ASEPTflv De voeding van de werkpaarden CONSERVASEPT SPRUIT VORMING DELFT ÜÈÈUWSCH LANDBOUWBLAD. S»~ §03 EK WAS EENS een tijd, dat de paarden zeer zorgvuldig werden gevoederd en verzorgd. Hooi en haver waren de voornaamste voedermiddelen. De verzorging van de paarden was echt „dienst". Het voeder werd in vele kleine porties verstrekt. Wee de paardenknecht, die 's morgens vóór het uitrukken niet minstens een uur, als de paarden zeer zwaar werk moesten ver richten zelfs anderhalf uur, van te voren bij zijn dieren was of ze, wat vroeger in het jaar, uit de weide of van de stoppelklaver naar de stal had gehaald. Op schafttijd en ook 's avonds na het werk ging het net eender. De paardenknecht en zijn span waren als het ware één geheel; ze waren bijna altijd bij elkaar. VEEL VERANDERD Dat is nu niet meer zo. Hoewel er veel goeds zat in de ouderwetse wijze van voederen en verzorgen, persé nogdig was dat niet. Behalve hooi en haver zijn vrijwel alle voèdermiddelen als paardenvoer ge schikt. Sommige zelfs zeer geschikt. Voortdurend meer werd de haver in de paardenvoeding vervan gen. Maïs en gerst bleken zeer goed de plaats van haver te kunnen innemen en werden ook gebruikt in tijden, dat de prijs van die voedermiddelen tegen over haver aantrekkelijk was. Nog meer echter werden in plaats van haver voederbieten gebruikt. Ca 6 kg voederbieten bleken 1 kg haver te kunnen vervangen en deze waren veel goedkoper. Vooral ook suikerbietenkoppen zonder blad bleken een prima prestatievoer voor de werkpaarden te zijn. Deze voedermiddelen werden en worden ook thans nog. veel in de paardenvoeding gebruikt. Zelfs aardappelen en kuilvoer nemen tegenwoordig, naast stro en kaf, een belangrijke plaats in de paarden voeding in. Het gebruik van haver is sterk ver minderd. Op vele bedrijven, waar weinig of niet met de paarden gefokt wordt, wordt nauwelijks nog haver gebruikt, of in elk geval slechts weinig meer. Misschien oordeelt men, dat met deze verandering een stuk „muziek" uit het boerenleven verdwijnt. Wellicht ja, maar de ontwikkeling van het boerenbedrijf naar een grotere prestatfè per man-uur kunnen we niet tegenhouden. Het is een gebiedende eis om bij te blijven in een snel veranderende wereld. Hoge lonen, het niet meer beschikbaar zijn van inwonend personeel, de mechanisatie en motorisatie maken alles anders. Het paard maakt niet meer die lange, zware werk dagen, zoals vroeger. De invoering van de lucht band aan de wagens en de meeste werktuigen ver eisen minder trekkracht. Het allerzwaarste werk is doorgaans overgenomen door de trekkers. Er zijn nu minder paarden; de paarden hebben het ge makkelijker, maar vormen daardoor nu een bijzonder goedkope krachtbron voor al die vele werkzaamheden, die op een boerderij nog voorkomen. Daar zeer hoge krachtprestaties van het paard zelden meer worden gevraagd, kan de voeding ook veel eenvoudiger zijn en de kortere werktijd maakt het ook mogelijk aan de eis van een goede verzorging en „oppas" wat toe te geven. Toch hebben wij wel eens het gevoel, dat men tegen woordig soms te ver gaat. De aard van het gebruik, dat men van het paard maakt, brengt mede, dat dit dier gevoelig is voor koliek en voedingsstoornissen. In vergelijking tot de melkkoe of het mestrund, is het leven van het paard onregelmatiger; hollen en stilstaan, om het wat overdreven te zeggen; staat aan sterke tempe ratuurveranderingen bloot; grote krachtinspannin gen worden afgewisseld met ogenblikken van geringe of geen prestatie. Dit stelt aan de stofwisseling van het trekdier bijzondere eisen. Nog steeds gelden daarom de volgende GRONDREGELS VOOR DE PAARDENVOEDING. 1. Regelmaat in werk- en voedertijden; 2. Vermijd plotselinge rantsoenveranderingen; 3. Vuil, stoffig, broeiend, muf, noch beschimmeld voer mag worden gebruikt; 4. Voeder individueel en in overeenstemming met de verlangde prestatie. Vooral wat dit laatste punt betreft, zijn er grote verschillen. Aan de „doorjager" is weinig eer te be halen; deze is kieskeuriger (vieze eter) en vergt veel EEN GEZONDE EN DOELMATIGE PAARDENVOEDING kan nooit bereikt worden door een eenzijdige voe ding, van welk voedermiddel dan ook. Steeds zal een verscheidenheid van voedermidde len de voorziening van de nodige voedingsstoffen beter verzekeren. Is zulks in de eerste plaats nodig voor de werkpaarden, waarmede gefokt wordt, ook de werkpaarden waarmede niet gefokt wordt blijven langer in werkconditie als zij steeds een gezonde, voldoende vitamines en mineralen bevattende, voe-» ding ontvangen. Wij besluiten deze beschouwing over de paardenvoeding daarom met het noemen van enige goede rant soenen. Nog een raad. Controleer, met behulp van een unster of bas cule, af en toe eens de rantsoenen, die de paarden krijgen. Rantsoenen voor trekpaarden, die gedurende liet najaar een flinke werkprestatie moeten verrichten: a. 's nachts op weide of stoppel klaver, 5 kg klaver- of lucernehooi, 3 kg tarwekaf, 10 kg voederbieten, 25 kg bietenkoppen (zonder blad), 1- 3 kg eiwitarm paardenmeel of haver. b. 5 kg klaver- of lucernehooi, 5 kg weide- of kanthooi, 45 kg voe derbieten, 24 kg haver of paarden meel. c. 4 kg klaver- of lucernehooi, 4 kg weidehooi, 40 kg bietenkoppen, Foto Schrier. 13 kg haver of Paardenmeel. Vier hoogbekroonde Stamboek- en premiemerriën, alle met veulen, van Gebrs Leendertse te Kamperland krachtvoer. Hiertegenover staat het „malse" paard, dat veel gemakkelijker is te houden. Met het' oog op de „Maandag-ziekte", of de zgn. „peeberoerte" moet in perioden van regelmatig wer ken op tussenliggende rustdagen ('s Zaterdags en 's Zondags) het rantsoen worden beperkt van die voedermiddelen, die veel gemakkelijk verteerbare voedingsstoffen bevatten; dus bieten en bieten koppen, maar ook haver en hooi. Geef op zulke dagen in hoofdzaak stro en kaf en laat zo mogelijk de dieren enige uren op de weide. Een doelmatige stalinrichting is mede bepalend of men het met de voedering van de paarden al dan niet gemakkelijk kan nemen. Een te hoog geplaatste ruif (rosteel) en tevens een smalle krib zijn niet doelmatig. Zo'n stal bevordert het morsen met voeder. Elk dier, dus ook het paard, is van nature geneigd het voedsel van de bodem op te nemen. Een stal die in de praktijk bijzonder goed voldoet, doch die sterk afwijkt van de traditionele stal inrichting, is die waarbij de ruif ontbreekt. De krib is hier op 40 cm van de grond aangebracht en vormt met de verhoogde voedergang (55 cm ver hoogd) samen als het ware de ruif. In deze stal wordt niet met het voeder gemorst, terwijl de voe dering zelf uiterst gemakkelijk is. HET HOOI neemt terecht nog steeds jn de paardenvoeding een belangrijke plaats in. Goed weidehooi ook kant- hooi is smakelijk en gezond door een gevarieerde samenstelling en rijkdom aan mineralen en vita mines. Deze hooisoorten kunnen onbeperkt gevoe derd worden. Bij gebrek aan weidehooi kanthooi is er weinig wordt aan de paarden ook gaarne klaver- of lucernehooi gevoederd. Veelal geeft men zelfs aan de laatstgenoemde hooisoorten de voorkeur, omdat ze eiwitrijker zijn. Men meent, dat dit hooi de paarden „harder" en op een betere werkconditie houdt. Hierin wordt echter ook vaak overdreven en dan schiet men zijn doel voorbij. In het algemeen moet de gift klaver- of lucernehooi tot 5 a hoogstens 7 kg per paard beperkt worden. Voedert men meer, dan wordt de voeding van de paarden niet alleen duur, maar ook slechter, gezien uit een oogpunt van een doelmatige voorziening van de nodige voedings stoffen. Voedert men volop klaver, of lucernehooi aan paarden, dan wordt veel te veel eiwit verstrekt, dat de stofwis seling- van het trekdier ernstig- belast. Het gevolg is dan dik- wils sterk zweten, moeilijke ademhaling, spijsverterings stoornissen, gezwollen benen en spronggewrichten en ver magering. Half lucerne- of klaverhooi en half weide, of kanthooi of desnoods kaf of stro geven als ruwvoer in het rantsoen een goede basis. Daarnaast al naar de prestatie 20—40 kg voederbieten en bij hoge pres taties wat haver of een samen gesteld eiwitarm krachtvoer. Als de paarden weinig of geen arbeid verrichten, is een rijke hooivoedering volkomen over bodig. Het ruwvoer kan dan voor een zeer belangrijk deel uit stro en vooral ook kaf be staan. De paarden behoeven dan slechts weinig te kosten. Rantsoenen voor werkpaarden (niet drachtig), die weinig of geen arbeid verrichten, op stal: a. 2 kg klaver- of lucernehooi, 1 kg weide- of kanthooi, 5 kg graankaf of -stro, 15 kg voederbieten, 15 kg gekuild bietenloof. b. 10 kg weide- of kanthooi, 20 kg voederbieten. c. 3 kg klaver- of lucernehooi, 8 kg graanstro of -kaf, 20 kg voederbieten, 2 kg rode wortelen, 0-1 kg haver of eiwitarm paardenmeel. C. DEN ENGELSEN. Richtprijs voor Baconvarkens met vier cent per kilogram verhoogd De twee-maandelijkse herberekening van de kostprijs van de slachtvarkens heeft een stijging te zien gegeven van 4 cent per kg. In overeenstem ming hiermede heeft de Minister van Landbouw, Visserij én Voedselvoorziening bepaald, dat met in gang van 13 September 1954 de richtprijs voor idé baconvarkens 2e kwaliteit dienovereenkomstig' zal worden verhoogd en dan f 2,42 per kg koud geslacht gewicht zal bedragen. Het Bedrijfschap voor Vee en Vlees heeft be sloten de overnameprijs, welke reeds enige weken f 2,42 bedroeg, ongewijzigd te laten, zodat met in gang van 13 September a.s. voorshands geen toeslag uit het Vleesfonds meer zal worden uitgekeerd. (Advertentie) Aardappeltelers TEGEN bij consumptie-aardappelen Geeft ENORM VOOR DEEL bij minimum aan kosten. 9 Geen tijdrovend om zetten of afspruiten Geen smaak- of kleurbeïnvloeding Spruitvrye, harde aard appelen tot ver in het voorjaar. rnrnsmm^..

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1954 | | pagina 13