RASSENKEUZE WINTERGRANEN
EN OP ZOUTE GROND
KIEMKRACHT ZAAITARWE
OOGST 1952
ZEEUWSCII LANDBOUWBLAD
De wintertarwerassen kunnen naar de winter-
vastheid globaal verdeeld worden in drie groepen
n.l.:
I. Vrij goed tot goed wintervast.
II. Matig wintervast.
III. Weinig wintervast.
De wintervaste groep bleef tot voor enkele jaren
in ons land steeds van beperkte betekenis, daar de
hierin opgenomen rassen in opbrengst en overige
eigenschappen achterbleven bij de matig winter
vaste eigenschappen. Het nieuwe wintervaste ras
Heine's VII staat evenwel in opbrengst belangrijk
boven de overige rassen in deze groep en heeft dan
ook in enkele jaren tijds een grote verbreiding ge
kregen, vooral op de goede zeekleigronden. De
overige wintervaste rassen hebben slechts plaatse
lijk enige betekenis.
In de groep matig wintervaste rassen is Staring
het belangrijkst, terwijl verder ook Alba, hoewel
meer plaatselijk, nog een vrij grote betekenis heeft.
Staring wordt hoofdzakelijk verbouwd op de goede
zeekleigronden, Alba daarentegen heeft zijn groot
ste betekenis op de zeekleigronden, die in minder
goede cultuurtoestand verkeren en op de overige
grondsoorten. Voor het nieuwe ras Mado, dat vo
rig jaar voor het eerst in de Rassenlijst werd opge
nomen, bestaat op de goede zeekleigronden be
langstelling.
Het in 1951 op de Rassenlijst geplaatste, weinig
wintervaste ras Minister vond aanvankelijk snel
ingang, maar liep het laatste jaar weer sterk terug
in verbouw.
Behalve bovengenoemde rassen zijn een aantal
nieuwe rassen interprovinciaal in beproeving ge
weest. Van deze rassen zullen L.B.W. 3 en Nord
Desprez in de Rassenlijst 1954 worden opgenomen.
In onderstaande tabel zijn de opbrengsten, welke
van 1946 af op de proefvelden werden verkregen,
in verhoudingscijfers weergegeven.
relatieve
zaadopbrengsten
1946—1953
Vrij goed tot goed wintervast
Heine's VII
Matig wintervast
Staring
Alba
Mado
L.B.W. 3
Weinig wintervast
Minister
Nord Desprez
106
99
99
104
105
107
105
Door de bijzondere weersomstandigheden, waar
door de gewassen stijf opgroeiden, waren de uit
komsten van de proefvelden van 1953 nogal afwij
kend van die van voorgaande jaren. De rassen, die
veel stikstof vragen, zijn mede daardoor wel wat
gedrukt, terwijl een ras als Alba juist gunstig
naar voren is gekomen.
Elke landbouwer zal uit bovenstaande gegevens
en onderstaande beschrijving op kunnen maken,
welk ras of rassen hij in dit najaar gaat zaaien.
I. VRIJ GOED TOT GOED WINTERVASTE
RASSEN.
Heine's VII.
Dit ras steekt in zaadopbrengst belangrijk uit
boven de overige wintervaste rassen, maar levert
een matige stro-opbrengst. Geeft de beste resulta
ten op vruchtbare gronden en bij hoge stikstofbe
mesting.
In tegenstelling tot de meeste wintervaste ras
sen geeft Heine's VII een vlotte voorjaarsontwik
keling. Het stro is kort en stevig; de rijping is
zeer vroeg. Is een zeer goede dek vrucht voor kla
ver. Een nadeel van dit ras is, dat de resistentie
tegen ziekten als meeldauw, bruine en zwarte
roest, voetziekte en in natte oogstjaren Fusarium
in de aar, te wensen overlaat. Ook is de neiging
tot korreluitval een bezwaar tfan dit ras.
De korrel is rood, groot en buikig. Is gevoeliger
voor schot dan de overige roodzadige rassen.
II. MATIG WINTERVASTE RASSEN.
Staring.
Dit ras geeft de beste resultaten op de goede
zeekleigronden. Staat daar niet bovenaan in op
brengst, maar kan er wel tot de meest oogstzekere
rassen worden gerekend. Heeft stevig stro en bezit
een goede resistentie tegen ziekten. Verdraagt laat
zaaien zeer goed.
Stelt vrij hoge eisen aan de grond en vraagt voor
een maximale opbrengst een flinke stikstofbemes
ting. Rijpt vrij laat. Het stro is wat langer dan
van verschillende nieuwere rassen.
De vrij grote korrel is van goede kwaliteit, ech
ter nogal gevoelig voor schot.
Alba.
Op de vruchtbare gronden blijft dit ras door de
minder goede stevigheid van het stro in opbrengst
gemiddeld beneden Staring, maar onder minder
gunstige omstandigheden geeft Alba naar verhou
ding betere resultaten. Voldoet goed op zeeklei
gronden, die in minder goede cultuurtoestand ver
keren.
De vatbaarheid voor voetziekten is groter dan
bij Staring. Voordelen van Alba ten opzichte van
dit ras zijn, dat de wintervastheid iets beter is en
dat de korrel wat minder vatbaar is voor schot en
zeer vast in de aar zit. Laatstgenoemde eigenschap
maakt dit ras zeer geschikt voor maai-dorsen.
Mado.
Roodzadige tarwe, die vooral op vruchtbare gron
den zeer goede opbrengsten heeft gegeven. Vraagt
een hoge stikstofbemesting.
Over de wintervastheid zijn er nog onvoldoende
gegevens; volgens zaaitijdenproeven is deze iets
minder dan van Staring. Is in het voorjaar wat
minder bladrijk en geeft ook door de steile blad
stand wat minder vroege grondbedekking. Het stro
is kort; de stevigheid is goed. De vatbaarheid voor
bruine en zwarte roest is tamelijk groot.
De korrel is vrij groot en goed gevuld. Is weinig
gevoelig voor schot, iets geneigd tot korreluitval.
L. B. W. 3. (Voorlopige naam.)
(Kweker: C. V. Landbouwbureau M. Wiersum,
Groningen.)
Wilzadige tarwe, die geringe eisen aan de grond
stelt. Heeft op alle grondsoorten goede opbrengsten
gegeven, vooral op de minder goede gronden. De
wintervastheid is waarschijnlijk middelmatig.
Stoelt sterk uit en geeft een zeer vlotte voor-
jaars-ontwikkeling en een goede grondbedekking.
Het stro is van gemiddelde
lengte en heeft een middelmatige
stevigheid. Rijpt vroeg. Is ta
melijk vatbaar voor gele roest.
Gevoelig voor korreluitval;
tamelijk gevoelig voor schot. Wordt in de Rassen
lijst 1954 opgenomen.
III. WEINIG WINTERVASTE RASSEN.
Minister.
Zeer productief ras, dat evenwel minder win
tervast is dan vorengenoemde rassen. Stelt geen
hoge eisen aan de grond, ontwikkelt zich in het
voorjaar vlug en geeft een vroege grondbedekking.
Het stro is kort en stevig, fijn en veerkrachtig.
Verdraagt een hoge stiksofbemesting. Is door de
vroege rijping een goede dekvrucht voor klaver.
De korrel is groot, maar niet mooi van vorm en
bij ongunstig oogstweer gauw lelijk van kleur. Is
tamelijk gevoelig voor korreluitval en zeer gevoe
lig voor schot.
Nord Desprez. (Kweker: Florimond Desprez, Ca-
pelle par Templeuve (Fr.). Impor
teur: de Z. P. C., Leeuwarden).
Weinig wintervaste, roodzadige tarwe, die voor
al in het Zuidoosten van het land op löss en op
goede zand- en rivierkleigronden zeer hoge op
brengsten heeft gegeven. Is vanwege de grote
vatbaarheid voor gele roest niet aan te bevelen
voor zeeklei en voor andere gebieden, waar deze
ziekte in erge mate kan optreden. Heeft een zeer
vlugge voorjaarsontwikkeling en een goede grond
bedekking. Zeer kort, stevig stro. Rijpt vroeg.
De korrel is zeer groot en van goede kwaliteit,
weinig gevoelig voor schot. Matig gevoelig voor
korreluitval. Wordt in de Rassenlijst 1954 opge
nomen.
Het zijn hier de speciale omstandigheden van
het ..zoute bedrijf", waaruit wij de rassenkeuze
willen belichten. Resistentie tegen uitwinteren,
slechte structuur en andere ongunstige cultuur
omstandigheden en voetziekten zijn factoren die,
uitzonderlijk voor deze "gronden, de opgstzekerheid
beïnvloeden.
Om hierover enigermate georiënteerd te zijn,
hebben wij de resultaten van de wintertarwe-proef-
velden seizoen^, 19 '46 van het consulentschap
voer de Zeeiuv.aö ...^.den nagegaan. Van een
5-tal proefvelden, nanijelêgd op lichte tot .zware
gronden en bij C-cijfers van 4.5 tot 25, volgen hier
onder de gemiddelde opbrengsten.
Staring C.B. 98 =r 5027 kg/ha
Alba 99
Carsten V 101
Andere in 1945/46 onderzochte rassen, zoals
Juliana, Lovink, Skandia II, Astra, «Jubilé, Titan
en Bersee zijn tussentijds uit het rassensortiment
verdwenen, daarentegen zijn de nu zeer belang
rijke nieuwere rassen Heine's VII, Mado en Minis
ter toen niet beproefd.
Wat de zoutgevoeligheid betreft, konden geen
rasverschillen worden aangetoond. Zelfs het proef
veld, gezaaid bij C 25 kwam 18 dagen nadien zeer
mooi op. Ook de eerste ontwikkeling, voordat de
regen het C-cijfer deed afnemen, verliep zonder
abnormale rasverschillen.
De regen gedurende de wintermaanden spoelde
het zout uit de laag van 520 cm vrijwel weg. Het
hierop aansluitend structuurverval, waardoor ver-
slemping en zelfs wel piasvorming optrad, oefende
invloed uit op de verdere ontwikkeling. De meeste
rassen hebben dit echter goed verdragen. Alleen
Staring CB winterde op enkele proefvelden vrij
sterk uit, hetgeen door een goede uitstoeling in het
voorjaar weer gedeeltelijk werd ingehaald.
Opvallend is de onder deze omstandigheden
verkregen opbrengst van het „taaie" ras Carstens
V. Zoals bekend wordt dit ras op normale grond
door Staring en Alba in opbrengst overtroffen.
Deze wintertarwe was het eerste gewas na de
inundatie. Thans hebben wii met het tweede ge
was na de overstroming te maken. Hierdoor zal in
de meeste gevallen wit op wit gezaaid worden; op
sommige percelen voor de derde keer een graan
gewas, waardoor nu de kans op voetziekte aan
merkelijk groter is dan bij het onderzoek in 1946,
toen deze ziekte vrijwel niet optrad.
I. VRIJ GOED TOT GOED WINTERVASTE
RASSEN.
Heine's VII.
Ook dit ras is nog niet op „zoute" grond be
proefd. Heine's VII is zeer wintervast en heeft een
mooie rode korrel van goede kwaliteit. Het stro is
kort en stevig. De gevoeligheid voor nat land in
de herfst maakt dit ras minder geschikt voor gron
den, waarop een slechte sructuur verwacht kan
worden. Ook is de kans op voetziekte bij dit ras
en wel speciaal op deze natte gronden groter.
Overigens een ras, dat om de goede wintervast
heid de nodige aandacht verdient.
Carstens V.
Van dit ras is de grote wintervastheid, de gerin
ge gevoeligheid voor slechte structuur en de goede
voetziekte- en schotresistentie overbekend. De
kleine korrel van matige kwaliteit, het slappe stro
en de grote gevoeligheid voor gele roest maken
het ras echter minder geschikt.
II. MATIG WINTERVASTE RASSEN.
Staring CB.
Voor deze gronden is de geringe wintervastheid
van dit ras een bezwaar. De resistentie tegen voet
ziekten is goed. Op lichte gronden, waarop weinig
verslemping of „verdrinken" te vrezen is en waar
tevens door het sterk eenzijdige bouwplan voet
ziekte verwacht kan worden, kan Staring CB ver
bouwd worden.
Alba.
Dit ras komt meer in aanmerking voor percelen,
waarvan de factor structuur en uitwinteren zwaar
der geldt dan de factor voetziekte. De gevoelig
heid voor voetziekte is hier het zwakke punt. Wij
moeten echter opmerken, dat beide rassen in de
groep van de matig wintervaste rassen behoren,
hetgeen steeds een zeker risico inhoudt.
Mado.
Van dit ras zijn nog geen gegevens op zoute
grond bekend. Wintervastheid waarschijnlijk ge
lijk aan Staring. De gevoeligheid voor voetziekte
iets groter dan van Staring, maar minder dan van
Alba.
III. WEINIG WINTERVASTE RASSEN.
Minister.
Hoewel Minister nog niet onder deze omstandig
heden werd beproefd, kunnen wij dit'ras op „zou
te" grond niet aanbevelen. De geringe wintervast
heid, matige weerstand tegen slechte structuur en
grote schotgevoeligheid wegen zwaarder dan de
goede eigenschappen, die dit ras heeft.
R. L. V. D. Goes, Axel, Zevenbergen.
5 September 1953.
Dft Ir. C. W. C. VAN BEEKOM.
Ir. P. R. BOUMAN.
Ir. L. J. P. KUPERS.
Daar verschillende telers het vorig jaar door de
slechte weersomstandigheden geen tarwe hebben
kunnen zaaien en de toen aangekochte zaaitarwe
bewaard hebben, zal er dit jaar ook wel overjarig
zaad worden uitgezaaid. Hoewel concrete cijfers
ontbreken, bestaat de kans dat de kiemkracht van
deze partijen achteruitgelopen is. We raden be
trokkenen in hun eigen belang aan een monster
door de N. A. K., Groote Markt 9 te Goes, te laten
onderzoeken. Men kan dan bij het zaaien met de
verkregen gegevens rekening houden, al zal men
moeten beseffen, dat het gebruiken van dit zaad
nooit zonder risico kan zijn, i. v. m. mogelijke on
gunstige weersomstandigheden na het zaaien.
Men dient er rekening mee te houden dat de
monsters ruim een week onderweg zijn.