Gebruikswaardebepaiing bij Paarden
Nl
590
ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD.
Bij de beoordeling van de fokprestaties wordt het
echter iets moeilijker en is men afhankelijk van het
oordeel van de jury. Zoals reeds gezegd, dienen
minstens drie afstammelingen aanwezig te zijn. De
jury kan echter vorderen, dat er meerdere worden
getoond. Deze afstammelingen worden beoordeeld
op exterieur, terwijl eventuele fokprestaties hiervan
reeds mede in de beoordeling worden betrokken.
Bovendien kan men hier te maken krijgen met
reeds gestorven premiewaardig-geweest-zijnde af
stammelingen. Het zal duidelijk zijn, dat de jury
in deze gevallen de beslissing moet geven. Van een
merrie die goed fokt, zal men echter ook hier met
goed vertrouwen het oordeel van de jury kunnen
afwachten. De al of niet premiewaardigheid van de
afstammelingen zal hierbij zeker een voorname
factor zijn.
De laatstgenoemde eis, n.l. die van de verrich
tingen die de merrie presteert, is de meest onzekere,
uitgebreidste en ook moeilijkste opgave waarvoor de
rU enige tijd geleden ook de Kon. Ver. „Het Néd. Trekpaard" heeft besloten de gebruikswaarde
van trekpaarden te gaan testen, is de belangstelling voor dit onderzoek ook in trekpaardkringen
groeiend. Voorheen schonk men hier weinig of geen aandacht aan. Wel kende men dit onderzoek, de
zgn. verrichtingskeuringen, bij de tuigpaarden. Ook in trekpaardkringen komt men echter steeds meer
tot de overtuiging, dat de controle op prestatie, evenals dit het geval is bij andere diersoorten, wense
lijk, zo niet noodzakelijk is. Dit heeft er toe geleid, dat de K.V.N.T. is overgegaan tot het instellen van
de 'praedicaten Elite- en Prestatie-merrie. De hiervoor aangeboden merriën moeten aan verschillende
eisen voldoen wat betreft exterieur, vruchtbaarheid, fokprestaties en verrichtingen.
Wat de eerste twee genoemde eisen betreft, deze zijn gemakkelijk na te gaan. Een prestatiemerrie
dient in het Keurstamboek te zijn opgenomen, terwijl een elite-merrie bovendien op 3-jarige of oudere
leeftijd een eerste of tweede premie behaald moet hebben. Aan het exterieur, als basis voor de teelt
keus, wordt dus de nodige waardering gehandhaafd. In beide gevallen dienen minstens 3 afstamme
lingen aanwezig te zijn. Iedereen kan dit dus gemakkelijk van zijn eigen merrie(s) nagaan.
flinke stap vooruit is t.o.v. het thans gebruikte be
grip keurstamboek, wat ons, afgezien van vrij
soepele exterieur-eisen, verder niets zegt omtrent de
merrie.
We weten dus, dat naast bepaalde exterieur-
eisen, de prestatie- en elite-merriën minimaal drie
afstammelingen moeten hebben. We vragen ons af,
of men dit onderdeel niet wat uitvoeriger, meer in
het bijzonder, wat nauwer omschrijven moet. Stel,
dat een oudere merrie, naast verschillende verwer
pingen of doodgeboren veulens, uiteindelijk nog juist
drie afstammelingen weet te tonen. Ze voldoet dan
aan het gestelde minimum en zou dus, wanneer ze
verder het „examen" haalt, voor een bepaalde gra
dering in aanmerking komen. De grote vraag is dan
echter wel, of zo'n merrie nu inderdaad voldoende
vruchtbaar is; o.i. niet. We vragen ons dan ook af,
of het geen overweging verdient, om als eis te stel
len, dat de merrie binnen een aantal jaren drie af
stammelingen moet kunnen tonen.
■En verder, dat niet meer dan een
ibepaald aantal verwerpingen of
doodgeboren veulens mogen voor
komen, eveneens in een vast te stel
len aantal jaren. De merries, die
meermalen verwerpen of zeer on
regelmatig werpen, zouden hierdoor
uitgeschakeld worden. Wij mogen
het wel als algemeen bekend ver
onderstellen, dat de vruchtbaar
heid bij paarden nogal veel te wen
sen overlaat. Het is dus zeker een
heeft men dit ibij het opstellen van
de eisen voor P.- of E.-merrie ook
ingezien. Alleen (menen wij dat
men iets verder moet gaan, om
daardoor ook de merries die zeer
onregelmatig^erpen 0f doodgebo
ren veulens brengen, evénêèhs uit
te schakelen Voor. een tyepaakl prae-
dicaat. Wé zouden nier nog wel
verder kunnen gaan, door bijv. ook
de moederliefde en de zogrijkdom
Foto P. Z. C. Y*n d<r betrokken merrie in aanmer
king te nemen. Voorlopig lijkt het
ons echter voldoende, wanneer
men zich tot het aantal levend
geboren veulens beperkt, maar dan op een goede en
verantwoorde wijze, zodat een praedicaat-merrie
inderdaad een vruchtbare merrie is. Zo mogelijk
kan men dan later op dit onderdeel nog wat stren
gere eisen stellen.
Terloops willen wij nog: opmerken, dat ook de
vruchtbaarheid van de hengst hier tot op zekere
hoogte een rol zal spelen. Is de tijd niet gekomen,
dat men ook hieraan wat meer aandacht besteedt
en de resultaten van elke dekhengst aan de fokkers
openbaar maakt?
Aangaande de fokprestaties van de merrie lezen
wij, dat er minstens drie afstammelingen getoond
moeten worden. Waarom niet alle afstammelingen?
Gelukkig kan de jury vorderen, dat er meerdere ge
toond moeten worden. Het is echter niet helemaal
duidelijk of het oordeel van de jury betrokken blijft
tot het geëiste drietal.
Het beoordelen van de fokwaarde van een
merrie, gebaseerd op een geselecteerd aantal kin
deren, is o.i. zeer wankel. Men begeeft zich hier op
gevaarlijk terrein. Laat men liever alle afstamme
lingen nemen, of, zo men dit niet wil, de eerste drie.
betreffende merrie wordt gesteld. Onder verrich
tingen wordt volgens het rapport der Commissie
„Gradering Merriën" van de K.V.N.T. het volgende
verstaan: Uithoudingsvermogen, sterk, mak, gewillig
en vlot. Een serie eigenschappen, die van essentiëel
belang zijn.
Temeer, daar de genoemde commissie eraan toe
voegt, dat genoemde eigenschappen bij alle werk
zaamheden in steeds ruime mate aanwezig moeten
zijn.
Het onderzoek vindt plaats op het bedrijf waar
de merrie is geplaatst en wordt verricht 'door een
rapporteur. Als bijzonderheid kan nog genoemd
worden, dat voor dit verrichtingen-onderzoek "ook
aanzetproeven en krachtprestaties geëist kunnen
worden.
Bij de beoordeling zal verder worden gelet op
een economisch type, een type dus, wat voordelig
in het pj^ertiOMd. is.
Ook bij deze laafste eis, die van de verrichtingen
dus, zal men in bepaalde gevallen het rapport met
vertrouwen tegemoet kunnen zien.
Het is echter wel een vaststaand feit, dat er
zeer weinig merries zijn, die de genoemde eigen
schappen onder alle omstandigheden in steeds ruime
mate bezitten en ook vertonen of tot uiting brengen.
Dit onderdeel van het onderzoek zal dan ook zeer
waarschijnlijk voor de meeste merries het zwaarste
gedeelte zijn van het examen. Een punt in het voor
deel van de betreffende merrie is wel, dat het
onderzoek plaats vindt op het bedrijf, waar ze
gewend is te werken, dus onder normale omstandig
heden. Voor de meeste merries zal dit bevorderlijk
zijn voor de rustigheid, met als gevolg betere pres
taties.
Wanneer we de verschillende eisen, voor het be
halen van één van de praedicaten, nader onder de
loupe nemen, komen wij tot de conclusie, dat men
in de samenstelling hiervan vrij goed geslaagd is.
Verder is het in zoverre belangrijk, dat men van
de toekomstige prestatie- en elitemerriën weet,
waaraan ze minstens voldaan hebben. Hetgeen een
Natuurlijk zal men hier de vader van de be
trokken afstammeling mee in de beoordeling moeten
betrekken. Een moeilijk punt bij dit onderdeel is
verder de mogelijkheid van al of niet erfelijk voor
komende gebreken.
Tenslotte willen wij dan nog de verrichtingen
nader bezien. Het zal een ieder wel bekend zijn,
dat een paard vele eigenschappen bezit. Denken we
bijv. maar eens aan alle verschillende karakter
eigenschappen, zoals gewilligheid, temperament,
ijver, voldoende begrip, reactievermogen, makheid,
steegsheid, e.d. Verder een aantal eigenschappen
die betrekking hebben op het arbeidsvermogen van
een paard, zoals kracht (sterk), uithoudingsvermo
gen (ook onder langdurige ongunstige omstandig
heden), snelheid in stap en draf. Dan de vrij moei
lijk te onderkennen eigenschappen betreffende het
weerstandsvermogen van een paard. Ook de voeder
behoefte, en speciaal de benutting mogen we als
voorname eigenschap niet vergeten.
Een groot aantal eigenschappen bepalen dus de
meer of minder goede bruikbaarheid van het paard.
Wanneer we dan ook zien wat de Commissie
„Gradering Merriën" van de K.V.N.T. onder ver
richtingen verstaat, zal het duidelijk zijn, dat dit een
beperking is van het aantal eigenschappen, die een
paard bezit. Het zal dus afhangen van de uitge
breidheid van het onderzoek van de genoemde
eigenschappen, of men meer of minder volledig is.
We kunnen ons bijv. voorstellen, dat men onder
gewilligheid verschillende eigenschappen samenvat.
De praktijk van het onderzoek zal hier zeer waar
schijnlijk bepalen of wijziging of uitbreiding van
de vermelde verrichtingen noodzakelijk geacht moet
worden. Wij verwachten dit wel, temeer, daar het
als ongewenst beschouwd moet worden om meerdere
eigenschappen samen te vatten, tenzij men van elke
eigenschap apart een duidelijke omschrijving maakt.
Wil men echter een duidelijk rapport uitbrengen
betreffende de gebruikswaarde van een paard, dan
achten wij het zeker noodzakelijk om elke eigen
schap apart te noemen. Slechts dan krijgen we een
duidelijk inzicht omtrent de geschiktheid van het
onderzochte paard.
Dat bij het onderzoek gelet zal worden op een
type, dat voordelig in het onderhoud is (mals), kurf-
nen we alleen toejuichen.
We zijn er ons van bewust, dat het moeilijk is
meteen de juiste richting te vinden. Vooral, wanneer
men beknopt wil zijn en toch alles zoveel mogelijk
in het onderzoek betrekken. Wij vertrouwen er
echter op. dat de K.V.N.T. haar weg zal vinden op
dit gebied, en dat de fokkerij binnen niet te lange
tijd hiervan de vruchten zal plukken. Gaarne wen
sen wij deze organisatie succes toe, om middels
de invoering van het gebruikswaarde-onderzoek de
trekpaardfokkerij op hechter .fundament te
plaatsen. I
M. NIEUWENÏ*UY#E.
(Vervolg van pag. 591.)
Voor hen is het een genoegen om een span paar
den goed te rijden. Liefst zodanig, dat het de aan
dacht trekt in de omgeving en dat het voor om
standers een waar genot is om de verrichtingen van
een dergelijke knecht met zijn paarden gade te slaan.
Voor iedereen, die het paard graag mag, zal het
altijd een waar genoegen blijven, om een span paqr-
deOitfwëifKl ^lan en'm een fraaie stijl. VeelaJ
zal hiermee gepaard gaan, dat het uit te voerén werk
keurig wordt verzorgd, wat de aantrekkelijkheid
van het geheel nog zal verhogen.
Het zal duidelijk zijn, dat we tussen deze ver
schillend ingestelde groepen ,v£p pq^r(lë,iftkj).echts
nog meerdere verschillen kunnen opmerken. Zö zal
de knecht, die graag met paarden orhgaét, dok!'zoveel
mogelijk zorgen, dat zijn dieren in goede conditie
zijn. Hij zal er voor zorgen, dat, speciaal in plrukke
tijden, het hem toevertrouwde span 's morgens op
tijd gevoerd wordt. Dit voer zal tevens op c$e juiste
wijze worden toegediend en het zal, wanneer hij dit
maar enigszins kan bereiken, van goede kwaliteit
zijn. Ook roskam en borstel zullen niet ongemoeid
blijven, alvorens de paarden van stal komen.
Een ander punt, wat bij een goede knecht tot
uiting zal komen, is de^verzorging van het tuig. Men
zal bij hem bijv. geen harnassement ontdekken, dat
met touwtjes en ijzerdraadjes aan elkaar wordt ge
houden. Natuurlijk is bij dit alles in bepaalde ge
vallen wel medewerking of toestemming van de
eigenaar nodig. Maar ook zonder dit, zal hét ver
schil tussen een goede en minder goede knecht nog
altijd opvallend zijn. Een goede knecht zal het nim
mer kunnen verwerken, dat één van zijn paarden
moet werken in bijv. minder goed pas§end tuig. Hij
zal hier meestal dan toch nog wel de één of andere
oplossing voor vinden.
In bepaalde gevallen is de kwaliteit vande
knecht van veel betekenis. We denken, hierbij ,Q»a.
aan het leren van een jong paard. We kunpen ons
voorstellen, dat de knecht hier soms een beslissende
rol speelt, wat betreft de toekomstige kwaliteiten
van het paard. Natuurlijk zal de geaardheid van
het paard hier een groot verschil kunnen geyen.
Maar in 't bijzonder de houding en de stijl, waarmee
het paard zal leren werken, zal voor een groot deel
afhankelijk zijn van de knecht.
Er zijn uiteraard nog meer verschillen aan te
voeren, te veel om hier allemaal te noemen. We
willen hier alleen nog noemen een misschien in be
paalde gevallen nodige kastijding van het paard.
Ook dan treedt het verschil tussen de goede en min
der goede knecht sterk op de voorgrond. Bij de
laatste zien we soms een voortdurend slaan met de
leidsels, wat tenslotte geen enkel effect meer heeft
en niets anders wordt dan een plagen van het paard.
Wij hopen, dat de goede knecht steeds de meer
derheid zal blijven behouden in het rijk der paar
denknechts en dat hij steeds meer collega's zal
krijgen, door het goede voorbeeld dat hij geeft.
Van belang is hierbij, dat ook de eigenaren van de
paarden dit zullen stimuleren en mogelijk maken.
Hierdoor zou bereikt kunnen worden, dat de nog
veelvuldige paardenarbeid in bepaalde gevallen be
ter tot haar recht zal komen, wat^bpyepdiep. zaï^el
de knecht als het paard tot voordeel zou strekken.
M. NIEUWENHUYSE.