Wij lazen voor II
Het bedrijfsplan voor 1954.
DE TOEKOMST
VAN MAÏS
„PÏROLINE" Zaaigerst
PEKO Zomertarwe
Wed. P. DE JONGH - Goes
107
In de „Nieuwe Veldbode" van 4 Februari j.l. geelt
Ir. G. P. A. van den Eynden zijn visie op de toe
komst van de maïsteelt. Hij acht het mogelijk, dat
dit gewas, na de kinderziekten, die het doormaakt,
tot een areaal van 50.000 ha zal opgroeien en daar
mee l/6e van de oppervlakte, die momenteel door
rogge en haver wordt ingenomen, zal gaan vervan
gen. Na een aantal jaren zal de ervaring met de
teelt groter worden en zullen er ook vroegere hy
briden beschikbaar zijn, die een meer oogstzeker ge
was kunnen leveren.
Zo zou de maïs kunnen zorgen voor een extra
graanopbrengst van 50 millioen kilogram.
De uitbreiding van de teelt is, volgens de schrij
ver, met 4400, 11.000 en 14.000 ha,
in resp. de jaren 1950, 1951 en 1952, (f
te snel en stormachtig geweest,
terwijl ook de beschikbare Ameri
kaanse hybriden te laat en te weinig
oogstzeker waren.
De teruggang van de teelt tot
10.000 ha in 1953 meent de schrijver
mede te moeten schrijven aan het uitvallen van een
1000 ha in het Zuidwestelijk zeekleigebied, tenge
volge van de overstromingen.
Verder geelt schrijver een alzonderlijke bespre
king van de verschillende maïsgebieden. In Bra
bant, Limburg en, in mindere mate, ook in Gelder
land, komt de maïs Voor op de kleine gemengde be
drijven, waar ze,, vooral op bedrijven met varkens
en kippen, goed van pas komt. De opbrengsten van
de maïs zijn hoog (tot 7000 kg droge maïs toe), ter
wijl de maïs door één man behandeld kan worden.
Naast streken, waar de teelt vaste voet heelt
verkregen, zien we ook gebieden waar deze teelt
wegens conservatisme van geen betekenis is en
waar men tegen het werk opziet, al heelt men ook
arbeidskrachten voldoende.
Ook op de akkerbouwbedrijven van het Zuid-Wes
ten heelt de maïsteelt zich de laatste jaren geves
tigd. Aangelokt door de hoge maïsprijzen, hebben
Mele bedrijven de teelt ter hand genomen. De teelt
is goed geslaagd, dank zij de goede voorlichting en
de steun van de Stijlsel- en Glucoselabriek in Sas
van Gent, diei b.v. maïsplukmachines beschikbaar
heelt gesteld voor de oogst.
Vele bedrijven zijn niet overgegaan tot het zetten
van maïsrennen, doch gingen over tot het kunst
matig drogen van de maïs, wat doorgaans een dure
oplossing is.
In 1953 waren opbrengsten van 50006000 kg
normaal, terwijl op goede percelen opbrengsten tot
7000 kg werden verkregen. Maïs heelt daarom een
hoger opbrengend vermogen dan enig ander graan
gewas.
Ook in de akkerbouwstreken bestaat er aldus
de schrijver een zeker conservatisme t.a.v. de
maïsteelt. Men wil wél op flinke schaal overgaan
tot de maïsteelt als deze extra-rendabel is boven
andere teelten.
Men gaat echter niet voor een kleine extra-winst
over op een nieuwe teelt en blij It dan maar liever
bij de normale granen.
Een zeer globale schatting levert voor de diverse
gewassen de volgende opbrengst-cijlers:
tarwe
40005000 kg a 25 ct 5 ton stro k f 50 f 1250
gerst:
4000—5000 kg k 22 ct 4 ton stro k f 50 f 1080
maïs:
5000—6000 kg k 29 ct 1450
Als men verder aanneemt, dat de productiekosten
van de maïs 200250 hoger liggen, blijkt het
dat maïs een rendabel gewas is.
Wel zal men in verband met de werkzaamheden
verbonden aan de suikerbietenoogst, aandacht
moeten schenken aan de rijpingsklasse van de
maïs en wel zo, dat de maïs geplukt kan worden
vóórdat de suikerbieten worden geoogst. De keuze
dient dan te vallen op een middenvroege hybride,
die geschikt is om machinaal te worden geplukt.
Het moeilijkst liggen de zaken ongetwijleld in
het Noorden van het land, waar de maïsteelt in '52
tengevolge van het gebruik van verkeerde rassen
een llinke klap heelt gekregen. De proelvelden
hebben in 1953 echter een zodanige opbrengst te
zien gegeven, dat de toekomst met vertrouwen
tegemoet gezien kan worden.
De Nederlandse kwekers zullèn er zeker in sla
gen ook voor het Noorden van het land de maïs
te maken tot een bedrijlszeker gewas.
Tot zover hebben we getracht de schrijver zoveel
mogelijk op de voet te volgen.
In verschillendei opzichten kunnen we ons niet
aansluiten bij het betoog van Ir v. d. Eynden,
'omdat we de algehele gedachtengang te optimis
tisch vinden.
De opgang van de maïs is inderdaad te storm
achtig geweest, om gezien te worden als een logi
sche ontwikkeling. De neergang in Zeeland van
2039 ha in 1952 tot 1423 ha in 1953 kan gedeeltelijk
op rekening van de inundatie worden geschreven,
doch zal hoofdzakelijk gezocht mpeten worden in
de sterk gedaalde wereldmarktprijzen die ook op
de binnenlandse markt sterk door hebben gewerkt.
Er is een tijd geweest, dat alles werd geaccepteerd
zells de brij-achtige massa die de dorsmachine ver
liet, werd na een lelie droging tegen hoge prijzen
verkocht.
Behoudens bij de maïs die gecontracteerd werd
met de Stijlsel- en Glucoselabriek te Sas van Gent,
telde de kwaliteit van het geleverde product nauwe
lijks mee. Dat is nu heel anders geworden en de
gelegenheidstelers zijn daardoor algevallen.
Het maakt overigens een groot verschil ol men
maïs teelt op een gemengd zandbedrijl met een
overschot aan arbeidskrachten waar de varkens en
kippen er mee worden gevoerd, dan dat men voor
de markt teelt op een bedrijl waar
vreemde arbeidskrachten moeten
worden aangetrokken. In het eerste
geval wordt de in normale omstan
digheden verloren gegane arbeid,
omgezet in een product dat lonend
verbouwd kan worden en dat later
weer door het bedrijl zeil verwerkt
Er zijn dus twee winstkansen aan-
kan worden.
wezig, die elkaar eventueel aanvullen.
In het tweede geval wordt het risico van de
winstgevendheid van de maïs gezet tegenover die
van de andere gewassen en spelen andere lactoren
een rol.
Voor het eerste geval van de zandbedrijven moge
de betiteling: „conservatisme" in sommige geval
len juist zijn; voor het geval van de akkerbouw
bedrijven in 't Zuid-Westen gaat deze. vlieger zeker
niet op.
De berekeningen van de schrijver zijn weinig
overtuigend, omdat de verschillen in opbrengst
reeds door kleine schommelingen teniet worden
gedaan.
Bij navraag bleek ons, dat er over de maïs geen
kostprijsberekeningen bestaan. Wel hebben ver
schillende consulentschappen gegevens verzameld,
doch het L.E.I. in Den Haag is nimmer tot een be
rekening gekomen. We achten dit een lacune in het
werk van deze belangrijke instelling, die de be
oordeling van de rentabiliteit bemoeilijkt.
Nadelen van de maïsteelt als de arme stoppel die
het gewas achterlaat, de moeilijkheid het stro goed
onder te werken en het samenvallen van de oogst
met de bietenoogst, zijn niet in geld uit te drukken.
Maar ze spelen zeker een rol bij de te nemen
beslissingen.
Dc, aangenomen opbrengsten zijn zeker te halen,
al zijn de in het artikel als voorbeelden genoemde
hogere opbrengsten zeker geen dagelijks werk en
daardoor ook niet maatgevend te achten.
De gemiddelde opbrengst van de proelvelden
over de laatste vijl jaar ligt tussen de 5000 en 6000
kg per ha en komt voor het meest opbrengende ras
niet boven de 6100 kg per'ha uit.
En wat zouden de gemiddelde praktijkopbreng
sten zijn over dezellde periode? We vrezen dat
degenen die een mislukking hebben gehad niet
vooraan staan om htm opbrengsten wereldkundig
te maken.
De cijlers van het C.B.S. geven als delinitieve
oogstraming over 1953 een gemiddelde opbrengst
over het gehele land van 3900 kg/ha, terwijl Ir v. d.
Eynden meent, dat in 1953 bij maïs zeer hoge op
brengsten verkregen zijn. Hij bedoelt hier wellicht
bij maïstelers die de teelt beheersen en op de
proelvelden, doch ziet dan vele mislukkingen van
telers met onvoldoende ervaring over het hoold.
Overigens is de animo van de Stijlsel- en Glu-
cosefrabriek ook al sterk gedaald. Werd het
vorig jaar nog maïs, alhankelijk van het vocht
gehalte, gecontracteerd tegen een prijs van 3234
cent; dit jaar heelt deze fabriek de telers doen
weten, dat ze niet meer zal contracteren en uit
sluitend de mogelijkheid zal openen maïs tegen
wereldmarktprijs aan te bieden. Daarmee is een
vaste basis aan de teelt ontvallen en komt alle risico
op de teler te rusten, die na moet gaan in hoeverre
dit risico opweegt tegen eventuele grotere winst
kansen. Het arbeidsprobleem speelt hierbij, vooral
in verband met het bietenrooiseizoen, een grote
rol. Als men voor het plukken dure arbeidskrach
ten aan moet trekken is de mogelijke extra-winst
gauw opgemaakt door de dikkere loonzakjes.
Overigens kan het bij" slechte weersomstandig
heden wel eens gemakkelijk zijn, als de arbeiders
in de maïs nog werk kunnen vinden, wanneer het
bietenrooien gestaakt moet worden.
De kleine extra-winst die Ir v. d. Eynden aan
neemt, wordt daardoor zo twijlelachtig, dat de
telers zich dubbel bedenken voordat ze zich aan
de teelt van maïs wagen.
Het is geen conservatisme, dat hen hiertoe be
weegt, doch eerder welbegrepen eigenbelang.
Over het algemeen zijn wij voorstanders van een
vast bouwplan. Men kan echter maar moeilijk de
vermindering met 600 ha maïs in één jaar zijnde
nog geen V2 van het bouwland in Zeeland
verontrustend beschouwen.
Vanzellsprekend gelden deze bezwaren vooral
voor de grotere bedrijven die, arbeidskrachten
moeten aantrekken en niet zozeer voor de klei
nere bedrijven die hooldzakelijk met lamilieleden
werken.
En de laatste groep vinden we in Zeeland toch
ook, al zal de maïs minder dan in de zandgebieden,
aan pluimvee ol varkens gevoerd worden.
Nationaal-economisch gezien zou de teelt van
maïs bevorderd moeten worden boven die van de
andere graangewassen, daar de maïs meer op-'
brengst per ha geelt en daardoor een grotere bij
drage aan de voedselproductie. Maar we leven
niet meer in een schaarsteperiode, waarin deze
argumenten doorslaggevend zijn en de Minister
van Landbouw heelt door het verlagen van dc, sui
kerprijs laten zien, dat hij de grotere productie
per ha niet voldoende belangrijk acht om er ook
financieel wat voor te doen. Het gewas moge dan
de kinderziekten bijna te boven zijn, daarmee zal
het nog niet direct tot een vast bestanddeel van
het bouwplan worden, omdat de wereldmarktprijs
tegen zit.
Dc belangstelling voor dit gewas schijnt helaas
al te nemen. We zouden de maïs overigens graag
een betere plaats gunnen, doch zien de perspectie
ven in het Zuid-Westen beslist slechter dan in de
zandstreken, tenzij de wereldmarktprijs een veran
dering zou ondergaan.
B.
V. (Slot.)
BEDRIJFSRESULTAAT.
De juiste keuze van het bouwplan en de verhou
ding veehoudérij marktbare gewassen kan reeds
worden gemaakt wanneer de reeds genoemde be
rekeningen klaar zijn. Toch is het gewenst om de
bedrijfswinst dan nog te begroten. Dit kan op een
voudige wijze plaatsvinden door van de totaal
saldi van de gemaakte berekeningen de nog niet
in mindering gebrachte kosten af te trekken. Dit
zijn in hoofdzaak kosten van werktuigen, klein ge
reedschap, paarden, vaste arbeiders, een groot deel
van de trekkerkosten, kalkbemesting en pacht.
Hierbij moet niet vergeten worden, om voor de
handenarbeid van boer en gezinsleden een bedrag
op te nemen. De algemene kleine onkosten kan
men het beste aan de hand van cijfers van voor
gaande jaren benaderen. Na vermindering van het
totaal saldo met genoemde kosten is de begrote
winst voor het betrokken jaar bekend. Op het be
grotingsformulier kan deze berekening plaats heb
ben op staat U.
BEDRIJFSBOEKHOUDING.
Met het opstellen van het bedrijfsplan is men
echter niet klaar. Het is niet het eind van de pro
ductie, maar het begin. De begroting dient alleen
om na te gaan op welke wijze de productiemiddelen
het beste kunnen worden benut. Het is nu de
grote vraag of het beoogde doel wordt bereikt.
Dit kan alleen worden nagegaan, wanneer gemaak
te kosten en opbrengsten worden aangetekend. Dit
aantekenen dient zodanig te gebeuren, dat gemak
kelijk kan worden vergeleken met de opgestelde
begroting. Een en ander dient daarom volgens een
bepaald systeem plaats te hebben. Het verdient
dan ook aanbeveling hiervoor een bedrijfsboek aan
te schaffen. Dit is bij het Consulentschap verkrijg
baar tegen de prijs van ƒ6,—. (Is het na een jaar
geheel ingevuld, dan biedt het ook nog de moge
lijkheid voor een goed gefundeerd bedrijfsadvies.)
De bedrijfsboekhouding kan dus worden gezien
als controle op de begroting. Anderzijds kan een
zo juist mogelijke begroting alleen worden ge
maakt aan de hand vdn eerder uitgewerkte be-
drijfsboekhoudingen.
Bedrijfsbegroting en boekhouding behoren hij
elkaar. Beide kunnen een middel zijn om tot een
zo juist mogelijke bedrijfsexploitatie te komen.
Daarom zal een goede boer het ene doen en het
andöre niet nalaten.
Dc Hoofdassistent voor het Econ. Onderzoek,
L. NIEUWENHUIJSE.
Goes, 5 Febr. 1954.
Uit voorraad leverbaar:
Originele
le nabouw en handelszaad.
N.V. ZAADHANDEL BOOMKWEKERIJEN