Verhoging van de arbeidsproductiviteit de landbouw. in Waarom anders dan vader het steeds gedaan heeft?- III. Methoden bij de graanoogst. 595 Door de invoering van de maaidorser zijn we al te gauw geneigd te veronderstellen dat nu alle ar beidsproblemen bij de graanoogst zo ongeveer zijn opgelost. We zoeken naar de beste methode om de maaidorser te benutten en menen deze doorgaans ook wel gevonden te hebben. Doch vergeten door gaans dat er bij het zelfbinderen ook nogal wat verbeterd kan worden, zowel wat de machine be treft b.v. invoering van de ééndoeksbinder als vereenvoudiging van het werk zelf. Daarnaast moeten we vooral aandacht schenken aan het binnenhalen van de oogst. We hoeven alleen maar aan het slechte weer van dit jaar te denken om het belang van eenvoudiger oogst- methoden volledig te beseffen. HET PROBLEEM VAN DE GRAANBERGING Over-de werkmethoden bij het maaidorsen heb ben vooral Fransen en- Duitsers veel onderzoek ver richt. Hierbij gaat men er terecht van uit dat een toe name van de capaciteit een vermindering van het oogstrisico betekent. Bij dorsen uit de hokken ligt volgens onderzoekingen in Duitsland de capaciteit 20-25 lager; bij dorsen uit het zwad daarentegen 20 hoger. De proeven die in de N.O.P. worden genomen om te trachten het graan in het zwad droog te krijgen, verdienen daarom in meerdere opzichten onze belangstelling. Wanneer geen pers was opgebouwd, werd gemiddeld een 30 hogere prestatie bereikt. Ook de kwestie van de graanberging bij de maai dorser verdient de aandacht, al heeft dit voor Ne derlandse omstandigheden minder waarde, daar over het algemeen de zakken op het land achter worden gelaten en met een aparte wagen worden opgehaald. Toch is het wel eens belangwekkend te weten, hoeveel tij dsverlies andere methoden met zich meebrengen. Als nadeel van de bijons ge- bruikte metKode' moet worden vastgesteld dat het ophalen van de zakken ook weer vrij wat tijd en manuren gaat kosten. Bij Franse onderzoekingen kwam men op 25 man-minuten per ton graan. Bo vendien heeft men 3-5 man nodig voor het laden van de zakken wanneer deze op. de stoppel zijn gelegd. Dit is een groot aantal, wanneer men het maaidorsen zoveel mogelijk ongestoord door wil laten gaan. Vandaar dat men b.v. in Frankrijk, met z'n ontstellend -gebrek aan werkkrachten, gezocht he§ft. paar §en andere oplossing, ook bij het .gebruik van zakken. Daarbij moet men aanstonds onderscheid maken tussen de tijdens het lossen stilstaande maaidorser, de maaidorser die door blijft rijden om alle tij ds verlies te voorkomen en het eerstgenoemde geval, waarbij de zakken op de stoppel worden gelost. In het eerste geval kan gewerkt worden met een vergroot of een verhoogd platform. Het stil staan vergt echter ongeveer 20 van de werktijd. In het tweede geval worden de zakken met een kippend platform in de meerijdende wagen geladen, die dus niet behoeft mee te rijden, doch wel steeds op het veld moet blijven. Het meest interesseren ons echter de oplossingen voor het laden van de zakken vanaf de stoppel. Men kan dan werken met een steekwagentje dat over een laadplank op de wagen wordt gereden, een handlier op de wagen, eventueel in combinatie met een zakkengrijper, en als meest luxueuse oplossing een elevator met hulp motor aan de zijkant van de wagen. Zo zijn er dus allerlei mogelijkheden om ook de nevenwerkzaam heden van het maaidorsen met zo min mogelijk arbeiders te kunnen doen. Al zijn we daar nog niet direct aan toe, het probleem zou zich in de toekomst toch nog wel eens voor kunnen doen. ZELFBINDER WORDT VERGETEN Hiervoor wezen we er al op dat door het maai dorsen de vereenvoudiging van werkzaamheden bij het gebruik van de zelfbinder op de achtergrond geraakt is. Terwijl er toch vele gevallen te vinden zijn waarin de maaidorser nooit een kans zal krijgen. We denken hierbij aan het kleine bedrijf met enkele ha's graan en het bedrijf dat van het stro zoveel kan maken dat het verlies van het stro niet tegen de andere voordelen van het maaidorsen op kan. Nu kan men, wanneer de maaidorser niet in aanmerking komt, toch nog kiezen tussen de maai- machine met aflegger en de zelfbinder. Het voor deel van de laatste is, dat met 2 man gewerkt kan worden, terwijl voor het maaien met de aflegger toch altijd 4 a 5 man nodig zijn, waardoor vreemde krachten gehuurd moeten worden. Het aantal man uren bedraagt dan ongeveer 40 per ha. Het werken met de zelfbinder kan met 20-25 manuren per ha klaar komen. Wel zal men om de kosten te drukken zoveel mogelijk tot combinatie met anderen over moeten gaan. Werkt men volgens Nederlandse on derzoekingen (Ir. Corstiaense) op bedrijven die 1-4 ha graan hebben, dan moet men in totaal reke nen op een capaciteit van 15-20 ha per seizoen, wat de helft is van die welke een loonmaaier aan kan nemen. De eenvoudige ééndoeksbinder opent daar om vooral voor de kleine bedrijven enorme perspec tieven. Ook bij het opzetten van de hokken kan reeds de nodige arbeidsbesparing bereikt worden. Instructief in dit opzicht zijn Duitse onderzoekingen die de volgende verschillen in verhoudingscijfers opleverden: Methode ophokken laden totaal 1. 5 rijen schoven op één rij 100 100 100 2. 10 rijen schoven in dubbele rijen met onderlinge af stand van 6 m106 82 91 3. 10 rijen schoven in dubbele rijen met een onderlinge afstand van 6 m. De hokken staan in groepen van 4 117 75 90 In alle gevallen werd gewerkt met hokken van 16 schoven. Hoewel het ophokken in de laatste ge vallen meer tijd neemt, gaat het inhalen weer zoveel vlugger, dat de totale tijd weer geringer is. Wan neer er een flinke wind over het veld zou staan, zijn de voordelen van deze methode o.i. wel ver dwenen i.v.m. het moeizame tegen de wind op steken. Het is bekend dat Groningen veel bedrijven kent die heel sterk op graanbouw zijn ingesteld en het stro, indien dit enigszins mogelijk is, in de schuur bewaren om er bij verkoop aan de strocarton- fabrieken een goede prijs voor te maken. Het grote gebrek aan arbeiders doet omzien naar nieuwe methoden voor het inhalen van het graan, om dit zoveel mogelijk met de vaste kern te kunnen opknappen. Als voorbeeld van de praktijk werden ons door Ir Coolman de cijfers van een bedrijf van 40 ha met 23 ha granen voorgezet. Men kent algemeen reeds de volgende methoden voor het mennen: le. knoeiend mennen. 2 man laden en lossen de wagens en gaan dus steeds van het veld naar de schuur en omgekeerd. 2e. liet enkel-span mennen. 2 man op het land, 1 of 2 tussenmenners en 3-5 mensen in de schuur. 3e. liet dubbel-span mennen. 4 man op hel» land, 1 of 2 tussenmenners en 3-6 mensen in de schuur. Dit laatste aantal kan bij een hijsinrichting ver minderd worden. Het aantal manuren van deze methoden ligt steeds tussen 19 en 25 per ha. Het hiervoor genoemde bedrijf, dat centraal ge legen is, heeft een nieuwe methode ontwikkeld, die het mogelijk maakt met de vaste kern de oogst tijdig in te halen. In de eerste plaats worden de wagens niet vol geladen, doch sléchts met 4 a 5 lagen. De eerste 1 lagen worden door de beide opstekers direct "met7 de vork op de wagen gebracht, terwijl de laatste lagen door één van deze mensen netjes gelegd wor den. Men vermijdt zodoende het zware opsteken van de bovenste lagen. De wagen bevat zo om streeks 600 kg graan. De boer is in de regel de tussenmenner en heeft daarnaast niet veel tijd over. Wanneer hij het hijs- toestel aan hét net heeft vastgemaakt en dit een eindje heeft opgetrokken, moet hij ook "al weer weg. Een volwaardige kracht en een halfwas (b.v.-ar beidersvrouw) zorgén dan dat de schoven in het vak komen. Komt men hoog in de schuur, dan gaat de'half was naar het land en komen er twee volwaardige mannen in de schuur. Zo weet de boer op dit bedrijf met 3 man per soneel en de vrouw van een arbeider zijn hele graanoogst op tijd binnen te krijgen, daar per dag 2V2 ha binnengehaald' kan worden. Het is een goed bewijs voor de stelling dat we heel wat werk, mits goed georganiseerd, met minder arbeidskrachten aan kunnen pakken. Dat het niet denkbeeldig is dat methoden als deze nog eens gebruikt zullen moeten worden, tonen ons de afnemende vaste ker nen op landbouwbedrijven in verschillende delen van ons land. B. Het netto-inkomen van de Belgische landbouw over 1953 was groter dan over 1952. Het bruto-inkomen vermeerderde van 42.707 tot 43.225 millioen fr., terwijl de productiekosten af namen van 23.426 tot 22.799 millioen fr. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van de lagere prijzen van het veevoeder. Het netto-inkomen, vermeerderde daardoor van 19.281 tot 20.246 millioen fr. Deze woorden, uitgesproken bij een stoppel - knollenveld, zijn aanleiding geworden voor dit artikel. Wat was het geval Al rijdend door mijn rayon zag ik, dat men weer druk bezig was met het schoffelen van de stoppel knollen. Wat is hiervan de bedoeling Het bestrijden van het onkruid zeker niet, want in de meeste per celen stond practisch geen onkruid. Men wil echter weinig, maar heel dikke stoppel knollen, liefst nog een beetje dikker dan die van buurman en: waarom anders dan vader het deed. De landbouw is echter sterk vooruitgegaan. Iedereen vindt het normaal het graan te oogsten met de zelfbinder of de combine. Hierin is wel voor uitgang. Bij de teelt van stoppelknollen nog te weinig. Wanneer we willen weten hoe we stoppel knollen moeten telen, dan dienen we ons eerst af te vragen: „Waarvoor telen we stoppelknollen Het antwoord is eenvoudig: voor het eiwit. Hier van is op onze Zeeuwsch-Vlaamse bedrijven steeds een tekort, dat we moeten aanvullen door de aan koop van duur krachtvoer. Zetmeel echter hebben we op onze bedrijven meer dan voldoende. „Hoe winnen we het meeste eiwit uit stoppel knollen Ter demonstratie volgen hier eerst het gehalte aan verteerbaar eiwit en de zetmeelwaarde van blad en knol der stoppelknollen. gehalte aan zetmeel- verteerbaar eiwit waarde blad 1.8 6 6 knol 0.9 5.7 In het blad zit dus veel meer eiwit en zelfs nog meer zetmeelwaarde dan in de knol. Foto Ir Brummel. GONDA VAN 'T HOF NIEUWLAND in draf op de keuring te Middelburg Willen we veel eiwit winnen, dan moeten we zorgen een gewas te hebben met veel loof. Difc is alleen te bereiken door een dich te stand, waarbij we ook wat meer stikstof geven. Dan hebben we veel kg blad en veel eiwit. Door dit blad in te kuilen, kunnen we gedurende de winter over een prima eiwitrijk voer beschikken. De waarde van dit blad wordt in ons gebied te weinig naar waarde geschat. Men prefereert dikke knollen en laat het loof vaak op het land liggen. Tot slot wil ik U nog wijzen op een stoppelgewassenproefveld bij de heer Pr. Gijzel te Koewacht. Eén bezoek aan dit proefveld, waarop diverse groenvoeders zijn uitgezaaid, zal voor onze zand-* boeren zeker van groot nut zijn. De Assistent, Fl. IMPENS. Westdorpe, 10 September 1954.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1954 | | pagina 15