Wij lazen voor U De belangrijkheid van de landbouw in cijfers. BELANGRIJKE PERCENTAGES 265 Ieder mens heeft zo z'n eigen gezichtspunten op de gang van zaken in onze wereld. Daar is op zichzelf niets op tegen, omdat de vrijheid om ge dachten in woord en schrift aan anderen bekend te maken één van de fundamentele vrijheden van de democratie is. Het kennisnemen van de verschillende stand punten geeft ons de gelegenheid een eigen mening te vormen, waardoor we niet de eerste de beste mening van anderen behoeven na te praten. Nu zitten we in een wereld, die door de ver beterde verkeersverbindingen voor ons gevoel steeds kleiner wordt en in een land, dat steeds dichter bevolkt raakt. Een noodzakelijk gevolg van deze gang v?yn zaken is, dat de verhoudingen van bevolkingsgroe pen steeds meer en beter afgebakend moeten wor den. Men hoeft geen voorstander van ordening te zijn om de noodzaak hiervan in te zien. In de praktijk zullen we met anderen wel eens van mening verschillen over de mate, Waarin die plaats moet hebben. We kregen de laatste tijd een aan- tal publicaties onder ogen, die alle maal wat met die verdeling van het terrein hebben te maken. Hier hangt ten nauwste mee samen de beloning, die de verschillende bevolkingsgroepen ontvangen en de mate, waarin dit inkomen aan werkgevers, Werknemers en tenslotte ook de Staat, in de vorm van belastingen toe gaat vloeien. We geven U de gedachten van verschillende auteurs, zonder dat we kans zien hier zelf slot conclusies uit te trekken. Na het lezen van de ver schillende meningen zult U die zeker ook niet van Ons verwachten. in „Wordende Wereld,'' het maandblad van de Verenigde Naties, werd onlangs een studie van de F. A. O. gepubliceerd over het aandeel van de boer in het geld, dat door de consument wordt besteed; zuiks onder de titel „Stad en Platteland." Nadat er op gewezen is, dat het gevaarlijk is de bedrijvigheid van de landbouw zonder meer te vergelijken met die van de industrie, omdat de grond en de weersomstandiheden een grote rol heb ben op de opbrengst, wordt er tevens de aan dacht op gevestigd, dat de productie niet in korte tijd verhoogd kan worden, doch evenmin verlaagd. Een landbouwbedrijf heeft daarvoor te veel vaste kosten, die niet verlaagd kunnen worden door min der te produceren. Zodoende komt er ook bijna ieder jaar eenzelfde hoeveelheid landbouwproduc ten op de markt. Deze hoeveelheid is vrijwel on afhankelijk van de heersende prijzen. Vermeerdert men de prijs, die de boer ontvangt, met vervoers-, markt-, bewarings- en verwerkings kosten, dan heeft men over het algemeen de detail prijs van dat product. Afhankelijk van de vraag, zal die priis hoger of lager liggen. Maar bij een overgang van een goede naar een slechte prijs, is de boer méér dan de andere per sonen. die hierbij betrokken ziin, de dupe, omdat de andere kosten zich maar langzaam aanpassen. Als voorbeeld wordt een willekeurig landbouw product gekozen. In goede tijden ontvangt de boer van de 20 eenheden de helft (10). Maar daalt de detailprijs van 20 tot 14 eenheden, dan ziet de boer zijn eigen prijs van 10 eenheden op 5 terugge bracht. De distributiekosten verminderen dus slechts met één eenheid. Tegenover een daling van de winkelprijs van 30 staat een daling van de prijs op de boerderij van 50 Daar de kosten niet gelijktijdig dalen, daalt het netto-inkomen van de boer in slechte tijden sterk. Wel staat hier tegenover, dat hij in perioden van hoogconjunctuur ook weer meer verdient, omdat de kosten dan niet evenredig stijgen. De lonen van de landarbeiders hebben de neiging die van de industrie-arbeiders te volgen. Hoewel deze hoofdlijnen voor bijna alle landen gelden, zijn er grote regionale en landelijke ver schillen te vinden, die deze bewegingen meer of minder duidelijk naar voren doen komen. We hebben in Nederland de eerste verschijnselen van het verlaten der hoogconjunctuur opgemerkt in hogere kosten en lagere prijzen voor verschil lende landbouwproducten. In Amerika is het aandeel van de boer in het bedrag dat de consument uitgeeft aan agrarische producten, sedert 1946 gedaald van 52 tot 44 En in Denemarken zijn sedert 1949 de onkosten met 30 c/c gestegen, terwijl de prijzen slechts met 5 a 6 stegen. Het ziin allemaal tekenen, die in dezelfde richting wijzen en daardoor tot voorzich tigheid manen. Het artikel vervolgt met een uiteenzetting over de gunstige kanten van de industrialisatie voor de boerenstand, i. v. m. de grotere vraag naar dure en veredelde producten on de afvloeiing van hen die in hot landbouwbedrijf geen plaats meer kun nen vinden. Uit alles blijkt, dat de welvaart van stad en platteland nauw met elkaar samenhangen. De F. A. O. dringt er bij alle landen dan ook op aan de landbouw en de industrie tot harmonische bloei te brengen, omdat alleen op deze wijze hogere wel vaart verkregen kan worden. Uit een bijgevoegde grafiek blijkt overigens dat Nederland behoort tot de landen waar landbouw, bosbouw en visserij maar ruim 20 van de be roepspersonen onder het totale aantal telt. Met uitzondering van Engeland liggen de cijfers voor de landbouw in andere landen veel hoger. Daardoor wordt de hierboven geschetste samen hang nog eens des te duidelijker aangetoond. Een grote industrie als de Heemaf, kan een fraai uitgevoerd blad uitgeven om het contact met de afnemers te onderhouden. Van deze indirecte vorm van reclame kunnen we in de landbouw ook nog wel wat leren. In het nummer van 24 December j.l. wordt in het hoofdartikel nader ingegaan op de verdeling van inkomen over de verschillende l bevolkingsgroepen. Vooral de nivellering vindt in het blad geen voorstander. ?Er wordt wel beweerd, dat de werker niet z'n evenredig deel in dé vooruitgang ontving, doch volgens het blad heeft men hierbij over het hoofd gezien, dat in een maatschappij, waarin de beloning van de werknemer toeneemt, de inkomensspreiding toch blijft bestaan. Bovendien is het inkomen van de werknemers in de 19e en 20e eeuw op gelijke, of soms nog iets sterkere, wijze toegenomen als het totale inkomen van alle werkers. Het blad komt dan met de uitspraak naar aan leiding van 'een onderzoek van Dexter Murriam Keezer, dat het percentage van de arbeiders in het nationale inkomen moet liggen tussen 62 en 64 Neemt het percentage dat de arbeiders ont vangen toe boven de 63 dan volgt er werke loosheid. Is het percentage te laag dan is de koop kracht onvoldoende voor het op gang houden van het economische proces. In een tabel wordt dan voor Amerika dit percentage aangegeverv voor de jaren 1929- 1948. En inderdaad zien we het in 1932 oplopen tot 74 om dan in 1941 af te nemen tot 62 De redactie trekt dan de conclusie: „Het lijdt voor ons geen twijfel, dat men in Nederland nu aan een te hoog percentage tracht vast te houden, en zeker, indien iedere stijging van de kosten van levensonderhoud gecompenseerd wordt. We hebben op dit percentage voor Nederland het zakboekje van het C. B. S. eens nageslagen en constateerden toen, dat de genoemde percentages niet voor Nederland gelden kunnen, omdat de ver houdingen geheel anders liggen. In 1938 b.v. lag het percentage omstreeks de 50 en in 1950 nog maar op 41 Voor de landbouw zijn deze percentages resp. 65 en 32 We zien dus, dat vooral in de landbouw het per centage van de lonen enorm gezakt is, waarschijn lijk tengevolge van mechanisatie en doorvoering van betere werkmethoden. Als geheel blijkt uit deze cijfers, dat de arbeids besparing in ons land nooit tot zulke treffende resultaten kan voeren als in de U. S.A., waar in alle opzichten, ook op de boerderij, op mankracht bezuinigd moet worden, omdat de lonen er ver houdingsgewijs een hoger percentage van de kos ten uitmaken. Hiermee wordt naar ons gevoel de suggestie, dat men in Nederland aan een te hoog percentage tracht vast te houden, van z'n kracht beroofd, om dat vergeten wordt dit met de nodige cijfers aan te tonen. De loonsverhogingen die we de laatste jaren achter de rug hebben, zijn in vele gevallen een teken van de waardevermindering van onze gul den, waardoor vooral de welstandsdaling voor de grotere inkomens groot geworden is. Gelukkig is onze munt nu steeds harder aan het worden. Ook de bekende Engelse econoom Colin Clark heeft een geluid laten horen dat de moeite waard is. Hij heeft de hoge staatsuitgaven onder de loupe genomen en gesteld dat de belastingen waaruit deze uitgaven bestreden dienen te worden niet meer dan 25 van het nationale inkomen mogen opslokken. In Engeland zit men daar met 40 in ieder geval al boven. In 1950 zaten we in Neder land op 28 en dus ook boven de door Colin Clark aangegeven grens. Het is ons niet bekend hoe dit percentage in latere jaren gewijzigd is. Maar ge daald beneden de 25 is het zeker niet. We mogen er dus zeker acht op slaan wanneer deze econoom er op wijst dat de inflatoire financiering van staatsuitgaven in Engeland reeds tot een pro ductieverlies van 10 heeft geleid. Ook subsidies en een gedeelte der sociale ver zekeringen helpen hieraan mee. In het Overijsselsch Landbouwblad wordt de mening van de Fransman Schueller aan de orde gesteld. Deze gaat er van uit, dat de productie achteruit gaat lopen, wanneer het totaal der be lastingen meer wordt dan 25 van de nationale productie. Hij komt ook met een nieuw systeem van belastingheffing dat eenvoudig enaan trekkelijk is, vooral voor de boer. Omdat alleen de energiebronnen belast worden. Dat zou bete kenen dat die belasting ook door zou werken in een baal kunstmest. Doch niet in de energie van de zon, waarvan de gewassen iedere dag weer ge bruik maken. Zo leven we voort in een wereld die vol is van voorspellingen en waarschuwingen. We voegen er nog één aan toe. De arbeidsproductiviteit is de laatste jaren aanzienlijk gestegen. In het laatst van 1953 zelfs tot 113 van het vóóroorlogse peil. Voor dit jaar wordt zelfs een stijging van 2 verwacht, als de wereldconjunctuur stabiel blijft. Dat is een belangrijke beperkende voorwaarde in een wereld die zucht onder voedseloverschotten. Ook in de landbouw is dezelfde tendenz waar te nemen. We gaan ook toe naar een gelijkwaar dig loon voor de landarbeider, in vergelijking met z'n collega's in andere bedrijfstakken. Doch ondanks alles moet elke boer er zich op instellen, dat in 1954 een zo hoog mogelijke pro ductie met een minimum aan arbeid van een zo groot mogelijke vaste kern, verricht zal moeten worden. Dit zal één van de middelen zijn om, on danks de dalende tendenzen van de wereldmarkt, toch nog een reële welvaart, in vergelijking met andere bevolkingsgroepen, te bereiken. En dan zal het met a] die percentages ook wel goed komen. B. Daar Zeeland steeds geldt als een provincie waar de landbouw de belangrijkste bron van bestaan is, moet dit ook met cijfers aan te tonen zijn. Het C. B. S. heeft dit gedaan door het Inkomen, dat de verschillende bedrijfstakken voortbrengen, met elkaar te gaan vergelijken. Daar het onderzoek alleen werd uitgevoerd in het voormalige rampgebied, weten we van de Zeeuws-Vlaamse verhoudingen waar de indu strie een voorname rol speelt uiteraard niets. Ook Walcheren valt er buiten met z'n industrie in Vlissingen. Ondanks dat zijn deze cijfers voor de overige eilanden voldoende maatgevend, al wordt het beeld wat vertroebeld doordat de visserij bij de landbouw geplakt is. De bedragen zijn allen in mil- lioenen guldens en gelden voor het jaar 1952. Landbouw en visserij Totaal Procenten Schouwen en Duivel. 20,8 36,6 57 St. Philipsland 2,1 3,3 64 Tholen 14,1 22,3 63 N.-Beveland 9,4 13,6 70 Oost Z.-Beveland 12,2 21,8 56 Daarnaast is het interessant kennis te nemen van de kostenverdeling van de landbouwbedrijven in deze streken. De cijfers hebben ook weer be trekking op het jaar 1952. Bedragen in millioenen guldens: In België zijn de resultaten met de open loopstal len in het afgelopen seizoen zeer gunstig te noe men, ook wat betreft de melkgift en het vetge halte. Hoewel de proeven zich niet over langere termijn uitstrekken zijn ze toch wel illustratief. gewone open Melkgift in procenten stalling stalling vóór de vorst 2231 Dec. 100 100 lichte vorst 19 Jan. 93 93 dooiweer 10-21 Jan. 97 104 lichte vorst 22- 26 Jan. 98 115 Strenge vorst 27 Jan.9 Febr. 95 120 Er moet wel aan gedacht worden dat er nog een grote invloed van het afkalven tussen zit. In een ander geval gaf een koe 163 kg botervet in de warme stal en 197 kg botervet in de open stal. Gezins- Bedrijfs Bruto- ink., kosten pacht Lonen rente Tot. Sch. en Duivel. 8,7 2,3 6,6 13,4 31,0 St. Philipsland 0.9 0.2 0.8 1.3 3.2 Tholen 6,2 1,6 5,1 8,5 21,4 N.-Beveland 4.1 0,9 3,2 6,2 14,4 Oost Z.-Beveland 4,4 1,0 2,9 5,8 14,1 Nu weten we tenminste ook hoe de kosten ver- deeld worden over de handel (bedrijfsonkosten), de verpachters (bruto-pacht), de arbeiders (lonen) en de boer en zijn gezin (gezinsinkomen en rente). Met deze cijfers is dan tevens aangetoond het be lang dat andere bevolkingsgroepen bij de landbouw als een bron van inkomsten hebben. Wat niet steeds overbodig is B.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1954 | | pagina 5