Het omgaan met paarden
De betekenis van trekkrachtproeven voor
werkpaarden
êöi
SINDS lange tijd reeds, heeft men getracht een apparaat of werktuig te construeren, waarmee
men het prestatievermogen van een werkpaard kon meten. In de vorige eeuw zijn o.a. in
Amerika en Duitsland al proeven genomen met een dynamometerwagen. In de loop van de jaren
heeft men deze proefnemingen voortgezet met een groot aantal, in uitvoering verschillende, dynamo
meterwagens. Daarnaast zijn er tal van al of niet zelf-registrerende trekkrachtmeters beproefd en in
omloop gébracht.
Tot heden is er van al deze apparaten niet veel overgebleven dan enkele eenvoudige trekkracht-
meters (unsters), terwijl de dynamometerwagen o.a. is ontwikkeld tot de Kraftbremsewagen van Prof.
Gallwitz. Verder is er de bekende remrosmolen van Prof. Visser. Tenslotte hebben we sinds korte
tijd nog een nieuwtje op dit gebied, n.l. de door het Instituut voor Landbouwtechniek en Rationalisatie
(I.L.R.) te Wageningen vervaardigde remwagen, een zelf-registrerend meet-apparaat, gemonteerd op een
luchtbandenwagen.
ontwikkelen. We hebben hiervan
echter wel goede verwachtingen.
Reeds eerder in dit artikel hebben
wij opgemerkt, dat men er waar
schijnlijk niet in zal slagen, een
meetapparaat te ontwerpen, dat de
gebruikswaarde van een paard op
afdoende wijze zal aangeven. We
hebben hier immers te doen met
een heel complex van eigenschap
pen, waarvan er verschillende niet
te meten zijn. We noemen hier o.a.
temperament, makheid, gangen e.d.
Wel is het mogelijk om een eigen
schap als kracht en snelheid te
meten, waarbij dan echter wel dege
lijk opgelet dient te worden, dat het
uit te voeren werk onder dezelfde
omstandigheden plaats vindt.
We hebben hiermee ook meteen het grootste be
zwaar van alle mogelijke meetapparaten, n.l. dat ze
niet volledig zijn. De waarde ervan is altijd be
trekkelijk. Naast de reeds genoemde bezwaren,
die nog wel min of meer zijn op te vangen, is deze
onvolledigheid oorzaak, dat ze nog steeds niet als
middel om de waarde van een paard te bepalen
worden gebruikt. Wel hebben dergelijke meet
apparaten betekenis, maar dan een aanvullende.
Een onderzoek, ingesteld op het bedrijf, zal altijd
meer of minder subjectief zijn, maar heeft het voor
deel, dat het een volledig verslag kan zijn van het
complex van eigenschappen, die met de gebruiks
waarde ten nauwste verband houden. Een aanvul
ling hierop, bijv. middels de remwagen, kan moge
lijk zijn waarde hebben. Men kan dit onderzoek
echter niet omgekeerd uitvoeren, zoals wel eens ge
opperd is. Dus niet het resultaat met bijv. de rem
wagen primair stellen en een aanvullend onderzoek
instellen naar eigenschappen, die middels de rem
wagen niet tot uiting komen. Het is n.l. niet mo
gelijk een juiste indruk te krijgen van een paard,
dat slechts een korte tijd voor een remwagen be
proefd wordt. Ook niet, door daarnaast een aan
vullend rapport op te stellen omtrent temperament,
stijl, vlotheid, e.d., want juist dan is de kans groot,
mede door de korte tijd van waarneming tijdens zo'n
proef, dat verkeerde conclusies worden getrokken.
Als aanvullende factor bij het bepalen van de
gebruikswaarde van het paard, zal een meet-appa
raat dus van betekenis kunnen zijn. Althans, wan
neer dit een degelijk en betrouwbaar apparaat is.
Men zal het echter nimmer alleen mogen gebruiken,
omdat dan in zeer veel gevallen de werkelijke
waarde van een paard niet, of zeer onvolledig, tot
haar récht zal komen.
M. NIEUWENHUYSE.
Hou vast! Iedere meter is er één!
Het groot aantal meetapparaten, in de loop der
jaren geconstrueerd, is wel 'n bewijs, dat er vrijwel
o^éHU''dè''GV,ertuigtng bestond (en nog bestaat), dat
het meten van het prestatievermogen van een paard,
als basis voor de selectie, zeer gewenst of nood
zakelijk is.
Tot nu toe is men er echter niet in geslaagd
een methode te ontwerpen, die bewezen heeft aan de
gestelde eisen te voldoen. Waarschijnlijk zal men
hier ook nooit goed in slagen, omdat van de vele
eigenschappen, die de waarde van een paard be
palen, er altijd een aantal zullen blijven, die niet
rhï^ÖWs' eeti óf andere apparatuur zijn te meten.
jblt.ïie,eft ei .toe geleid, dat men in verschillende
landed, w.o. ook Nederland, andere wegen heeft
gezocht, om de gebruikswaarde van een paard te
bepalen. Zo" is men gekomen tot de zgn. verrichtings-
kfcuringen, waarbij de paarden een bepaalde op
dracht moéten uitvoeren, die, mits goed verricht,
kan lèiden tot een of ander praedicaat.
Erïkele jaren geleden heeft men in ons land op
één drietal plaatsen een proef genomen met ge
bruikswaarde-onderzoek op het bedrijf.
Gèzien het feit, dat de verschillende meet
apparaten voor de trekkracht niet acceptabel geacht
worden, om de gebruikswaarde van een paard te
bepalen, kunnen we ons afdragen, of het nut, heeft
hiermee verder te experiihënteren.
Door velen wordt het g^ruikswaarde-onderzoek,
uitgevoerd op het bedrijf door een paardenkenner,
tevens bekend met de omgang met paarden, niet
voldoende objectief geacht. Door vele anderen wordt
echter ook de objectiviteit van de verschillende
meet-apparaten in twijfel getrokken. Zo wordt als
bezwaar tegen de remrosmolen o.a. aangevoerd, dat
de paarden in een cirkel moeten trekken. Dit is
inderdaad voor het paard een ongewoon iets. Er
Wnrdt' hier dus een zekere aanpassing gevraagd van
het paard. Vooral voor het roepaard is dit van niet
téf onderschatten betekenis. Daar deze rosmolen
moeilijk Verplaatsbaar is, en daardoor niet op elk
bedrijf geplaatst kan worden, moeten de paarden
werken in een vreemde omgeving, omringd door
een afcntal voor hen onbekende mensen, en voor een
tegenwoordig voor bijkans alle paarden vreemd ap
paraat. Het is gebleken, dat dit voor een deel van
de te beproeven paarden niet gunstig werkt. De
rustigheid zal veelal minder zijn, wat dikwijls in de
prestaties tot uiting komt. Verder kan men de be
trouwbaarheid van het apparaat zelf meer of minder
in twijfel trekken. Onderhevig als het is aan allerlei
weersinvloeden, is dit zeker geen fictie.
Ook de dynamometerwagen heeft zijn bezwaren.
Deze kan bijv. tijdens het trekken niet versteld
worden, zodat steeds met dezelfde kracht getrokken
moet worden. Een voordeel van de dynamometer
wagen t.o.v. de remrosmolen is wel, dat ze gemak
kelijk verplaatsbaar is. Dit laatste geldt ook voor
de remwagen van het I.L.R., met dit verschil, dat
de dynamometerwagen zichzelf kan verplaatsen,
terwijl de remwagen getrokken moet worden b.v.
door een jeep.
De remwagen is nog in een stadium van beproe-
Lsyt&g?- Afgewacht dient te worden hoe deze zich zal
oovi
Foto P. Z. C.
Een Krengh wordt een goê Paerd,
in een goê hand gestelt.
Een goed Paerd wordt een Krengh
als 't een quae hand bestelt.
HUYGENS.
If LS gevolg van de sterk toenemende motorisa tie, is het aantal werkpaarden in ons land de laatste
jaren belangrijk verminderd. Het samengaan van deze twee factoren, meer trekkers - minder
paarden, heeft er o.i. bovendien toe geleid, dat bij velen, die thans nog slechts zo nu en dan niet
paarden omgaan, weinig belangstelling overgebleven is voor dit werk met paarden. We kunnen ons
niet aan de indruk onttrekken, dat er tegenwoordig een niet onbelangrijk aantal paardenknechts zijn,
die min of meer van het standpunt uitgaan, dat het paardenwerk slechts bijzaak is geworden en er
niet zpveel meer op aankomt. Hoewel waarschijnlijk meermalen onbewustj reageert men hierop, door
hjft^den' met tto» paarden ook als een bijzaak te beschouwen,,'met als. gevolg,^dat zowel knechUpls
paard als Werk hieronder te lijden krijgen, immerse knecht werkt zonder ambitie, het paard Wdrdt
minder goed geleid en verzorgd, met als relultaaf* rhiftd er goetë uitVoerjn]|' vanilet te verricht*
Men zal het wellicht niet met ons
eens zijn, wanneer wij opmerken,
dat op de gemengde trekker-paar-
denbedrijven het paardenwerk geen
bijzaak is. Inderdaad zien we in
veelal al deze gevallen, dat het
paardenwerk merendeels op het
tweede plan komt of aanvullend is.
Dit laatste nu willen we zeker niet
tegenspreken. Wel echter consta
teren we het feit, dat men daar
door het werken en omgaan met
paarden ook als tweede-rangs be
schouwt. Men gaat het paarden
werk vergelijken met het trekker-
werk en komt dan tot de conclusie,
dat het met die paarden toch eigen
lijk maar niets gedaan is. Deze
gedachtengang nu is o.i. verkeerd
en leidt tot een onvoldoende benut
ting van de mogelijkheid tot ar
beidsprestatie van de paarden.
Het is onjuist om een vergelij
king te maken tussen het door de
trekker verrichte werk en het door
de paarden gedane werk. Men dient
beide apart te beschouwen en te
waarderen. Er is op de gemengde
trekker-paardenbedrijven nog veel
te bereiken door te trachten een betere, meer har
monische, aanpassing te verkrijgen van trekker-
werk en paardenarbeid.
Een vereiste om dit doel te bereiken is dan echter
wel in de eerste plaats, dat men voldoende waar
dering weet op te brengen voor het paard. Wij zijn
er van overtuigd, dat iemand die met liefde met
z'n paard(en) omgaat, ook veel meer zal bereiken
waar het op prestatie aankomt.
Het is immers een onomstreden waarheid, dat een
prima knecht zelfs van het moeilijkste paard nog wel
iets weet te maken, en dat een slechte knecht het
meest gewillige paard, "veelal totaal verknoeit. Na
tuurlijk zijn dit uitersten, maar het komt voor. Ver
der is het een feit, dat de goede knecht liefde en
gevoel heeft voor zijn paarden, terwijl zijn mindere
collega dit dikwijls niet weet op te brengen. Vooral
Foto „Het Zuiden", Den Bosch.
bij wat moeilijk te hanteren en in 't bijzonder
zenuwachtige paarden zal deze eigenschap sterker
op de voorgrond treden. Het wordt dan een kwestie
van geduld en aanpassingsvermogen, om de juiste
houding t.o.v. dergelijke paarden te vinden.
Gelukkig zijn er naast de hier eerder genoemde
groep van paardenknechten ook nog een flink aan
tal, die het rijden met paarden als een onderschei
ding beschouwen. In deze groep zullen we onge
twijfeld de meeste goede knechts vinden. Dit zijn
de mensen, die zullen trachten zoveel mogelijk eer
te behalen, zowel met de paarden zelf, als met het
te verrichten werk.
(Zie verder pag. 590, 3e kolom onderaan.)