ongeveer
een geheel jaar zéér moeilijk ge
weest.
Daarnaast is in de eerste maanden
na de ramp de attentie ten aanzien
van de tochtigheid van vele veehou
ders in de bedreigde gebieden klein
geweest waardoor er verschillende
dieren of niet weer aangeboden of
soms pas weer na enkele maanden.
Al met al zijn er redenen genoeg,
waardoor het verklaarbaar wordt,
dat de resultaten dit jaar minder
zouden zijn dan het jaar daarvoor.
Volgens onze berekening kwamen
wij tot 50 drachtig na één keer
Den Bosch.
insemineren en tot een totaal drachtigheids-per
centage van 88,6 Het eindresultaat was dus
zeker bevredigend, het aantal drachtige dieren na
één inseminatie dient echter uiteindelijk te stijgen.
De Centrale Commissie heeft in haar jaarver
slag vastgehouden aan een bepaalde manier van
cijfers opstellen, en heeft hierbij alle verdronken
dieren als niet drachtig aangenomen. Het spreekt
vanzelf, dat daardoor een onjuist beeld wordt ge
geven van de resultaten, zodat het door de Cen
trale Commissie aangegeven cijfer van ruim 81
gecorrigeerd dient te worden.
Onafhankelijk van de ramp dienen echter de
resultaten in de toekomst nog te verbeteren. Dit
kan ook, maar hiervoor waren enkele speciale
voorzieningen nodig.
1. Het was ons al lang bekend, dat de resultaten
van het oude sperma minder goed waren dan
van vers sperma. Speciaal het sperma van 4
dagen oud gaf nog al wat minder goede resul
taten. Dit bezwaar was op te vangen door
3 x per week sperma te gaan vangen. Dit stuitte
"echter op bezwaren, omdat de stieren maar
2 x in de week mochten dekken. Door bespre
kingen tussen de verschillende K.I.-verenigin-
gen "kon een vrijere uitwisseling van het over
tollige sperma worden verkregen, en door aan
koop kon het stierenmateriaal wat worden uit
gebreid. Hierdoor was het sédert 15 Juni moge
lijk om te komen tot het 3 x spermavangen per
week, waardoor de inseminatoren dus thans 3 x
inplaats van 2 "X vers sperma ontvangen. Wij
verwachten hiervan een resultaatverbetering
van 3 méér drachtige dieren na 1 inseminatie.
2. Een tweede belangrijk punt is de wijze van
insemineren. In het grootste gedeelte van de
provincie werd tot nu toe de vaginale methode
gebruikt, d.w.z. door een buis in de schede werd
de inseminatiepipet in de baarmoedermond ge
bracht. Een tweede methode, de z.g.n. rectale
methode, kan echter ook gebruikt worden.
Hierbij wordt met de ene hand in de darm de
baarmoedermond vastgehouden, terwijl met de
(Zie verder pag. 588 rechts bovenaan.)